Het Geslacht Zeilemaker (trilogie) van J.Visser-Roosendaal (streekroman West-Friesland)
Het Geslacht Zeilemaker is een trilogie van Jannetje Visser-Roosendaal, een Nederlandse schrijfster van voornamelijk streekromans, waarin zij op haar eigen onnavolgbare wijze de geschiedenis vertelt van de familie Zeilemaker, een verhaal wat zich afspeelt op het boerenland in West-Friesland, aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw.
Het bestaat uit de volgende delen:
I - Bij nader inzien
II - Wie Wind Zaait
III- De Slotsom
Deel I Bij nader inzien
Het verhaal start op één der eerste meidagen van het jaar 1879 in het vriendelijke dorp Breewoud, aan de Zuiderzeedijk in West-Friesland. Vandaag het huwelijk van Gerrit Veer en Koba Strik, twee namen die voor zichzelf spraken; allebei jong, knap en kinderen uit rijke boerenfamilies wier leden in hun mooiste klederdracht en met hun mooiste gerij ter bruiloft kwamen en het geld lieten rollen. Een groot verschil met de bruiloft van gisteren tussen Arie Zeilemaker en Mie Blauw, beide al over de 40, beide met elkaar gered nu hun ouders waren overleden, en die niet anders gewend waren dan op de centen te moeten zitten (althans, dat was het beeld dat de dorpsbewoners hadden). Ze wonen tegenover elkaar aan de weg, het jonge gezin in een grote, nieuwe boerderij, van alles het beste en duurste, waar het knusse stulpje van het oudere echtpaar bij in het niet viel. En alsof het zo was afgesproken, beiden zijn gelijktijdig zwanger en uitgerekend; het gezin Veer krijgt een blond, fijn gebouwd ziekelijk jongetje Dirkje, terwijl het gezin Zeilemaker een flinke zoon Hendrik kreeg. Ondanks het “standsverschil” groeien ze samen op, gaan samen naar school, maar al snel ontdekt Hendrik dat Dirkje een streepje voor heeft op hem. Dirk mag voorin zitten, en Hendrik krijgt al op de eerste schooldag de bijnaam Heintje Ezelekees, verwijzend naar zijn vader met de ezelkar, en alhoewel hij verwachtte dat Dirkje hem als zijn vriend wel bij zou staan, staat die net zo hard mee te schreeuwen. Zijn vader raadt hem aan hier maar aan te wennen: er is nu eenmaal verschil tussen de bovenklasse en de onderklasse in het dorp, de rijken en de armen, de gestudeerden en het werkvolk en zo leerde Hendrik al vroeg over de maatschappelijke verhoudingen zoals die toen golden. Maar Hendrik zon op wraak: hij mocht dan niet uit een rijk gezin komen, maar hij had lef – tot verdriet van zijn moeder die met regelmaat de veldwachter langs kreeg. Straffen hielp niet, maar een gebroken arm liet hem pas wat inbinden omdat hij verminkt bleef. Daarom verlegde hij zijn terrein om de anderen voorbij te streven op het leren: hij mocht samen met Dirk naar de stad voor een vervolgopleiding, en hoewel Dirk met slecht weer bij familie mocht blijven overnachten, moest Hendrik dag in dag uit, in regen, met wind, bij sneeuw en storm heen en weer fietsen. Het vormt zijn karakter: het is een doorzetter ! Toch wordt hij steeds weer de loef afgestoken door zijn buurjongen; zijn vriendinnetje kiest Dirk (geld), en Hendrik wordt steeds meer geprikkeld om Dirk uiteindelijk toch de loef af te steken. Maar dat blijkt toch erg lastig. Waarom had Dirk toch zoveel geluk? Hij had Kristien al, 3 mooie zoons en Dirk kreeg alle baantjes toegeschoven. Uiteindelijk trouwt Hendrik met Gonne Hoefnagel, krijgt een zoon en al op de eerste dag ziet hij voor zijn zoon Adriaan in hem al een rechter, kamerlid of specialist in één of ander deftig beroep.
Aan het eind van eerste deel staat Hendrik Zeilemaker, de man die zulk een huis bezat, die geld had en geld verdiende met een goed lopende zaak, een rijke vrouw trouwde en nog wat erven kon; een geslaagd man en een vader, die nu overgelukkig moest zijn. Maar was hij dat nu ook ?
Deel II: Wie wind zaait
Dit verhaal speelt zich af in dezelfde periode: 1879 – 1920, maar dan bezien vanuit Meindert Helmus, die ook in het 1e deel een (kleine) rol speelt. Meindert is de jongste zoon van Klaas Helmus en Iske Schoon, en zijn oudere broer is gekke Dolfie, die een baantje heeft bij Arie Zeilemaker op de boerderij. Maar ook Meindert heeft ontzag voor Arie, de man die het gezin nog wel eens wat toestopt, eten, groente, vlees, en andere zaken zoals turf voor de kachel. Arie blijft de jonge Meindert ook volgen en geeft hem zo hier en daar advies. Meindert komt bij vader Zeeman in de leer als timmerman en zo leert hij Riek Zeeman kennen, dochter van zijn baas, en hij weet: “an wie haar trouwde bracht zij het hele bezit mee, huis, erf, timmerwinkel en alles wat vader Zeeman achter de hand had”, en hij laat daarom zijn vriendinnetje uit een armeluisgezin, Zwaantje Leeuw, waar hij het goed mee kan vinden, toch links liggen en gaat achter Riek aan. Zij trouwen, krijgen 3 kinderen, Klaas, Karel en Rudolf (roepnaam Ruud), vernoemd naar zijn inmiddels overleden broer Dolf. Zwaantje laat zich niet meer zien, maar na lange tijd ontmoet Meindert Zwaantje opnieuw, inmiddels weduwe geworden. Er ontstaat een geheime verhouding, die toch niet zo geheim blijft als Meindert denkt. Riek, een pittige tante die je maar moest nemen zoals ze was, Zwaantje die zich aanpaste aan en schikte naar hen met wie ze moest omgaan, al bleef ze innerlijk zichzelf. Toch weten de echtelieden de weg naar elkaar terug te vinden, en ook hier is de vraag: zijn zij nu ook gelukkig?.
Deel III: De slotsom
Dit verhaal begint rond 1920, en speelt zich af rond de oudste dochter van Hendrik Zeilemaker, Annemie, wiens moeder kort na haar geboorte is overleden en zij bij haar oom en tante achterblijft en opgroeit. Tot de 2e vrouw van Hendrik Zeilemaker (Gonne) hier een kans ziet op een goed kneedbaar en goedkoop dienstertje; Hendrik haalt hij haar terug, inmiddels 17 jaar oud. Tante Gonne, zoals ze haar vaders stiefmoeder noemt, buit haar uit, en Annemie hunkert naar vrijheid, die ze ziet in een huwelijk met Marten Spruit, weduwnaar zonder kinderen en 10 jaar ouder. We volgen haar en de diverse families naar hun huwelijk, en de woelige tijd die zij hebben te gaan; want er waait een hardnekkig gerucht rond dat Marten te maken heeft met de dood van Nelleke, die bij iedereen te oppas ging, en zwanger zou zijn. Was Marten de geheime vrijer van Nelleke? Voor Annemie is het duidelijk, ze sluit zich als een oester af en richt zich op de 2 kinderen die ze inmiddels heeft.
Verder gaat het verhaal rond de families Zeilemaker, Veer en Helmus door, en op de trouwdag van de jongste dochter van Dirk en Kristien, Kobie Veer met de jongste zoon van Meindert en Riek, Ruud Helmus, ziet Hendrik uiteindelijk het licht. Maar hij constateert ook: wat bezaten ze samen veel, maar wat hadden ze samen weinig, en ik denk dat dat voor veel bewoners van het boerendorpje toen opging, het ging om bezit, het ging om (het al dan niet hebben van) geld en het ging om aanzien, niet om geluk.
Tot slot:
Het verhaal is voor een groot deel binnen de gesprekken geschreven in de oudhollandse streektaal, bijv. "wat benne dat toch mirakels mooi…" Het verhaal zelf is in modern Nederlands geschreven, maar juist dat dialect tussen de personen vind ik persoonlijk erg mooi. Ook slapen ze in de bedstee, pompen ze water, koken ze op vuur en hebben ze licht via de ouderwetse olielampjes of kaarsen. Het leven is er rustig, geen gejakker en gehaast, maar wel grote standsverschillen tussen boeren, tuinders en fruittelers, ambachtslieden en de gegoede burgerij, en het sloofjesvolk en bedienden. Het ging er niet om wat je had geleerd, maar waar je van af stamde. Geld trouwde met geld, arm trouwde met arm. Geld bleef rijk, arm bleef straatarm. Het was hard werken, er was geen steun of uitkering, en in de dorpen bleef natuurlijk niets onopgemerkt of onbesproken!
Ook de mentaliteit is nog echt heel ouderwets, vrije deed je nou eenmaal voor je plezier, maar om te trouwen had je daar niet genoeg aan. De liefde raakte gauw op in het trouwen, maar als je er goed op paste dan bleven de centen.
En tot slot werd het lichamelijke deel van het huwelijk door veel vrouwen ervaren als een beschamende bijkomstigheid, waaraan zij zich nu eenmaal moesten onderwerpen.
Door de indeling is het verhaal goed te volgen, en krijgt de lezer antwoord op de vragen die gaandeweg ontstaan. Ik heb er in ieder geval van genoten. Voor het totaal van mij 4 en halve ster
Over de schrijfster:
Jannetje Visser-Roosendaal
Geboren: 30 april 1899, Binnenwijzend
Overleden: 20 maart 1990, Venhuizen
De schrijfster Jannetje Visser-Roosendaal werd geboren in Venhuizen-West-Friesland, in een arbeidersgezin, ze werkte als dienstbode en trouwde 1919. Jannetje begon in 1934 uit armoede te schrijven. Ze had al eens een paar kleine prijzen gewonnen met korte verhalen. Haar plan om een roman te schrijven zette zij in de crisisjaren door, toen haar man kwam thuis met een verhaal over iets wat hij had meegemaakt. Jannetjes reactie was; dat kan ik later prachtig gebruiken in een roman. Haar man reageerde: ‘Ik wou dat je er eens mee begon! De volgende dag kocht Jannetje een bloknoot van 200 vel en twee potloden. Dat geld konden ze eigenlijk niet missen. Alleen haar moeder, haar man en de oudste kinderen waren op de hoogte dat ze een boek wilde schrijven. Het eerste boek verscheen binnen een jaar en werd grotendeels ’s nacht geschreven ! Uitgeverij West-Friesland gaf het boek uit en ze kreeg er honderd gulden voor. In die tijd een niet te verwaarlozen bedrag. Sindsdien bleef Jannetje schrijven over de streek die haar dierbaar was, Noord- Holland. Om te grote herkenbaarheid te voorkomen schreef zij enigszins versluierd over de mensen in haar leven.
Jannetje groeide uit tot een van de meest gelezen en geliefde schrijfsters. Haar boeken waren allemaal bestsellers. Vertaald zijn de boeken van Visser-Roosendaal nooit, maar de vraag naar haar boeken bleef constant. De kwaliteit bleef door de jaren heen bewaard, omdat mevrouw Visser-Roosendaal hoge eisen aan zichzelf bleef stellen. Ze was wars van ijdelheid en stond midden in het leven. Wat zeker mee speelde was haar hechte contact met haar kinderen, kleinkinderen, en achterkleinkinderen. Zij wist waarover zij schreef!
Uitgever: Gottmer J.H., Gepubliceerd in 1976.