Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een stromende rivier als trap

André van Dijk 19 november 2015
In haar debuutbundel Trappen duikt Sebastiene Postma met een serie verhalende gedichten de Engelse poëzie en romantiek in. De veertig verzen vormen een doorlopende reeks biografische schetsen van literaire grootheden die met een haast anekdotische pennenstreek worden neergezet. Een poëtische roddelrubriek waarbij elke eerste strofe van een vers een allusie op een van de aangehaalde grootheden weergeeft. De tweede strofe vormt meestal een vrije beschouwing op de eerste en in het derde deel – een tweeregelige afsluiting – wordt getracht een conclusie te omvatten.

Deze trapsgewijze opbouw van de verzen is de eerste zichtbare verwijzing naar de titel van deze bundel. Alle gedichten bevatten een aantal verwijzingen naar het begrip ‘trap’, in meerdere betekenissen. Postma heeft het over opgaande en neerdalende traptreden, over de balustrade en de traploper, trapleer en ladder. Ook legt ze verbindingen met een trap als lijkbaar, graf, schop, strop of val. Op veelal raadselachtige wijze verweeft ze deze associaties in het gedicht waarin een auteur de hoofdrol speelt. Het lijkt een wat gekunstelde constructie waardoor de lezer zich vooral niet moet laten afschrikken. Hier geldt het algemene adagium van de poëzie: kleine beetjes tegelijk, niet te veel, niet te snel.

In gedicht III wordt de tragische teloorgang van John Keats aangehaald met de beginregels:

Zelfs toen zijn longen volledig waren
weggerot en hij niet meer kon eten of rechtop staan,
probeerde hij nog omhoog te kruipen.
De huid op zijn knieën was allang vergaan.
Wit bot schuurde over het marmer.

De doodzieke dichter komt in Rome niet meer op krachten en sterft uiteindelijk aan tuberculose. Voor Postma is de voorstelling eenvoudig te verwerken in de telkens terugkerende trapmetafoor:

Uiteindelijk lag Keats verslagen
onder aan de Spaanse Trappen in Rome.
Hij zag hoe trapbomen langs hem heen
bogen en verder cirkelden naar boven en beneden.

Als in een golvende zee wordt Keats door traptreden bedolven en ‘alles werd in de wervel meegesleurd’. Met de tweeregelige afmaker draait Postma het perspectief om, door te benadrukken dat Keats tot op het laatst in zijn eigen wereld leefde: ‘Die mixed metaphor daarbuiten maakte hém/ niet bang’.

Het zijn vooral die droge vaststellingen waarmee Sebastiene Postma haar gedichten laat vibreren. Alsof ze na veel speurwerk een geheime onthulling doet, die vervolgens omgeeft met vermoedens en associaties om er tenslotte haar eigen visie op los te laten. Die persoonlijke beschouwing wordt in kleine, nuchtere regeltjes geplaatst. Als het cement tussen feiten, aannames en allusies worden die, op hun beurt, weer verpakt in mysterieuze verwijzingen naar alles wat met de trap te maken heeft. Over T. S. Eliot doet ze het volgende boekje open:

Onbegrijpelijk toch, vind je niet,
dat Eliot, die altijd een masker droeg, altijd speelde,
die emotioneel niet te benaderen was
en die zich bewust was van de gevolgen
van elke daad die hij verrichte,
op zijn achtenzestigste
zich gaat gedragen alsof hij voor het eerst
verliefd is. Niemand geloofde het.

Waarna ze vervolgt met een beschrijving van een stromende rivier, vermomd als trap, die door het landschap kronkelt: ‘De trap is een sterke, bruine god’. In de finale wordt opnieuw de vraag gesteld hoe het nu zat met de viriele Eliot: ‘Het is een onveranderlijke, roerloze woestijn./ Niet? Kunnen we niet bloeien én verdorren?’

Gedicht VIII begint met de simpele vaststelling ‘Sylvia Plath was ongeliefd’ en de kleine anekdote hoe Plath razend werd ‘toen ze ontdekte dat een vriendin met potlood in haar boeken had geschreven’ (‘De kanttekeningen randden Plaths boeken aan’). Dan brengt Postma de trapmetafoor in met de regels ‘Sommigen kunnen hun voeten niet/ netjes op de regels van de tekst zetten/ en zo naar de laatste bladzijde klimmen’. Om tenslotte af te sluiten met de ontroerende conclusie:

Was er maar geen witte rand.
Was het hele vel maar gevuld.

‘Wat nou weer?’ begint gedicht IX, over war poet Wilfred Owen. Met de bezwering dat voor deze dichter de poëzie geen troost is, maar vooral een waarschuwing, tekent Postma het omgeploegde WOI-slagveld van bovenaf:

Het zigzagpatroon van de trappen
is alleen vanuit de lucht duidelijk
waar te nemen. Het ene hoekige
stelsel ligt achter het andere.

Tijdens het bouwen van een drijvende brug over een kanaal wordt Owen, evenals de meeste van zijn kameraden, gedood bij een vijandelijke aanval. ‘Sommigen blijven in de modder/ nog nakronkelen als wormen.’

Postma weet met deze petit histoires op een ontwapenende manier haar onderwerpen met een vleug persoonlijk drama te omringen. Als de presentator van een entertainmentshow komt ze doorlopend met feiten en weetjes die in één beweging haar hoofdpersoon neerzet. Ze rept onder meer over Mary Lamb die per ongeluk haar moeder vermoordt, Walt Withman die als prophet-poet ogen in zijn achterhoofd lijkt te hebben, Leigh Hunt die in de gevangenis belandt vanwege kritiek op de overheid, de overspelige vrouw van William Morris en de hoogvlieger Byron. Telkens worden deze revelaties gevolgd door een verwonderlijke samensmelting met de trap. Het stijgen tot grote hoogte en afdalen in diepe ellende. Of het nu gaat om de verbinding tussen de verdiepingen of de ondersteuning van de balustrade, de metafoor is tot het uiterste op te rekken en Postma weet daar op een verbluffende wijze poëzie van te maken.

@Literair Nederland/André van Dijk

Reageer op deze recensie

Meer recensies van André van Dijk

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.