Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Fraai en somber tweede deel van Miklós Bánffy's Transsylvanische trilogie

"Te licht bevonden" is het tweede deel van de Transsylvanische trilogie, waarin de Hongaar Miklós Bánffy de oneindig geschakeerde wereld van Roemenië beschreef, toen het nog Transsylvanië heette en onderdeel was van het koninkrijk Hongarije en van de immense Oostenrijks- Hongaarse dubbelmonarchie. En ook de schitteringen en nakende ondergang van het koninkrijk Hongarije krijgt in deze trilogie alle aandacht. Ik vond dit tweede deel even intrigerend als het fraaie "Geteld, geteld", dat ik kort hiervoor las. Ook hier met dank aan het soepele Nederlands en het informatieve nawoord van vertaalster Rebekka Hermán Mostert. En het anekdotische en sfeervolle voorwoord van Jaap Scholten vind ik eveneens vermeldenswaard.

De trilogie speelt in de jaren tussen 1905 en 1914, de periode waarin de Oostenrijks- Hongaarse dubbelmonarchie volop bloeide maar ook in rap tempo zijn ondergang tegemoet ging. Want in WO I zou alles waar de Hongaarse aristocraat Bánffy zo van hield volkomen worden worden weggevaagd, en niemand zag die ramp aankomen. Bánffy schreef deze trilogie, deze imponerende lofzang en klaagzang over een verdwenen wereld, bovendien in de jaren dertig. Dus toen hij de tekenen zag van een nieuwe naderende wereldoorlog. De somberheid over dat alles is in "Te licht bevonden" nog sterker dan hij in "Geteld, geteld" al was. De enorm uitgesponnen beschrijvingen van loze en moreel failliete politieke verwikkelingen zijn nog schrijnender en karikaturaler, de zo felle glans en kleurenrijkdom van de verdwenen wereld van weleer staat nog sterker in het teken van onafwendbare ondergang, en de toon is vaak nog desolater en wanhopiger. Ook zijn er meer bijtend- satirische passages over Hongaarse politici, zoals: "De grote Barra opende zijn reusachtige mond, die bijna breder was dan zijn gezicht, misschien door alle woorden die hij in zijn leven gesproken had. Het leek alsof die mond zijn eigen leven leefde, daar halverwege tussen snor en onderkin". En naast de vele jubelende passages over natuurpracht die we in "Geteld, geteld" ook al zo vaak zagen, zijn er "Te licht bevonden" meer natuurobservaties vol duistere doem. Bijvoorbeeld: "Er was niets van het landschap te zien in de maanloze nacht. Alles was donker, stikdonker. Alleen de miljarden sterren stonden als stipjes aan de hemel. Onveranderlijke sterren, die sinds miljoenen jaren onaangedaan op de ellende van de mensheid neerkeken. Hun geheimzinnige schrifttekens werden echter door niemand gelezen, terwijl oude wijzen al lang geleden hadden gezegd dat het lot van mensen, volken en werelddelen daar was opgetekend". Een vrij stemmige mijmering, vol van onheilsbesef, van fatalisme (alleen al door die onaangedaanheid van de miljarden sterren), en van droefenis omdat niemand het onheil ziet aankomen. Juist dat onheilsbesef is op dit moment voor het eerst echt doorgedrongen tot Bálint Abády, de hoofdpersoon van deze trilogie. En dat besef wordt in "Te licht bevonden" almaar sterker en prangender, ook al is Bálint vaak vooral bezig met zijn even intense als hopeloze passie voor de mysterieuze, maar ook getrouwde Adrienne.

Die passie nu wordt ook in "Te licht bevonden" weer fraai en meeslepend op papier gezet. Ondanks alle omringende ellende en onheil. Zie bijvoorbeeld de volgende zinnen, waarin Adrienne en Bálint elkaar aantreffen in een dicht woud, vlak bij de oude boom die voor beiden het symbool is van hun clandestiene liefde: "Daar was hij, de reuzenbeuk, de grote oude grijsaard. Op nauwelijks twintig meter! Hij stond alleen, zijn duifgrijze stam leek een toren. De zijwaarts uitgestoken wortels waren omkleed met fluwelen mos. Tussen die boomwortels, tegen de stam geleund, stond een vrouw. Haar grijze jurk ging op in het grauw van de boomschors. Alleen haar gezicht lichtte op uit de schaduw, haar donkere haar tegen de achtergrond van het duifgrijs. Ze stond onbeweeglijk stil. Haar wijd geopende barnsteenkleurige ogen keken hem recht aan, met een blik alsof ze een visioen zag. Zij was, het Adrienne! Daar stond ze, met de boom versmolten, alsof ze op hem had gewacht!". Voor sommigen zal dit al te geëxalteerd zijn, en te sentimenteel, maar mij bevalt dit wel. Ik vind het namelijk wel mooi hoe Bálint geleidelijk aan de vormen van Adrienne ziet ontstaan uit een boom waarmee zij versmolten lijkt, en hoe hijzelf voor Adrienne zichtbaar wordt als in een visioen. Alsof zij elkaar alleen als boven de realiteit uitstijgende visioenen kunnen zien. Alsof het elkaar zien elke keer weer een soort ontdekking is van een in hogere sferen zwevend droombeeld dat zich maar langzaam onthult. Alsof hun passie te intens is om te kunnen worden gevat in duidelijke woorden, begrippen en beelden. Dat komt ook naar voren in diverse intense natuurervaringen van Bálint, waarin de natuur zich voor hem ontvouwt in taferelen vol van bovenaardse tover en schoonheid, en waarin hij juist in zijn ademloze vervoering daarover ook extra gevoelig wordt voor Adriennes zo mysterieuze en onbevattelijke schoonheid. En ook de aan alle woorden ontstijgende intensiteit van hun passie spreekt boekdelen: "Dorstige lippen vonden elkaar in een onstuimige kus, knellende armen als vaste schakels, zoekende handen als schrammende klauwen, meegesleurd door een storm van verlangen, het onderdrukte, verstomde verlangen, de oerkracht die als een aardbeving alles wegvaagt wat op zijn pad komt, een onuitsprekelijke kracht die verheft en al het andere verdrijft. Ze zeiden geen woord, maar ze noemden slechts stamelend elkaars naam, tussen de gretige rijkdom van hun kussen door, en vielen tuimelend neer op het zachte tapijt van bos en lommer, in elkaar verstrengeld en neergeworpen door hun hartstocht die als door een bliksemschicht was ontbrand...".

De liefde tussen Adrienne en Bálint is hopeloos, omdat Adrienne getrouwd is en redenen heeft haar man - de satanische, en naar nu blijkt ook ronduit waanzinnige Uzdy- te vrezen. Maar juist die hopeloosheid lijkt de passie nog te versterken. Juist de onmogelijkheid lijkt het toch al vlammende verlangen nog verder aan te wakkeren. En dat verlangen culmineert in steeds intensere dromen over een zoon die uit hun liefde zou worden geboren. Dat is niet zomaar een gedroomde liefdesbaby, maar de vurig verhoopte inlossing van al hun verlangens en dromen. Wat misschien ook te maken heeft met het buitenechtelijke gehalte van hun passie: hun liefde is volgens de conventies verboden en onmogelijk, maar daarmee ontstijgt hun liefde naar hun gevoel ook de conventies, en exact dat voedt wellicht juist de idealiserende dromen over een uit hun liefde ontspruitende zoon. Voor Bálint personifieert die zoon ook nog eens een voortzetting van zijn eigen aristocratische geslacht, de garantie dat zijn adellijke familie met al zijn hogere idealen ook in de toekomst zal voortleven. Sterker nog, Bálint en Adrienne zien die zoon soms zelfs als het bijna ondenkbare nieuwe begin van een nieuwe mensheid: "[H]et kind dat uit hen tweeën geboren zou worden: hoe zou het eruitzien? Welke kenmerken zou het erven van hem, en welke trekken van haar? Ze fluisterde haar vragen in zijn oor, door ontelbare kussen onderbroken in het fluwelen duister van de kamer; ze bevonden zich in een feeërieke sprookjeswereld met in het midden een onwerkelijk werkelijk wezen, geboren uit dromen en verlangens, een kleine baby die een jongen werd, daarna een jonge man, en het volgende ogenblik weer een spartelende zuigeling, zijn blote lijfje een roze wonder... Ze hadden zelfs al een naam voor hem. Hij zou Adám gedoopt worden, als de eerste mens van een nieuwe mensheid, een volmaakte mensensoort die nog nooit had bestaan - net als Euphorion, in de Faust van Goethe". Het is natuurlijk wel wrang dat Adrienne en Bálint dit soort utopische en onwerkelijk- intense dromen hebben, en in een gedroomde "feeërieke sprookjeswereld" verwijlen terwijl de wereld onafwendbaar afstevent op de Eerste Wereldoorlog. De droom zal bovendien naar de smaak van veel lezers sowieso wat al te suikerzoet, sentimenteel en hooggestemd zijn. Maar ik vind een dergelijke onmogelijke hoop in zulke onmogelijke tijden juist ontroerend. Wellicht is dit zelfs troostrijk: een bewijs dat het ook in roerige en van doem vergeven tijden mogelijk is om zulke intense en idealiserende dromen te koesteren, en om zo vurig en vol idealen te hopen. En om dat zo vol snakkend verlangen te doen, tegen al het gezonde verstand in, met zo'n ademloze intensiteit. Al blijft het natuurlijk enorm tragisch dat deze zo ongeremd hoopvolle droom op niets lijkt uit te lopen........

De meeslepende passie tussen Adrienne en Bálint was weer een feest om te lezen, ook in dit tweede deel. Veel liefdesscènes zijn weliswaar van een sentimentaliteit die normaal gesproken het glazuur van mijn tanden spontaan doet breken, en daar hou ik eigenlijk totaal niet van. Maar om de een of andere reden pakt de sentimentaliteit en geëxalteerdheid van Bánffy mij juist helemaal in. En bovendien heeft deze roman nog veel meer te bieden, net als "Geteld, geteld". Want ook in "Te licht bevonden" komen we weer veel verschillende personages tegen, die allemaal op heel onderhoudende en kleurrijke wijze voor het voetlicht worden gebracht. De kleding en de gedragingen van al die personages worden bijvoorbeeld tot in detail beschreven, ook als die personages er voor de plot weinig toe doen. Dat leidt soms wel af van het verhaal, maar het levert veel fraaie portretten op: zelfs corrupte advocaten of een waanzinnig en satanisch personage als Uzdy komen daardoor fraai tot leven, zelfs een totaal norse bijfiguur blijkt ineens over een ontroerend rijk gevoelsleven en muzikaal talent te beschikken, zelfs een ogenschijnlijk ondoorgrondelijke wereldreiziger in ruste blijkt ineens vol te zijn van bijna Oosterse levenswijsheid en van aanstekelijke berusting in het onvermijdelijke, zelfs een mislukte uitvinder van vliegmachines blijkt ineens een heel boeiende belichaming te zijn van de Hongaarse volksaard. En dan heb ik het nog niet eens over de spectaculaire ondergang en zelfvernietiging van enkele personages, en van hun soms bijna Dostojevskiaanse worstelingen met de eigen innerlijke gespletenheid. Ook fascinerend is bovendien de bevlogen beschrijving van enkele Hongaarse kosmopolitische geesten, die op wel heel inspirerende wijze in contrast staan met het benepen provincialisme in de toenmalige pers en politiek. Al die beschrijvingen bij elkaar leiden bovendien tot een opmerkelijk rijk, gevarieerd en caleidoscopisch beeld. Dat laatste is sowieso kenmerkend voor deze roman: ook natuurtaferelen, feesten, bals, diners, tuinen, kamers, schilderijen, paleizen en huizen worden in "Te licht bevonden" immers opmerkelijk minutieus beschreven, waardoor de roman nog caleidoscopischer wordt en nog rijker aan details. Juist dat caleidoscopische, gevarieerde en gedetailleerde gehalte onderstreept op meeslepende wijze de inzet van Bánffy: het in al zijn facetten schilderen en voelbaar maken van een inmiddels verdwenen wereld, in al zijn glorie en tragiek. En in het gedetailleerd schilderen van die inmiddels voorbije en altijd al gedoemde pracht is Bánffy naar mijn smaak echt weergaloos. Waardoor een tijdsbeeld ontstaat dat voor een historicus vast erg interessant is, en dat hedonistische lezers als mijzelf helemaal meesleept door zijn schoonheid.

Ook het tweede deel van deze Transsylvanische trilogie vond ik kortom weer helemaal prima. En ik wil graag nog meer vernemen over deze vergeten, wonderlijke en voor mij onbekende Transsylvanische wereld. Dus ga ik nu meteen verder met "Uiteengescheurd", het derde en afsluitende deel.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.