Meer dan 6,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

"Sodom en Gomorra": de grillige dwaalwegen van inversie en verlangen

Nico van der Sijde 13 januari 2019
Met groot plezier herlas ik "Sodom en Gomorra", het ultiem bizarre vierde deel van "Op zoek naar de verloren tijd". Net als bij het herlezen van de vorige delen ondervond ik dat Proust, mijn held, elke keer dat je hem herleest nog rijker en onuitputtelijker wordt. Visconti zei ooit dat hij minstens duizend thema's zag in Prousts geniale romancyclus: misschien is dat de reden dat zijn Proust-verfilming nooit van de grond kwam. Mij stemt dit nederig, want hoe kunnen mijn stukkies ooit maar bij benadering recht doen aan deze onuitputtelijk rijke cyclus van zeven onuitputtelijk rijke boeken? Ook bij "Sodom en Gomorra" ben ik weer helemaal overweldigd, en kom ik eigenlijk niet verder dan een duizendvoudig sprakeloos "wow".

Waar te beginnen? Eerst maar eens met de twee m.i. belangrijke drieslagjes van Proust. De eerste is dat elk deel van de cyclus in het teken staat van: 1) anticiperende extase, waarin de fantasie van de verteller op ongelofelijk aanstekelijke wijze in beweging wordt gezet door fantasiebeelden vol hoger licht, dat hogere werelden belooft als waren het iconen; 2) de totale ontgoocheling en desillusie, omdat de werkelijkheid veel banaler blijkt dan de fantasie, of omdat de geliefde waarnaar zo extatisch wordt gehunkerd ook angst inboezemt en aan elke greep van elk extatisch fantasiebeeld ontsnapt; 3) redding van de totale desillusie door totale ontremming van artistieke en anti-conventionele verbeeldingskracht, die de dingen en ervaringen oplicht uit de grauwsluier van conventie en gewoonte, die ook ervaringen vol desillusie nieuwe glans geeft, en die alsnog een wereld laat oplichten die ondanks alle verdriet en onvolkomenheid doordesemd is van schittering. Dit drieslagje zie je volgens mij in alle delen van de cyclus, maar nog meer in de opzet van de cyclus als geheel: in de eerste twee delen is de verteller nog jong en is de anticiperende extase sterk aanwezig, in de delen drie t/m zes wordt de ontgoocheling sterker en sterker en sterker, en deel zeven is dan vooral de climax van de redding door verbeeldingskracht en kunst, waardoor de totaal onttoverde wereld weer nieuwe tover krijgt. Tover waar we in alle delen veel glimpen van zagen, in de vele ongehoord kunstzinnige passages die zelfs in de meest ontgoochelde delen nog staan, maar die in deel zeven pas echt in volle glorie en met terugwerkende kracht zich ontvouwt.

Het perspectief nu van waaruit over deze eerste drieslag wordt verteld is naar mijn idee Prousts tweede drieslag. De verteller, Marcel, is al verdubbeld: we volgen 1) de Marcel in de tijd en ruimte van de romangebeurtenissen waarover wordt verteld, dus als handelende hoofdpersoon en verteller, en 2) de later op alles terugkijkende Marcel, die een overzicht heeft dat Marcel 1 niet heeft, die weet dat anticiperende extases van Marcel zullen worden gevolgd door ontgoochelingen, en die de ervaringen van Marcel 1 achteraf een onvermoede diepte en schoonheid geeft door op die ervaringen de volle lading los te laten van zijn analytisch vermogen en zijn gerijpte artistieke verbeeldingskracht. Het is fascinerend om dat samenspel te volgen tussen de in het hier en nu opererende Marcel 1, en de met terugwerkende kracht analyserende en verbeeldende en verbanden leggende Marcel 2. En ook intrigerend is dat beide Marcels veel gemeen hebben met de auteur Marcel Proust, en dat hun zoektocht en pijn in veel opzichten ook de zoektocht en pijn waren van Marcel Proust zelf, maar dat ze niet gelijk zijn aan Marcel Proust. Dus een dubbel perspectief, dat rijmt en tegelijk verschilt met het perspectief op de wereld van de auteur. Voorwaar een fascinerende drieslag, die aan het vele raadselachtige dat ons wordt verteld nog een mooie raadselachtige laag toevoegt.

In "Sodom en Gomorra" nu speelt Proust volgens mij vrij nadrukkelijk met die laatste drieslag, door een imaginaire discussie op te nemen tussen "de schrijver" en "de lezer", waarbij de imaginaire lezer onder meer tegen "de schrijver" zegt "dat het bedroevend is om, jong als ge waart (of als uw held was indien gij het niet zijt), alreeds zo kort van memorie te zijn". Dat zegt die imaginaire lezer in reactie op de opmerking van Marcel dat hij sommige dingen vergat of niet zag. Dat, gevoegd bij allerlei latere opmerkingen waarin Marcel zichzelf als een niet-opmerkzame persoon karakteriseert, is inderdaad nogal opmerkelijk: vooral in de eerste delen lijkt de verteller (samenspel van jonge en oude Marcel) nagenoeg alwetend, met onuitputtelijk geheugen, maar nu zijn er ineens aanwijzingen dat hij niet alwetend is, "kort van memorie" zelfs, en dus dingen verzint of zich wellicht soms zelfs vergist. Dat vergroot nog de ambiguïteit van de toch al vrij ambigue vertellingen. Maar bovendien is er dus de opmerking "indien gij het niet zijt", oftewel: de ik- figuur en de held lijken samen te vallen, maar DOEN ze dat ook echt? De door deze ironische dialoog geopende vraag blijft open. En precies dat voegt, in mijn beleving, nog een extra spannende laag toe aan het toch al spannende "Sodom en Gomorra". Vooral omdat Proust, zelf jood en homoseksueel, precies in dit boek op ongelofelijk bizarre en dubbelzinnige wijze de thematiek van homoseksualiteit en jodendom behandelt, en omdat de dubbelzinnigheid van het vertelperspectief dat thema nog extra intrigerende ambiguïteit meegeeft.

De verteller vertelt allereerst over een scene die, tantaliserend, in deel 3 "De kant van Guermantes" al was aangekondigd: verscholen kijkend als een voyeur (!), merkt hij eerst tot zijn verbazing dat Baron de Charlus, buiten de wereld van soirees waar Marcel de geduchte Charlus normaal ziet en dus letterlijk in een ander licht, er uit ziet als een vrouw. En vervolgens ziet hij tot zijn nog grotere verbazing hoe deze Charlus een soort baltsritueel opvoert met de vestenmaker Jupien, en vervolgens ergens in het verborgene onzichtbaar, maar voor de naderbij sluipende verteller wel hoorbaar, overgaat tot krachtige vormen van herenliefde. Een tafereel met veel hilarische en groteske aspecten, die worden benadrukt door de opmerkelijke vergelijkingen van Marcel tussen deze twee "geïnverteerden" en de bijna onnavolgbare bevruchting en bestuiving van exotische plantensoorten door al even exotische insecten. Maar ook een tafereel vol onverwachte en bizarre schoonheid. Dat groteske karakter en die bizarre schoonheid worden vervolgens nog verder opgevoerd door een zeer merkwaardige mythe die Marcel ontvouwt: over het mythische ras van geïnverteerden, man-vrouwen (wij zouden zeggen: homoseksuelen) dat ontstond uit het vernietigde Sodom, en het mythische ras van Sapphische geïnverteerden (wij zouden zeggen: lesbiennes) dat ontstond uit het vernietigde Gomorra. Proust perverteert hier de Bijbel: daarin was geen sprake van lesbische liefde, laat staan van een specifieke daaraan gekoppelde stad. En ook niet van twee rassen van geïnverteerden die, "net als de Joden", voortleven in het verborgene, en liefde alleen in verborgen, clandestiene, cryptische, zeer gecodeerde en zeer van de conventies en gewoonten afwijkende vormen kunnen ervaren.

Deze mythe is vol dubbelzinnigheden. Aan de ene kant aarzelt de verteller niet om van zonde en tegennatuurlijke neiging te spreken; aan de andere kant laat hij doorschemeren dat het vooral de conventionele wereld is die het stempel van tegennatuurlijkheid oplegt, en dat hijzelf deze woordkeus alleen met ironie of voorbehoud overneemt. Aan de ene kant maakt hij het geveinsde toneelspel van geïnverteerden belachelijk; aan de andere kant is het veinzen en het spreken in codes volgens hem DE wet van ALLE liefde, ook zijn eigen liefde. Zoals later in "Sodom in Gomorra" nadrukkelijk wordt geïllustreerd door Marcels eigen omgang met Albertine. Bovendien, in dat spreken in codes en het met toneelspel begoochelen van de conventionele wereld zit ook een niet gering artistiek vermogen. Misschien is dat ook de reden dat geïnverteerden op enig moment worden geassocieerd met Plato's mythe van de androgyne mens, van voor de scheiding tussen de geslachten: een ideaalbeeld van ultieme, inmiddels niet meer realiseerbare schoonheid. Totale dubbelzinnigheid dus, die ook volop ontplooid wordt in de verdere beschrijvingen en ontwikkeling van het schitterende personage Charlus. De nu geïnverteerd (homoseksueel) blijkende baron, wiens bizarre gedragingen jegens Marcel (in deel drie, "De kant van Guermantes") vormen van gecodeerde liefdesverklaringen blijken te zijn geweest met even bizarre als ontroerende vormen van bevrediging en niet- bevrediging. En diezelfde baron stort zich, op al even gecodeerde wijze, in een hopeloze verhouding met de uitermate complexe, maar in elk geval heel onaangename musicus Charlie Morel. Wat ellenlange beschrijvingen oplevert van ongelofelijk bizarre, uiterst ongewone, maar ook uiterst prachtige vormen van verlangen en liefdespijn. En wat Charlus tot een bijna clownesk tragikomische figuur maakt, door zijn idiote uitspraken en gedrag en door zijn oude gezicht waarin de dik opgelegde make-up doorloopt, maar ook tot een gemankeerde kunstzinnige figuur met veel onorthodoxe stijl en grandeur.

Uiterst prachtig, hoe dat thema van homoseksualiteit gestalte krijgt in "Sodom en Gomorra", en intrigerend dubbelzinnig. Alleen al de getourmenteerde passie van de contradictoire Charlus voor het "vat van tegenstrijdigheden" Charlie Morel is een wereld van ambigue pracht op zich. Die ambigue pracht wordt nog vergroot door de eerder gememoreerde heel dubbelzinnige blik van de verteller op de wereld van geïnverteerden. En die dubbelzinnigheid bevat nog een intrigerend raadsel: niet alleen is wat de ik- figuur over dit alles zegt ambivalent, maar er is ook nog het gegeven dat de ik, als heteroseksuele niet- jood, allerlei bizarre associaties debiteert over het homoseksuele ras dat net als het joodse ras in het verborgene leeft. Terwijl Proust zelf joods en homoseksueel was. Wat zou hem bewogen hebben om een verteller te bedenken die, net als hij, Marcel heet en zoekt naar liefde en kunst, maar dan als niet- jood en niet- geïnverteerde? Sommige Proust-kenners verklaren dit uit lafheid, of uit een diep verlangen om althans in zijn fictie niet bij deze toen gemarginaliseerde randgroepen te horen maar bij de mondaine wereld. Dat zou waar kunnen zijn, of niet. Voor mij doet dat niet eens ter zake: voor mij is het juist extra verrijkend dat het raadsel groter wordt. Dat we, achter de gepijnigde Charlus en de verbaasde blik waarmee Marcel naar hem kijkt, ook nog de pijn kunnen vermoeden van Proust zelf, zonder precies te weten WAT die pijn is of zelfs DAT die pijn er is. Dat we, bij alle verbazende scenes over de gecodeerd en in het verborgene hunkerende homoseksuelen, ook mogelijk nog eens te maken hebben met een verbazend driedubbel perspectief: de jonge en de oudere terugkijkende Marcel die verbaasd naar geïnverteerden kijken, met daarachter MISSCHIEN Proust zelf die via die geïnverteerden MISSCHIEN artistieke vorm gaf aan eigen persoonlijke ervaringen uit zijn eigen verborgen leven. En zelfs als Prousts keuze voor een heteroseksuele verteller lafheid zou zijn, dan nog vind ik dat we vooral bewondering moeten hebben voor zijn adembenemende beschrijvingen van verborgen, verboden en gecodeerde verlangens van herenliefde. Ook al omdat hij daarin een van de eersten was, dus een pionier. En bovendien, door zo uitgebreid in te gaan op de grillige en gecodeerde verlangens van geïnverteerden geeft Proust ook een mooi, uitvergroot en extra barok beeld van alle liefdesverlangens. Want volgens Proust is echte van verlangen doordrenkte liefde, die niet is versmoord door gewoonte en conventie, per definitie grillig en barok. In die zin is geïnverteerde liefde in zijn roman volgens mij geen afwijking van de norm, maar een extreem en hyperbolisch voorbeeld van de norm. Geïnverteerde liefde ontplooit zich tegen de keer, in weerwil van wetten en geboden, maar heteroseksuele liefde ontwikkelt zich bij Proust eveneens tegen de keer, en eveneens in weerwil van conventies en gewoonten.

Ongehoord fascinerend is bovendien hoe dit motief van inversie verknoopt raakt met Marcels steeds gepijnigder liefde voor Albertine. Ten eerste omdat hij die pijnigingen gespiegeld ziet worden in de bizarre liefde van Charlus voor Morel. Maar ook omdat hij, zonder heel direct bewijs en eigenlijk alleen op basis van geruchten, de vrees krijgt dat Albertine een geïnverteerde is. Adembenemend is hoe hij een scene uit zijn jeugd, die reeds in deel een "Swanns kant op" werd beschreven, herbeleeft met nieuwe intensiteit, die zelfs met terugwerkende kracht traumatiserend is. In die scene zag hij, wederom als voyeur en als kind, twee meisjes achter een raam nogal erotisch ravotten: een van die meisjes was de verdorven dochter van de geniale componist Vinteuil, die stierf uit verdriet om de losbandigheid van zijn dochter, en een deel van de erotische pret is het bespotten van de nog maar net overleden vader en het bespuwen van zijn portret. Door zijn vermoedens van Albertines inversie, en door de toevallige ontdekking dat Albertine de dochter van Vinteuil persoonlijk kent, raakt de verbeelding van Marcel helemaal op de loop. Want daardoor is Albertine, mogelijk, verbonden met geheime werelden van schrikwekkende verdorvenheid. Erger nog, in zijn verbeelding ziet Marcel nu Albertine ravotten met de dochter van Vinteuil, de foto van de zojuist gestorvene bespuwen, en enorme seksuele lust beleven aan deze profanatie. Dat is verbeelding, geen werkelijkheid, zo beseft ook Marcel, maar hij raakt dat beeld niet kwijt. Voor hem voelt het dus toch als obsederende werkelijkheid. En juist dat vermoeden van verdorven wellust, extra aangescherpt door zijn eigen obsessieve verbeelding, voedt zijn jaloezie. Wat overigens vooral "jalousie" is in de zin van bezitsdrang, niet van afgunst: hij ervaart dat hele dimensies van Albertines persoonlijkheid zich onttrekken aan zijn greep, en exact dat voedt zijn wanhoop EN zijn verlangen. Het vermoeden van haar andere geaardheid scherpt dit nog: concurrentie van mede- heteroseksuelen zou hij nog begrijpen, maar liefdesrivalen uit de wereld van de inversie vertegenwoordigen voor hem het radicaal onbekende en fnuiken zijn bezitsdrang dus nog meer.

De combinatie van wanhoop, verlangen en jaloezie (gefnuikte bezitsdrang) wordt werkelijk adembenemend voelbaar gemaakt. En ook de verlatingsangst, waarbij Marcel de angst om Albertine te verliezen virtuoos associeert met zijn gevoel als kind: snakkend naar een nachtzoen van zijn moeder, luisterend naar gelach in de gastenkamer, beseffend dat zijn moeder elders vertier heeft en niet komt. Alsof dus het averechts snakkende verlangen naar Albertine, en de angst voor al die ontoegankelijke werelden waarin zij ongrijpbaar is voor de verteller, een echo is van het verlangen naar de symbiotische eenheid met de moeder. Ook oneindig intrigerend is de wijze waarop Marcel zijn verdriet en verlangen alleen heel gecodeerd, via geveinsde voorwendselen en vormen van toneel, bij Albertine kenbaar maakt. Alsof hij voor haar en voor zichzelf de confrontatie niet aandurft met meer directe en oprechte verwoording van wat hij denkt en voelt. Alsof het ook voor hem te complex en te pijnlijk is om zijn gevoelens zonder deze omwegen te benaderen. Alsof de geveinsde omweg bij Proust de enige weg is bij gepassioneerde liefde. Zoals dat ook bij liefde van geïnverteerden het geval was: alles wat Marcel eerder zei over het veinzende gedrag van dit in het verborgene levende ras lijkt nu van toepassing op hemzelf. En dan is er ook nog eens een fascinerend onontwarbare kluwen van lust en onlust. Want alle kwellingen van jaloezie voeden zijn liefde: zonder die kwellingen zou Albertine voor hem gewoon verzinken in gewoonte en sleur, en dus alleen onverschilligheid opwekken. Verlangen zonder troosteloosheid en wanhopige kwellingen is bij Proust nu eenmaal geen verlangen, maar sleur. En veel van die kwellingen lijken bovendien een soort heimelijk genot op te wekken: omdat ze de waarneming scherpen en dus bronnen zijn van kennis die je langs andere wegen niet bereikt, maar ook, zo lijkt, omdat Marcel zelf stiekem geniet van de profanerende kanten die hij meent te zien bij Albertine en bij mannelijke geïnverteerden.

"Sodom en Gomorra" is voor mij dus vooral een oneindig rijke roman over de vele grillige verborgen raadselen van liefde en verlangen, zowel homoseksueel als heteroseksueel. Tegelijk gaat het boek echter over heel veel meer dan dat. Het bevat bijvoorbeeld, net als de andere delen uit deze cyclus, een enorme stoet aan bizarre en intrigerende personages, die allemaal prachtig worden geportretteerd. Prousts psychologische beschrijvingen zijn echt ongelofelijk subtiel, rijk en genuanceerd, vol oog voor tegenstrijdige en verborgen psychische mechanismen en details. Hij is ook een briljante socioloog: ook dit boek staat, net als deel 3 "De kant van Guermantes", vol met ellenlange beschrijvingen van het mondaine leven en de vaak stuitende oppervlakkigheid ervan. In "Sodom en Gomorra" wordt dat nog verder opgevoerd door de opkomst van de bourgeoisie, met mme Verdurin als "patronne" van een nieuwe salon, zodat de innerlijke leegheid van de adel met de innerlijke leegheid van de bourgeoisie wordt vermengd. Proust beschrijft dat met enorm veel oog voor detail, met heel veel lange adem, en bovendien op echt hilarische wijze. En fascinerend is hoe binnen die zich vermengende mondaine werelden ook alle identiteiten, zowel sociaal als maatschappelijk als politiek als zelfs seksueel, voortdurend veranderen. Politieke oriëntaties trouwens eveneens: net als in de eerdere delen zijn mensen om de vreemdste redenen Dreyfusard of anti- Dreyfusard, en in dit deel keren sommige van deze mensen hun onwrikbaar lijkende standpunt ineens helemaal om, op welhaast hilarische wijze. Prachtig zijn weer de onconventionele beschrijvingen van landschappen, vanuit volkomen onorthodoxe invalshoeken die er een nieuwe en enorm intense schoonheid aan ontlokken. Bijzonder boeiend beschreven wordt hoe dorpen hun mysterie helemaal verliezen door de komst van de auto, omdat de reisafstanden zoveel korter worden. Schitterend is hoe Marcel voor het eerst van zijn leven een vliegtuig ziet, wat hij ervaart als een bijna mythisch beeld van sublieme vrijheid. Ongelofelijk subtiel en boeiend zijn de minutieuze passages over de werking van onze waarneming en ons geheugen. Prachtig zijn de passages over de veranderlijke en vloeiend veelvormige werelden van de droom, die zo anders zijn dan de werelden van onze conventies. En heel fraai is het hoofdstukje waarin Marcel ineens weer overvallen wordt door verdriet over zijn enige tijd geleden overleden grootmoeder: het paradoxale gevoel dat zij in zijn geheugen soms helemaal aanwezig is terwijl ze tegelijk afwezig is in de werkelijkheid, de vreemde gewaarwording dat het verdriet alleen bij tussenpozen zo sterk wordt gevoeld.

"Sodom en Gomorra" is kortom weer overvol met rijkdom, net als andere dikke delen van "Op zoek naar de verloren tijd". En vooral het motief van de inversie intrigeerde mij zeer, door zijn exotische grillige pracht en als hyperbolisch embleem van alle verlangen en liefde die niet in sleur versmoort. Nu komen deel 5 en 6, waarin de hopeloze passie voor Albertine nog verder wordt ontvouwd. Ik kan niet wachten! Ik ga dus door!
2

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde