Lezersrecensie
Filosofie van de kalmte
Michel de Montaigne (1533-1592) was rechter in Bordeaux, maar toen hij 37 was trok hij zich terug uit de magistratuur en het openbare leven. Op het kasteel dat hij van zijn vader had geërfd wilde hij zich aan zijn levenswerk wijden. Hij was een man met een plan: hij wilde zijn gedachten over zichzelf en de hem bekende wereld op schrift stellen. Maar hoe moest hij dat doen?
Hij wilde in de volkstaal schrijven, niet in het Latijn, maar het Frans was in die tijd nog niet gestandaardiseerd, er waren grote regionale verschillen. Montaigne moest woorden kiezen die een zo groot mogelijke bekendheid hadden. Bovendien had hij geen voorbeeld. Het was ongebruikelijk om over jezelf te schrijven of om origineel te zijn. Het ideaal was om de stof van de traditie te verwerken, niet om zelf met iets nieuws voor de dag te komen. Ten slotte moest Montaigne een nieuwe vorm vinden om zich in uit te drukken.
Montaigne overwon deze hindernissen glansrijk en hij nam ook de tijd voor de realisatie van zijn levenswerk. Zijn woordkeuze en taalgebruik werden algemeen begrepen en hij leverde daardoor zelf een bijdrage aan de standaardisatie van het Frans. Montaigne had een humanistische scholing en ontwikkelt zijn ideeën in permanente dialoog met stemmen uit de klassieke oudheid. Naar ons gevoel gaat hij zich daarbij aan citeerwellust te buiten. Toch moeten we bedenken dat de citaten zijn bewondering voor de klassieken uitdrukken en hij de kennis daarvan vergrootte. Ze ondersteunen en illustreren zijn ideeën en laten zien hoe andere volken denken. Hij gaf dit alles vorm in beknopte prozateksten: ‘De essays’. Ze hadden succes en Montaigne breidde ze steeds verder uit.
Zijn essays gaan over diverse onderwerpen, maar de mooiste gaan over levenswijsheid, hoe we met onszelf en anderen om moeten gaan. Montaigne is mededeelzaam over zichzelf. We lezen dat hij klein was en dit zelf als een tekort zag. Hij reed graag op zijn paard in de streek rond. Vaak had hij last van nierstenen en hij trachtte zichzelf daarmee te verzoenen. Uit de essays spreekt een weldadige kalmte, een aanvaarding van het leven en een relativering van hoogtes en laagtes: ‘Het meest overtuigende teken van wijsheid is een gelijkmatig humeur’.
In de samenleving kun je maar het best onverstoorbaar zijn, je bent je baan niet: ‘Er is geen groter goed in deze wereld dan baas over jezelf zijn’. Of neem zijn houding tegenover liefde en vriendschap. Montaigne vindt de liefde overschat, het is een sterke, maar wispelturige hartstocht: ‘Het genot doet haar teniet, omdat het zich op het lichaam richt en tot verzadiging leidt’. Over zijn vrouw heeft Montaigne weinig te zeggen, het lijkt een verstandshuwelijk geweest te zijn.
Maar vriendschap is het mooiste wat er is en hij vertelt uitvoerig over Étienne de La Boétie. In de vriendschap is geen begeerte, ze is gelijkmatig en blijvend. Intimiteit is mogelijk als de vriendschap belangeloos is en gebaseerd op innerlijke verwantschap. De voortijdige dood van Étienne is een groot verlies voor hem dat hij in zijn essay over vriendschap te boven tracht te komen. Het is een liefdesverklaring geworden: ‘Als ik zou moeten zeggen waarom ik van hem hield, weet ik daar geen antwoord op dan slechts dit: omdat hij het was, omdat ik het was’.
Montaigne was sceptisch, hij had weinig vertrouwen in de zekerheid van kennis, want er is te weinig eensgezindheid. Mensen veranderen van mening, zelfs vakgenoten zijn het oneens en verschillende volken hebben andere overtuigingen. Toch is het verstand het enige houvast dat we hebben, we moeten het er maar mee doen.
Religie nam Montaigne niet al te serieus, hij stond afwijzend tegenover ketterverbrandingen en had daarom ontslag genomen uit de magistratuur. Hij bepleit tolerantie: ‘Wat een ellendige ziekte om zó van jezelf overtuigd te zijn dat je gaat geloven dat niemand het tegendeel kan geloven’. Van heelmeesters en waarzeggers moest hij niets hebben, hij had meer vertrouwen in de kunde van ambachtslui.
In de toren van het kasteel op de derde verdieping had Montaigne zijn bibliotheek waar hij las en schreef. Boeken waren zijn grote steun en toeverlaat, ze stonden altijd probleemloos ter beschikking: ‘Boeken zijn de beste proviand die ik heb gevonden voor deze levensreis […]’.
Hans van Pinxteren heeft ‘De essays’ helder en soepel vertaald in eigentijds Nederlands, een hele prestatie voor een werk van bijna 1500 pagina’s. Hij doet recht aan de parlandostijl: het is alsof Montaigne tegen je praat. Als lezer kun je het boek moeilijk van kaft tot kaft lezen, maar als je één essay leest, is de kans groot dat je er meer wilt lezen.
Montaigne heeft als vernieuwer grote invloed gehad op de filosofen na hem, zoals Schopenhauer en Nietzsche. Hij is de inspirator van denkers wars van iedere traditie. Zijn essays zijn autobiografisch omdat we een duidelijk beeld krijgen van zijn denken en doen, waardoor Montaigne zichzelf tot leven weet te wekken. Het pleit voor zijn ideeën dat ze na bijna 500 jaar nog altijd de moeite waard zijn. Hoeveel schrijvers kunnen dat zeggen? Montaigne geeft je het idee dat we in essentie onveranderd zijn.
Hij wilde in de volkstaal schrijven, niet in het Latijn, maar het Frans was in die tijd nog niet gestandaardiseerd, er waren grote regionale verschillen. Montaigne moest woorden kiezen die een zo groot mogelijke bekendheid hadden. Bovendien had hij geen voorbeeld. Het was ongebruikelijk om over jezelf te schrijven of om origineel te zijn. Het ideaal was om de stof van de traditie te verwerken, niet om zelf met iets nieuws voor de dag te komen. Ten slotte moest Montaigne een nieuwe vorm vinden om zich in uit te drukken.
Montaigne overwon deze hindernissen glansrijk en hij nam ook de tijd voor de realisatie van zijn levenswerk. Zijn woordkeuze en taalgebruik werden algemeen begrepen en hij leverde daardoor zelf een bijdrage aan de standaardisatie van het Frans. Montaigne had een humanistische scholing en ontwikkelt zijn ideeën in permanente dialoog met stemmen uit de klassieke oudheid. Naar ons gevoel gaat hij zich daarbij aan citeerwellust te buiten. Toch moeten we bedenken dat de citaten zijn bewondering voor de klassieken uitdrukken en hij de kennis daarvan vergrootte. Ze ondersteunen en illustreren zijn ideeën en laten zien hoe andere volken denken. Hij gaf dit alles vorm in beknopte prozateksten: ‘De essays’. Ze hadden succes en Montaigne breidde ze steeds verder uit.
Zijn essays gaan over diverse onderwerpen, maar de mooiste gaan over levenswijsheid, hoe we met onszelf en anderen om moeten gaan. Montaigne is mededeelzaam over zichzelf. We lezen dat hij klein was en dit zelf als een tekort zag. Hij reed graag op zijn paard in de streek rond. Vaak had hij last van nierstenen en hij trachtte zichzelf daarmee te verzoenen. Uit de essays spreekt een weldadige kalmte, een aanvaarding van het leven en een relativering van hoogtes en laagtes: ‘Het meest overtuigende teken van wijsheid is een gelijkmatig humeur’.
In de samenleving kun je maar het best onverstoorbaar zijn, je bent je baan niet: ‘Er is geen groter goed in deze wereld dan baas over jezelf zijn’. Of neem zijn houding tegenover liefde en vriendschap. Montaigne vindt de liefde overschat, het is een sterke, maar wispelturige hartstocht: ‘Het genot doet haar teniet, omdat het zich op het lichaam richt en tot verzadiging leidt’. Over zijn vrouw heeft Montaigne weinig te zeggen, het lijkt een verstandshuwelijk geweest te zijn.
Maar vriendschap is het mooiste wat er is en hij vertelt uitvoerig over Étienne de La Boétie. In de vriendschap is geen begeerte, ze is gelijkmatig en blijvend. Intimiteit is mogelijk als de vriendschap belangeloos is en gebaseerd op innerlijke verwantschap. De voortijdige dood van Étienne is een groot verlies voor hem dat hij in zijn essay over vriendschap te boven tracht te komen. Het is een liefdesverklaring geworden: ‘Als ik zou moeten zeggen waarom ik van hem hield, weet ik daar geen antwoord op dan slechts dit: omdat hij het was, omdat ik het was’.
Montaigne was sceptisch, hij had weinig vertrouwen in de zekerheid van kennis, want er is te weinig eensgezindheid. Mensen veranderen van mening, zelfs vakgenoten zijn het oneens en verschillende volken hebben andere overtuigingen. Toch is het verstand het enige houvast dat we hebben, we moeten het er maar mee doen.
Religie nam Montaigne niet al te serieus, hij stond afwijzend tegenover ketterverbrandingen en had daarom ontslag genomen uit de magistratuur. Hij bepleit tolerantie: ‘Wat een ellendige ziekte om zó van jezelf overtuigd te zijn dat je gaat geloven dat niemand het tegendeel kan geloven’. Van heelmeesters en waarzeggers moest hij niets hebben, hij had meer vertrouwen in de kunde van ambachtslui.
In de toren van het kasteel op de derde verdieping had Montaigne zijn bibliotheek waar hij las en schreef. Boeken waren zijn grote steun en toeverlaat, ze stonden altijd probleemloos ter beschikking: ‘Boeken zijn de beste proviand die ik heb gevonden voor deze levensreis […]’.
Hans van Pinxteren heeft ‘De essays’ helder en soepel vertaald in eigentijds Nederlands, een hele prestatie voor een werk van bijna 1500 pagina’s. Hij doet recht aan de parlandostijl: het is alsof Montaigne tegen je praat. Als lezer kun je het boek moeilijk van kaft tot kaft lezen, maar als je één essay leest, is de kans groot dat je er meer wilt lezen.
Montaigne heeft als vernieuwer grote invloed gehad op de filosofen na hem, zoals Schopenhauer en Nietzsche. Hij is de inspirator van denkers wars van iedere traditie. Zijn essays zijn autobiografisch omdat we een duidelijk beeld krijgen van zijn denken en doen, waardoor Montaigne zichzelf tot leven weet te wekken. Het pleit voor zijn ideeën dat ze na bijna 500 jaar nog altijd de moeite waard zijn. Hoeveel schrijvers kunnen dat zeggen? Montaigne geeft je het idee dat we in essentie onveranderd zijn.
2
8
Reageer op deze recensie