Lezersrecensie
Weemoedige en poëtische jeugdherinneringen als weermiddel tegen de leegte
Ik ben een fan van Jon Kalman Stefansson, dus koop en lees ik nieuwe vertalingen van hem allemaal subiet. Want ik hou van hem als fantasievolle, onderhoudende en verrassende verteller, en ik bewonder zijn zo prachtige poëtische en filosofische taal. Ook houd ik van zijn afgrondige en zwaarmoedige melancholie in combinatie met zijn snakkende jubel over de schoonheid en verrukking van het bestaan. Het is juist die combinatie die mij zo charmeert: de ijzingwekkende wijze waarop Stefansson de peilloze leegte van ons universum evoceert en de totale zinloosheid van ons leven en de dood, terwijl hij aan de andere kant ook uiterst meeslepend de pracht en vervoering bezingt, en ons allen luidkeels toeroept "LEEF!!! Uit alle macht!". Met andere woorden: de boeken van Stefansson zijn vaak prachtige elegische klaagzangen over de peilloze leegte van de wereld én formidabele lofzangen op de netvliesscheurende schoonheid van de wereld, en vooral daarom ben ik een fan van hem.
Het net uitgekomen "Een en ander over reuzenpijnbomen en de tijd" is een nieuwe vertaling, maar wel van een van Stefanssons vroegere werken. Het is lichtvoetiger dan veel van zijn latere boeken, en zoomt meer dan zijn meeste boeken in op de nog zorgeloze wereld van de jeugd. Zodat we de wereld en allerlei avonturen vooral zien door het nog prille oog van een tienjarige IJslandse jongen die tijdelijk in Noorwegen woont. Tegelijk echter gaat het hier wel om herinneringen van iemand die allang geen tien meer is: heel vaak zitten we in het hoofd van de tienjarige jongen, maar tegelijk zitten we ook in het hoofd van de bijna veertigjarige man die jaren later mijmert over hoe hij was als tienjarige jongen. En soms neemt die bijna veertigjarige het verhaal over. Dat leidt dan tot van die filosofische Stefansson- zinnen als: "Misschien is er iemand die alles in de hand heeft, het lot, de tijd, het leven, het toeval, de dood. Misschien bestaan er deuren die opengaan in een nieuwe wereld, misschien is God niets meer dan fantastische literatuur en het leven niet puur gebonden aan de hartslag: de laatste ademhaling en dan neemt de leegte het over." Of tot zinnen waarin het leven en onze planeet worden gezien als "een sombere, koude steen [...] die in de afschuwelijke stilte van het heelal zweefde". Of tot een passage waarin de bijna veertigjarige zich herinnert hoe hij het voorhoofd van zijn gestorven oma aanraakt: "[H]et is alleen nog maar een glad gezicht, zonder pijn, zonder blijdschap, niets behalve vaag de ouderdom. Alsof je tegenover een leegte staat. In een opwelling strek ik mijn hand uit en beroer haar voorhoofd. Het is ijskoud. Een genadeloze, onverzettelijke kilte. Een muur van ijs waarop alle woorden verbrokkelen, elke religie, elke hoop".
Vooral die laatste passage is vintage Stefansson in zijn totale troosteloosheid. Meteen daarna echter komt hij op de proppen met de volgende passage: "Als ik tien ben - namelijk op het moment dat ik op de achterbank van de Volga zit, in een spiksplinternieuwe spijkerbroek en - jack op weg naar het huis van opa en oma in een buitenwijk van Stavanger, in de namiddag in de lente met de zon die gloeiend aan de hemel staat- is de wereld vol wonderen en heeft de tijd nog geen naam. Later heb ik de pech allerlei overbodige kennis op te doen, onder andere over de tijd. Ik kom erachter dat de tijd alles verteert, al het leven, opa's en oma's, koningen en vuilnisophalers en zelfs kinderen. De zon zal opzwellen, dan ineenstorten en afkoelen tot een rotsblok in een veel te groot, duister en koud universum waar alles dood is behalve de tijd. Maar daar zit ik, roodharig en slechts tien jaar oud, oma glimt van mij vanaf de bijrijderszitplaats en opa kijkt vanonder zijn hoed naar voren, tijd bestaat eigenlijk nog niet, het is alleen maar kindertijd waarin van alles kan gebeuren of waarin daadwerkelijk alles gebeurt". Hier wordt mooi voelbaar gemaakt dat de veertigjarige, vol als hij is van besef van vergeefsheid en leegte, met regelrechte passie zijn zorgeloosheid als tienjarige herbeleeft, alsook zijn prille kinderblik, waarin dood, de alles eroderende tijd en de onherroepelijke leegte nog niet bestaan. En ook dat is vintage Stefansson.
In "Een en ander over reuzenpijnbomen en de tijd" worden we meer en meer ondergedompeld in die nog zo prille en tijdloze wereld van de tienjarige, en verdwijnt de van doodsbesef doorregen veertigjarige steeds meer naar de achtergrond. Dat levert veel onroerende passages op, vol van typisch jongelingenavontuur. Daarin zijn fantasie en werkelijkheid nauwelijks te onderscheiden, want voor de tienjarige ik- figuur is Tarzan gewoon een speelkameraad en is magie of wat in dromen gebeurt gewoon werkelijkheid. Ook logica of vertellen met kop en staart spelen nauwelijks een rol, omdat de tienjarige zich voortdurend laat afleiden door onverwachte zijpaden die nieuwe mogelijkheden bieden tot spel en fantasie. Bovendien is alles voor hem nog nieuw, onbekend, vol van belofte. Dat vond ik allemaal heel aanstekelijk, en ontroerend bovendien: deze roman heeft zonder meer de charme van avontuurlijke jongensboeken, en daar ben ik bepaald niet ongevoelig voor. Die ontroering werd voor mij nog versterkt omdat de veertigjarige op de achtergrond steeds aanwezig blijft: in alle passages waarin we meeleven met die zo ongeremd spelende en fantaserende en avontuurlijke tienjarige voelen we immers toch ook de weemoed van de veertigjarige die hierop terugkijkt. En die, zo mogen we hopen, die helaas voorbije wereld van toen weer voor even heel intens herbeleeft. Zodat hij misschien voor even verlost is van zijn besef van vergeefsheid en leegte, en volop ondergedompeld is in een wereld van tijdloze magie en ongeremd avontuur. Al kan het ook zijn dat hij die magische wereld als veertigjarige zelfs extra intens herbeleeft, juist omdat hij weet dat de alles eroderende tijd ook hem omringt, zodat hij precies daardoor met nog meer vuur terugdenkt aan de tijdloosheid van tienjarigen.
Incidenteel bevat dit boek ook wel intense prachtpassages als: "Een keer zei opa tegen oma: Je bent zo mooi dat ik wel kan huilen, en dat was de eerste en enige keer dat hij hardop probeerde haar schoonheid in woorden uit te drukken. Hoe moet je ook iets verwoorden, dacht opa, wat je machteloos maakt, weerloos, in de war, totaal geïntimideerd. Soms is ze prachtiger dan wat ook, soms angstaanjagend als de loodzware zee vlak nadat iemand overboord is gevallen en verdronken. Het was in de tijd dat opa zijn broer benijdde, want de broer van mijn opa was dichter die alles onder woorden leek te kunnen brengen, de kleurtinten in het gras, de plooien in de lucht, de beklemmende angst in je borst". Niettemin is deze roman, zoals gezegd, lichtvoetiger dan veel andere romans van Stefansson. Hij is naar mijn gevoel ook minder intens en ijzingwekkend in zijn melancholie en minder meeslepend in zijn jubel. Er is dus niet die ongelofelijk indringende en zo ongehoord prachtvolle combinatie van elegische klaagzang en geëxalteerde lofzang die je in veel van zijn andere boeken vindt. Bovendien vond ik deze roman, zeker als ik hem met andere Stefansson-boeken vergelijk, soms wat kabbelend en al te meanderend. Hij is dus naar mijn smaak niet zo verbluffend als Stefanssons hoogtepunten, zoals zijn formidabele trilogie ( "Hemel en hel", "Het verdriet van de engelen" en "Het hart van de mens") of het geweldige "Jouw afwezigheid is duisternis". Maar andere lezers zullen misschien juist die lichtvoetigheid meer waarderen dan ik, of nog meer gecharmeerd zijn van die zo fraai geëvoceerde jongenswereld. Of ze zullen vinden dat er een beter evenwicht is tussen intense passages zoals die ik boven citeerde en meer lichtvoetige passages. En zelf heb ik dit boek ook graag gelezen. Kortom, ook na dit boek ben en blijf ik een fan van Stefansson.
Het net uitgekomen "Een en ander over reuzenpijnbomen en de tijd" is een nieuwe vertaling, maar wel van een van Stefanssons vroegere werken. Het is lichtvoetiger dan veel van zijn latere boeken, en zoomt meer dan zijn meeste boeken in op de nog zorgeloze wereld van de jeugd. Zodat we de wereld en allerlei avonturen vooral zien door het nog prille oog van een tienjarige IJslandse jongen die tijdelijk in Noorwegen woont. Tegelijk echter gaat het hier wel om herinneringen van iemand die allang geen tien meer is: heel vaak zitten we in het hoofd van de tienjarige jongen, maar tegelijk zitten we ook in het hoofd van de bijna veertigjarige man die jaren later mijmert over hoe hij was als tienjarige jongen. En soms neemt die bijna veertigjarige het verhaal over. Dat leidt dan tot van die filosofische Stefansson- zinnen als: "Misschien is er iemand die alles in de hand heeft, het lot, de tijd, het leven, het toeval, de dood. Misschien bestaan er deuren die opengaan in een nieuwe wereld, misschien is God niets meer dan fantastische literatuur en het leven niet puur gebonden aan de hartslag: de laatste ademhaling en dan neemt de leegte het over." Of tot zinnen waarin het leven en onze planeet worden gezien als "een sombere, koude steen [...] die in de afschuwelijke stilte van het heelal zweefde". Of tot een passage waarin de bijna veertigjarige zich herinnert hoe hij het voorhoofd van zijn gestorven oma aanraakt: "[H]et is alleen nog maar een glad gezicht, zonder pijn, zonder blijdschap, niets behalve vaag de ouderdom. Alsof je tegenover een leegte staat. In een opwelling strek ik mijn hand uit en beroer haar voorhoofd. Het is ijskoud. Een genadeloze, onverzettelijke kilte. Een muur van ijs waarop alle woorden verbrokkelen, elke religie, elke hoop".
Vooral die laatste passage is vintage Stefansson in zijn totale troosteloosheid. Meteen daarna echter komt hij op de proppen met de volgende passage: "Als ik tien ben - namelijk op het moment dat ik op de achterbank van de Volga zit, in een spiksplinternieuwe spijkerbroek en - jack op weg naar het huis van opa en oma in een buitenwijk van Stavanger, in de namiddag in de lente met de zon die gloeiend aan de hemel staat- is de wereld vol wonderen en heeft de tijd nog geen naam. Later heb ik de pech allerlei overbodige kennis op te doen, onder andere over de tijd. Ik kom erachter dat de tijd alles verteert, al het leven, opa's en oma's, koningen en vuilnisophalers en zelfs kinderen. De zon zal opzwellen, dan ineenstorten en afkoelen tot een rotsblok in een veel te groot, duister en koud universum waar alles dood is behalve de tijd. Maar daar zit ik, roodharig en slechts tien jaar oud, oma glimt van mij vanaf de bijrijderszitplaats en opa kijkt vanonder zijn hoed naar voren, tijd bestaat eigenlijk nog niet, het is alleen maar kindertijd waarin van alles kan gebeuren of waarin daadwerkelijk alles gebeurt". Hier wordt mooi voelbaar gemaakt dat de veertigjarige, vol als hij is van besef van vergeefsheid en leegte, met regelrechte passie zijn zorgeloosheid als tienjarige herbeleeft, alsook zijn prille kinderblik, waarin dood, de alles eroderende tijd en de onherroepelijke leegte nog niet bestaan. En ook dat is vintage Stefansson.
In "Een en ander over reuzenpijnbomen en de tijd" worden we meer en meer ondergedompeld in die nog zo prille en tijdloze wereld van de tienjarige, en verdwijnt de van doodsbesef doorregen veertigjarige steeds meer naar de achtergrond. Dat levert veel onroerende passages op, vol van typisch jongelingenavontuur. Daarin zijn fantasie en werkelijkheid nauwelijks te onderscheiden, want voor de tienjarige ik- figuur is Tarzan gewoon een speelkameraad en is magie of wat in dromen gebeurt gewoon werkelijkheid. Ook logica of vertellen met kop en staart spelen nauwelijks een rol, omdat de tienjarige zich voortdurend laat afleiden door onverwachte zijpaden die nieuwe mogelijkheden bieden tot spel en fantasie. Bovendien is alles voor hem nog nieuw, onbekend, vol van belofte. Dat vond ik allemaal heel aanstekelijk, en ontroerend bovendien: deze roman heeft zonder meer de charme van avontuurlijke jongensboeken, en daar ben ik bepaald niet ongevoelig voor. Die ontroering werd voor mij nog versterkt omdat de veertigjarige op de achtergrond steeds aanwezig blijft: in alle passages waarin we meeleven met die zo ongeremd spelende en fantaserende en avontuurlijke tienjarige voelen we immers toch ook de weemoed van de veertigjarige die hierop terugkijkt. En die, zo mogen we hopen, die helaas voorbije wereld van toen weer voor even heel intens herbeleeft. Zodat hij misschien voor even verlost is van zijn besef van vergeefsheid en leegte, en volop ondergedompeld is in een wereld van tijdloze magie en ongeremd avontuur. Al kan het ook zijn dat hij die magische wereld als veertigjarige zelfs extra intens herbeleeft, juist omdat hij weet dat de alles eroderende tijd ook hem omringt, zodat hij precies daardoor met nog meer vuur terugdenkt aan de tijdloosheid van tienjarigen.
Incidenteel bevat dit boek ook wel intense prachtpassages als: "Een keer zei opa tegen oma: Je bent zo mooi dat ik wel kan huilen, en dat was de eerste en enige keer dat hij hardop probeerde haar schoonheid in woorden uit te drukken. Hoe moet je ook iets verwoorden, dacht opa, wat je machteloos maakt, weerloos, in de war, totaal geïntimideerd. Soms is ze prachtiger dan wat ook, soms angstaanjagend als de loodzware zee vlak nadat iemand overboord is gevallen en verdronken. Het was in de tijd dat opa zijn broer benijdde, want de broer van mijn opa was dichter die alles onder woorden leek te kunnen brengen, de kleurtinten in het gras, de plooien in de lucht, de beklemmende angst in je borst". Niettemin is deze roman, zoals gezegd, lichtvoetiger dan veel andere romans van Stefansson. Hij is naar mijn gevoel ook minder intens en ijzingwekkend in zijn melancholie en minder meeslepend in zijn jubel. Er is dus niet die ongelofelijk indringende en zo ongehoord prachtvolle combinatie van elegische klaagzang en geëxalteerde lofzang die je in veel van zijn andere boeken vindt. Bovendien vond ik deze roman, zeker als ik hem met andere Stefansson-boeken vergelijk, soms wat kabbelend en al te meanderend. Hij is dus naar mijn smaak niet zo verbluffend als Stefanssons hoogtepunten, zoals zijn formidabele trilogie ( "Hemel en hel", "Het verdriet van de engelen" en "Het hart van de mens") of het geweldige "Jouw afwezigheid is duisternis". Maar andere lezers zullen misschien juist die lichtvoetigheid meer waarderen dan ik, of nog meer gecharmeerd zijn van die zo fraai geëvoceerde jongenswereld. Of ze zullen vinden dat er een beter evenwicht is tussen intense passages zoals die ik boven citeerde en meer lichtvoetige passages. En zelf heb ik dit boek ook graag gelezen. Kortom, ook na dit boek ben en blijf ik een fan van Stefansson.
3
Reageer op deze recensie