Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Fante is de taal van het leven!

Guus Bauer 20 juli 2015 Auteur

De Amerikaanse schrijver van Italiaanse afkomst, John Fante (1909 – 1983), schreef in de jaren veertig een aantal semi-autobiografische romans over de immigrantenproblematiek, de daarmee samenhangende armoede, discriminatie en het opportunisme van de zogenaamde autochtone Amerikanen. Het vechten tegen de bierkaai in het land van de onbegrensde mogelijkheden. Dit kwartet romans is bekend geworden als de Arturo Bandini cyclus.

In Wacht tot het voorjaar, Bandini  volgen we het gezin Bandini gedurende één winter in Colorado. Vader, een trotse metselaar, een echte handwerkman met een ongekende liefde voor zijn vak, heeft in dat jaargetijde zo goed als geen werk. Waarom, vraagt hij zich steeds af, heeft hij zich niet in Californië gevestigd. De oudste zoon Arturo zit met tegenzin in de nonnenschoolbanken. Liever zou hij op het honkbalveld staan. Hij voelt dat hij het in zich heeft om een der groten in die sport te worden. (Zoals Fante in een ander deel van de cyclus, Vraag het aan het stof, op indrukwekkende wijze de ambities, de hoop, de dromen en het rotsvaste geloof in succes – al blijft dit uit – van de jonge schrijver weet te verwoorden.)

Vader Svevo verdrinkt zijn verdriet in de plaatselijke biljarthal, waar hij met pokeren probeert om een paar centen te verdienen, meesttijds tevergeefs. Moeder speelt de heilige maagd na. Zij is de klassieke martelares die zich opoffert voor het gezin, de rozenkrans is haar enige houvast.

In het voorwoord bij deze roman, in verering en liefde opgedragen aan moeder Mary en vader Nick Fante, maakt de schrijver duidelijk dat Wacht tot het voorjaar, Bandini  een op zichzelf staande entiteit is geworden. Dat zijn eigen herinneringen zijn opgegaan in de zinnen, in de alinea’s van deze roman, maar dat evengoed alle mensen uit zijn schrijvend leven er in terug te vinden zijn. In stukjes en beetjes in de verschillende personages. De schrijver die, zoals het hoort, personages opbouwt uit houdingen, bewegingen, opmerkingen en acties van de mensen die hij heeft gekend. De roman als een ‘halfdroom, als een melodieuze herinnering’.

Toch zijn de personages al vanaf hun introductie meer dan levensecht. Op de eerste pagina komt Svevo terug uit de biljarthal. Hij schopt tegen de sneeuw, heeft tien dollar verloren die hij eigenlijk niet heeft, die zijn gezin al helemaal niet kan missen. Er hangt een enorme schuldenlast boven zijn hoofd, maar hij is een knappe man, een gespierde kerel die niet op z’n mondje is gevallen. De kruidenier, alwaar de pofrekening maar oploopt, is eigenlijk bang voor hem, leeft zich dienaangaande behoorlijk uit op moeder Maria en de kinderen wanneer ze boodschappen komen doen, om eten komen bedelen eigenlijk.

De kwaadheid van Svevo over de armoede, over die verrekte winter is mooi samengebald in de openingszinnen.

‘Hij liep tegen de diepe sneeuw te schoppen Alles stond hem tegen. Hij heette Svevo Bandini en hij woonde drie blokken verderop in de straat. Hij had het koud en er zaten gaten in zijn schoenen. Die ochtend had hij die gaten vanbinnen gedicht met stukken karton van een macaronidoos. De macaroni uit de doos was niet betaald.’

Iets van de kwaadheid straat ook af op verteller Arturo. Hij is een jaar of twaalf, een miniatuurversie van zijn vader, maar zonder snor, de oudste van drie zoons, maar bijna nu al de kleinst geblevene. Al anderhalf jaar is Arturo verliefd op zijn klasgenootje Rosa, ook een Italiaanse. Maar zij ziet hem niet staan, met zijn verstelde hemd en broek en zijn vieze vingernagels. Het is de tijd van het eenmaal per week wassen in de tobbe. Arturo is kwaad op zijn kwezelige, godsvruchtige moeder. Tegelijkertijd heeft hij haar hartstochtelijk lief. De tweespalt van de tiener, alhoewel de vader eigenlijk dezelfde tegenstrijdige gevoelens eropna houdt.

Wanneer Svevo, chagrijnig door de onmacht – ‘verkouden in zijn ziel’ noemt Fante het treffend – thuiskomt, ligt er een brief van zijn schoonmoeder Donna Toscana. Zij is mordicus tegen het huwelijk geweest van haar dochter met de ‘de hond uit de Abruzzen’. (De Abruzzen – zuidelijk centraal Italië. De naam is afgeleid van het Latijnse Aprutium – het land van de zwijnen.) Svevo trekt zijn jas aan en verdwijnt naar een vriend, de steenhouwer Rocco Saccone, ook afkomstig uit de Abruzzen. De enige mens die moeder Maria werkelijk haat.

De beschrijvingen van de positie die de Italiaanse kinderen in de klas, in de Amerikaanse maatschappij van die tijd innemen, is magistraal. Fante is heer en meester van de jongensdroom! Waar jeugdherinneringen bijna zonder uitzondering hoogst irritant zijn, weet Fante ze gloedvol te beschrijven. Vol met verfijnde melancholie. Fante kleurt het ‘kinderlijke’ perspectief precies volwassen genoeg in.

Arturo is de dromer, de schrijver in spe. Dat heeft Fante zo ingenieus in dit personage gestopt dat alleen de lezer dat kan destilleren. Arturo zelf is zich er nog niet van bewust, maar zijn observaties, zijn zielenroerselen spreken boekdelen.

Fante’s taal is onopgesmukt, maar op een mirakelse wijze bijzonder doeltreffend, met een zeer intelligente licht-ironische  ondertoon. Een natuurlijke fijnzinnige humor. Waarbij het geloof, de katholieke erfenis uit het moederland met alle ‘doodszonden’, het vooral moet ontgelden. Deze roman wordt, net als al Fante’s andere werk, naar een hoger plan getild door de natuurlijke wisselwerking tussen dialoog, beeld en tot enkele schitterende zinnen ingedikte observaties.

Wacht tot het voorjaar, Bandini  is soepel, als de kabels van spieren van vader Svevo (en in aanleg ook van Arturo), maar heeft wanneer nodig precies de juiste halsstarrigheid. Het weerbarstige van de handwerkman, de minderwaardige in de ogen van de ander, de zogenaamde autochtoon (immers altijd ook een afstammeling van een immigrant.) Fante weet precies hoeveel eelt hij van zijn jeugdziel moet krabben.

Het bezoek van Donna Toscana is hemeltergend. Maria wordt op schandalige wijze door haar eigen moeder te kijk gezet als een ontaarde, luie en domme vrouw, nergens voor geschikt hoe ze ook haar best doet. Svevo blijft ook na haar vertrek weg. Arturo heeft hem gezien in de auto van een rijke weduwe. Het vervult hem met trots, dat zijn vader erin is geslaagd om de rijkste vrouw van de omgeving aan de haak te slaan, tegelijkertijd is hij boos op hem om wat hij zijn vrouw aandoet. Om wat Maria eigenlijk zichzelf aandoet. Moeder Maria verzinkt in een ‘gebedsmarathon’ die haar zo goed als de werkelijkheid doet vergeten. Arturo moet noodgedwongen het heft in handen nemen.

Iedereen in deze roman verlangt naar betere tijden, naar een stuk lente in het leven. Zodra vader maar weer werk heeft, zal het normale leven weer zijn beloop nemen. Zodra het honkbalveld weer bespeelbaar is, kan Arturo verder met zijn ‘honkbalcarrière’.

Wacht tot het voorjaar, Bandini  heeft een fraai slot. Zowel Svevo, inzake de weduwe, als Arturo met betrekking tot Rosa, houden de eer aan zichzelf. Zij zijn toch niet zo ontheemd als ze voor de buitenwereld wellicht lijken, worden door de vijandige buitenwereld tot elkaar veroordeeld. De tweespalt van de elders geborenen blijft. De lezer moet danken voor het moment waarop John Fante zich realiseerde dat hij (versluierd) over zijn eigen leven moest schrijven, over de dingen die hij niet kon verloochenen. Fante is de taal van het leven!

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Guus Bauer

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.