Meer dan 6,4 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Literatuur van weleer die niet vergeten mag worden

De destijds zeer populaire briefroman Julia van Rhijnvis Feith is oorspronkelijk verschenen in 1783. Feith heeft tijdens zijn leven viermaal een herdruk mogen beleven. Saillant detail is dat het zelfs toen al in het Duits, Frans en Russisch is vertaald.

Aan het eind van de 18e eeuw kwam er een einde aan de Republiek der Verenigde Nederlanden en de culturele stroming die bekend staat als de Verlichting. Deze stroming bloeide in Engeland en Frankrijk weliswaar meer, maar toch drong het in ons land voorzichtig door in de literatuur. Er werd meer nagedacht over sociale rechtvaardigheid en vrijheid van meningsuiting, en in de tweede helft van de 18e eeuw streefde de politieke stromingen naar meer democratie. Als tegenhanger van dit rationalisme richtten de romantische schrijvers zich meer op de innerlijke beleving, de ideale geliefde, intense melancholie, het onbevredigde verlangen, onbereikbaar geluk en ongerepte natuur, en ontstond het sentimentalisme dat maar een korte periode bloeide. 

Marjon Nooij

Rhijnvis Feith (Zwolle, 1753-1824; hij stierf een dag na zijn 71ste verjaardag) was vrijmetselaar en advocaat. In 1787 werd hij gekozen tot burgemeester van Zwolle. Hij schreef het toneelstuk De Patriotten, maar allereerst was hij dichter en met Julia debuteerde hij als romancier. Hij was een ware influencer van het sentimentalisme dat hoogtij vierde aan het einde van de 18e eeuw, hoewel hij na de hypersentimentele Julia ook – naar verluidt – oersaaie verhandelingen uitgaf over ‘het sentimentele, over de waarde der zinnelijkheid en de navolging der natuur’ (bron: Marita Mathijsen –  L, de lezer van de 19e eeuw). Feith trad niet naar buiten in de literaire wereld en de meeste lezers hadden hem dan ook nooit gezien. Dichter Hiëronymus van Alphen (1746-1803) - van het bekende kindergedicht over Jantje die eens pruimen zag hangen - was een groot bewonderaar van Rhijnvis Feith.

Het mag opvallend genoemd worden dat er heden ten dage vrij weinig aandacht wordt besteed aan Feith’s Julia. Zo plaatst J.A. Dautzenberg alleen de cover van de eerste uitgave van Julia in Literatuur, geschiedenis en theorie, maar wijdt hij geen woord aan de inhoud en context van de roman. Zelfs Pieter Steinz schrijft er maar één zin over in Gids voor de wereldliteratuur. Marita Mathijsen stipt Rhijnvis Feith wel een aantal maal aan in L, de lezer van de 19e eeuw, hoewel Eduard daar Ferdinand wordt genoemd.

De roman begint met een inleiding van de auteur waarin hij schreef aan zijn goede vriendin Sophie met wie hij het ‘op een hoger niveau over de liefde had(den)’. Hierop vroeg ze hem om zijn ‘gedachten over de liefde in een verhaal over twee gevoelige zielen te gieten’ en het verhaal te publiceren. Zelf betwijfelde Feith of zijn ‘eenvoudige verhaal’ geschikt zou zijn voor de 18e eeuw. Andere dichters en tijdgenoten staken de draak met het sentimentalisme van hun collega. Als antwoord hierop verscheen er in 1793 een (k)luchtige parodie die achterin de hertaling is opgenomen.

Feitelijk is het verhaal van Julia vrij klein: twee vrome jongelingen vinden elkaar en raken verliefd, maar kunnen elkander niet krijgen.
In een van de brieven aan zijn vriend Alceste vertelt Eduard dat hij op een zoele zomernacht in ‘aangename droefgeestigheid’ in het bos loopt en mijmert over het grote gemis dat hij voelt.

‘Ik moest liefhebben om gelukkig te zijn, maar ik had niet lief! Meer dan eens had ik met de grootste genegenheid naar vrouwen gekeken. Meer dan eens had ik met de grootste sensatie de blosjes op de wangen van een lief meisje zien verschijnen en meer dan eens had ik twee onschuldige borstjes verleidelijk op en neer zien gaan door een hart dat van opwinding klopte. Vaak, verleid door de uiterlijke schoonheid en afgeleid door een onweerstaanbaar lachje, had ik me ingebeeld lief te hebben. Maar ach, zodra ik met mijn geliefde intiem was geweest, verdween de betovering die mij voor een moment zoveel plezier had gegeven.’

Die nacht stuit hij op een biddende jonge vrouw en is meteen verkocht van het hemelse meisje. De smachtende liefde blijkt geheel wederzijds. Ze zijn er zelfs van overtuigd dat hun liefde de dood zal passeren en dat ze elkaar ook in het hiernamaals weer zullen vinden. Maar omdat de vader van Julia hem veel te min vindt voor zijn dochter is een huwelijk is ondenkbaar. (Of Julia wel toestemming van haar vader heeft om ’s nachts het bos in te gaan om daar tot God te bidden, wordt niet duidelijk.) Wat hen rest is een platonische liefde; een ware tantaluskwelling voor de ‘twee tedere zielen, die elkaar oprecht beminnen’. Eduard verdwijnt daarop van het toneel om zich in het buitenland op te werken, terwijl de geliefden elkaar hartstochtelijke brieven blijven schrijven. Na verloop van tijd kan hij terugkeren, omdat zijn Julia hem schrijft dat ze toestemming heeft gekregen met hem te trouwen. Wat hem bij terugkomst echter te wachten staat, is een passerende rouwstoet en het nieuws dat zijn geliefde is heengegaan. De voorzienigheid heeft het niet zo goed met hen voor. Hij kan alleen het graf van zijn geliefde nog bezoeken en betrekt een huis in de nabijheid van het kerkhof, waarbij hij de hoop uitspreekt zich later bij haar te kunnen voegen.

Het is een typisch voorbeeld van weltschmerz, wat inhoudt dat immense hunkering kan leiden tot de doodswens. Het bekendste gedicht hierover is De zelfmoordenaar van François HaverSchmidt – die onder het pseudoniem Piet Paaltjens schreef –, hoewel dit gedicht ruim honderd jaar later dan Julia is verschenen in het verzamelde werk Snikken en grimlachjes. Ook aan het einde van de 18e eeuw verscheen Goethe’s Het lijden van de jonge Werther. In Julia spreekt Eduard een aantal maal over zijn vriend en lotgenoot Werther. ‘Werther is van al zijn ellende verlost. Hij is niet meer.’ Het kan niet anders dan dat Feith hier refereert aan de hoofdpersoon uit Johann Wolfgang von Goethe’s werk.

De moderne lezer zal het origineel van de mierzoete roman Julia misschien niet meer als zodanig kunnen waarderen, omdat de sentimentaliteit bijna letterlijk van de bladzijden afdruipt door de vele tranen die er door beide geliefden worden geplengd. De clichés en het bombastisch taalgebruik – hoogdravend en gezwollen – werden door Feith gebruikt om de verheven gevoelens van zijn personages uit te drukken. In een briefroman kunnen de personages in alle vrijheid hun gevoelens naar elkaar uiten en derhalve krijgt de lezer niet altijd voldoende informatie. De karakters blijven in Julia echter plat en eigenlijk is het alleen hun wederzijdse liefde waarover wordt geschreven.
Interessant echter is het verhaal achter dit literair-historisch belangrijke werk. In het nawoord gaat Van Meijgaard dieper in op onder andere de typografie en de context van de roman.

Met het recent verschijnen van de zeer vlot leesbare hertaling, die tevens is ontdaan van al te veelvuldig gebruik van uitroeptekens en gedachtestreepjes, stelt Van Meijgaard zichzelf de vraag: ‘redt Julia het in de eenentwintigste eeuw?’ Als docent Nederlands weet hij als geen ander hoe belangrijk het is om je klassiekers te kennen. Elk schooljaar behandelt hij de korte briefroman in zijn lessen en hij spreekt de hoop uit dat hij, doordat het archaïsch taalgebruik is omgezet naar moderne, meer toegankelijke taal en soepeler zinnen, zijn leerlingen ertoe kan verleiden om de moeite te nemen Julia in zijn geheel te lezen. 

Vestdijk schreef het al: ‘alle contemporaine romans worden op den duur historische romans.’ Daar heeft hij in het geval van Julia helemaal gelijk in.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Truusje Truffel /Marjon Nooij

Gesponsord

Een Nederlander en een Française, twee talen, twee culturen. Twee werelden. Een arts en een studente kunstgeschiedenis. Louter tegenstellingen, maar één grote liefde. Groot genoeg?