Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Rijmen (2): Van weideland tot misverstand

op 30 maart 2023 door

Op de oorkonde aan de onthaaldesk van het gemeentehuis in Rijmen staat het als volgt uitgeschreven, en ik vertaal het maar even uit het Latijn naar oudmodisch Nederlands, want anders zitten we hier morgen nog:

Het einde komt, mijn pijp is uit,
Het duister klimt achter de ruit,
En ik, ik kijk een laatste maal,
Naar buiten, naar een zonnestraal,
Ach Heer, hoe droef is ’t mij te moed,
Nu heb ik niks meer aan mijn goed,
Ik schenk het daarom aan mijn erven,
Voor ik door ’t geestenrijk zal zwerven,
Kinderloos en ongetrouwd,
Heb ik het volgende plan ontvouwd,
Mijn dorpers hebben me trouw gediend,
Zodoende mijn bezit verdiend,
In goede tijden, kwade dagen,
Hebben zij geen armoe meer te dragen,
Ik schenk hen alles wat ik heb,
Van woonst tot erf, in vloed en eb,
Scribent! Noteer voor ’t nageslacht,
Wat ik precies heb uitgedacht,
Ik had de letteren altijd lief,
Het woord was heer, mijn ’s harten dief,
Daarom, in ruil voor mijn bezit,
Moet, na ‘t doven van mijn levenspit,
Elk mens in ’t dorp aan ’t dichten slaan,
Ter nagedachtenis van mijn bestaan,
Vergeet mij niet, onthoudt de regel,
Rijm is verplicht onder dit zegel, 

Zo. Daar heeft u het, zwart op wit. Mét zegel. Daar valt niet tegenop te kletsen, is het wel? Nu, op het eerst hadden de dorpelingen van het voormalige Reijmen meer oog voor al dat schitterende goed dat hen zomaar in de schoot viel, gratis en voor niets, dan voor dat rijmen en dichten, dat zal u begrijpen.
Ziet u, het is zoals met die oude geschiedenis van die onverbeterlijke schurk die tijdens het avondmaal stikt in een geniepig stukje kippenbout en terechtkomt in een paradijselijk oord waar hem werkelijk álles wordt toegestaan waaraan hij zich ook te buiten ging in zijn liederlijke aardse leven: hij kan stelen en moorden zonder dat iemand hem een strobreed in de weg legt, hij mag ongestraft valsspelen in welke wedstrijd ook en hij heeft altijd de mooiste vrouwen aan zijn arm hangen, die ook nog eens bereid zijn om tussen de lakens alle vunzige gekkigheden uit te proberen die hij maar weet te verzinnen. Bovendien kruist hij steevast de winnende nummers aan op elk formulier en gooit hij onveranderlijk de hoogste ogen bij elk spel. Maar na een tijdje gaat zijn goede fortuin hem tegenstaan. En bij gebrek aan spanning en weerstand knort hij ten slotte tegen zijn bewaarengel: “Wel, als dit de hemel is, geef mij dan maar de hel!” Waarop zijn bewaarengel hem zoetsappig vraagt: “Mijn beste, waar denkt u dat u bent?”
Dat dus. De inwoners van Reijmen beseften namelijk pas na verloop van tijd ten volle dat het niet helemaal snor zat met dat dichten in ruil voor al dat aardse goed. Ze deden er weliswaar even over, maar zo rond de veertiende eeuw merkten ze dat er iets niet in de haak was. In het midden van de vijftiende eeuw viel er zelfs een eerste dode toen iemand zijn rijm wat ongelukkig koos in een poëtisch geschil met een boer over de matige kwaliteit van diens wintergraan en dat terwijl de boer in kwestie net in de weer was met een scherpe riek. Slim is zoiets niet - je gaat immers ook niet bij je buurman zaniken over al die herrie op zondag terwijl hij zijn draaiende kettingzaag nog in de hand heeft?
Maar pas aan het eind van de Reformatie drong het goed en wel door tot de inwoners van Reijmen dat de deal niet zo aantrekkelijk was als oorspronkelijk gedacht. Sommigen begonnen zelfs ronduit te spreken van een vergiftigd geschenk. Het tijdperk van de Verlichting - ironischer kan het nauwelijks - bracht het definitieve besef dat men in een zoete maar gruwelijke val was getrapt. Het was een ruw ontwaken, want aan dat dichten viel niet te ontkomen, nimmer ofte nooit, daar was de oorkonde heel duidelijk over. Advocaten werden aangesproken, specialisten in eigendomsrecht geconsulteerd, maar er was geen gaatje of ontsnappingsclausule te bespeuren in het hele verdomde document, dat inmiddels al vele eeuwen veilig opgeborgen zat onder glas om zo te bewijzen aan elke bezoeker van het gemeentehuis dat al die goederen wel degelijk het rechtmatige bezit waren van Reijmen.
Zelfs een naamsverandering van Reijmen in Rijmen - een slimmigheidje van een aalgladde lokale politicus om de kool en de geit te sparen - bracht geen soelaas. Want dat werd meteen afgedaan als irrelevant door een afgevaardigde van de Vereniging Cultureel Erfgoed van de Lage Landen, V-CELL voor de ingewijden. Jaja, ik weet het, dat klinkt eerder als een rechtstreekse concurrent van Varta of Duracell, maar het is niet anders, zo heet die organisatie nu eenmaal - weet u, ik schud die dingen niet zomaar uit mijn mouw. En deze afgevaardigde redeneerde met absolute stelligheid: er was niks van plaats veranderd, alles stond precies als voorheen, het was nog steeds krek hetzelfde dorpje, alleen met een andere naam, dus dat was geen argument om een authentieke oorkonde te herroepen. Tussen haakjes, wist u dat krek eigenlijk een verbastering is van het Franse correct? Kijk, zo oud als ik inmiddels ben geworden: ik wist dat nog niet. Nu weet ik het wel. En wat meer is, het doet geen centje pijn. Want kennis is macht. Soms moet u de dingen die u al jaren gedachteloos aanwendt voor eigen profijt, eens onderwerpen aan een kritisch onderzoek, dan leert u nog eens wat. Zo pak ik het al heel mijn leven aan met Gina, mijn wettige echtgenote, want een gewaarschuwd man is er twee waard. En dankzij die benadering groei ik nog elke dag in mijn eigen huwelijk. Nee, niet op die manier, zo jong ben ik ook niet meer, ik wou het hier figuurlijk bedoeld hebben.
Maar dat terzijde. Nu, om die poging met die naamsverandering wat aanschouwelijker te maken, want ik voel dat u niet helemaal mee bent in de logica: als u een kleuter van uzelf heeft waarop u een beetje bent uitgekeken - schaamte is niet nodig, die dingen gebeuren - wel, dan volstaat het niet om dat schoelje een andere naam te geven en uw handen ervan af te trekken. Ik waarschuw u maar even: in de ogen van de wet en van de inrichtende macht blijft het nog altijd uw eigen kind. Want stel dat u een zoontje heeft, zo’n misselijke doerak die u alleen maar op de zenuwen werkt en die zich geen seconde behoorlijk weet te gedragen - nee, dan is het niet voldoende om Stijntje plots Pepijntje te noemen, hem definitief de deur te wijzen en vervolgens te doen alsof uw neus bloedt. Vergeet het maar. Daar kijkt Kinderbescherming zó doorheen, dat heb ik persoonlijk mogen ondervinden met onze Renzo toen die net zes was geworden en ik het even helemaal had gehad met dat betweterige ettertje. Ik heb hem toen op straat gezet met zijn pyjama, een tandenborstel en wat reservegoed in een koffertje waarop ik in dikke zwarte letters “Luciano” had geschreven, bij wijze van misleiding en in de hoop dat een voorbijganger met een kinderwens hem zou oppikken. Maar niks hoor, nog diezelfde avond kreeg ik een verbolgen mevrouw van de RvdK aan de deur en ik moest hem terugnemen, willen of niet - echt, ik mocht smeken en soebatten wat ik wou, hij moest terug op het honk. Ik had trouwens dubbele pech, want Gina kwam net op dat moment thuis van een vermoeiende werkdag en zij kreeg van dat bitse, strenge mens uit de eerste hand te horen wat ik eerder die dag in een opwelling had geflikt, terwijl Renzo pal naast haar met een trillende onderlip naar de vloer stond te staren met dat verdomde koffertje nog in de hand, want dat gluiperige joch kon toen al toneel spelen als de beste. Gina had zelfs nog niet de tijd gehad om haar jas uit te trekken voor ze ontdekte hoe haar zoontje voor even uit haar leven was verwijderd door haar eigen man. En u weet ongetwijfeld hoe Italiaanse vrouwen omgaan met hun grut en dan vooral met hun zonen. Ze verliezen gelijk alle gevoel voor rede als je hun kinderen te na komt, dan worden ze waanzinnig kwaad en weten ze niet waar ze je het eerst moeten raken om je duidelijk te maken wat ze precies vinden van je gedrag. Inmiddels gaat het al een stuk beter, dank u - enkel bij vriesweer en fel zonlicht heb ik er soms nog last van.
Maar dus, net zo verging het de dorpers van Rijmen. Er viel eenvoudig niet te ontkomen aan dat dichten, hoe het dorp verder ook werd genoemd, dus dichtte men maar voort, zo goed en zo kwaad als het ging. Of om het met de woorden van een wanhopige hoogwaardigheidsbekleder van Rijmen te zeggen:

Die stomme graaf, die dwaze vent,
Die alle opties heeft verkend,
Om ons een vuile loer te draaien,
En zo verschrikkelijk te naaien,
Heeft ons wel weideland gegeven,
Maar ’t dorp finaal in ’t nauw ingedreven. 

Voor de allerkleinsten van Rijmen was het soms minder erg, moet ik hier eerlijkheidshalve aan toevoegen, want vaak vinden kinderen rijmpjes verzinnen leuk, vooral als die een stout randje hebben, getuige het volgende stichtelijke vers:

Woep, woep, woep,
De koster poept(*),
Al op de stoep,
Pal voor de kerk,
Ik doe Gods werk!
Zo schreeuwt de vlerk,
Alles eruit!
Roept de schavuit,
De stamppot was te heet gekruid! 

(*Poepen in de Nederlandse betekenis van het woord, laten we wel wezen - de Vlaamse interpretatie van dat werkwoord geeft absoluut geen pas in een kinderrijm en al zeker niet in het voorportaal van een protestantse kerk)

Dat krijg je dus met die gereformeerde jeugd in kleine afgelegen dorpjes: het lijntje wordt daar veel te strak gehouden, want van God mag er niks in die kringen, geen ene moer, en dat in tegenstelling tot de paapse ploeg, waar men veel inschikkelijker aankijkt tegen de dingen des levens en beseft dat het allemaal een kwestie is van geven en nemen. Tja, en dan beginnen die balorige snotneuzen natuurlijk dergelijke versjes te verzinnen, ik neem hen niks kwalijk. Let wel, ik keur het niet goed, maar ik kan het een plaats geven.
En zo kabbelde het leven in Rijmen verder, zo voor het blote oog welvarend en vredig, maar als je er kwam, voelde je onderhuids een spanning die enkel maar toenam met het voortschrijden van de tijd. Want in deze maatschappij van constante, almaar snellere informatiestromen valt dat rijmen natuurlijk steeds moeilijker vol te houden. Het verkrampt de dynamiek van het maatschappelijke verkeer, bemoeilijkt elke sociale interactie en werkt verlammend op een vlotte manier van zakendoen. Probeert u maar eens vloeiend te whatsappen in pakweg een structuur van beurtelings twee kwatrijnen en een terzine, ik wens u veel succes. Elke korte uitwisseling wordt aldus een drama, elke conversatie een regelrechte opgave, vooral wanneer je te maken krijgt met lui van ver buiten je dorp, want die denken natuurlijk meteen dat je hen belachelijk maakt of in het ootje neemt.
Zo kwam een grote Duitse speler in personeelsbeheer op een gegeven ogenblik op het onzalige idee om expansie te zoeken over de grens en met name in Rijmen een bureau te openen. Dat kantoor is welgeteld drie maanden in bedrijf gebleven, toen mocht de laatste het licht uitdoen, want zo snel was het sprookje alweer voorbij. Al binnen enkele weken immers gooiden alle bedrijven in de wijde omtrek systematisch de hoorn op de haak als de HR-consulenten van Rijmen hun diensten telefonisch wilden aanbieden. Ik bedoel maar, stel dat u ergens op personeelszaken werkt en dan plots het volgende telefoontje krijgt:

Goeiemorgen, beste klant,
Hoe staat het met uw personeelsbestand?
Bent u hopeloos onderbemand?
Voelt u zich vreselijk, zo onderhand?
Heeft u momenteel werk te veel?
Staat het mes u op de keel?
Nood aan een technisch tekenaar?
Of aan een handige knutselaar?
Dan belt u ons toch voor een kracht?
Een onthaalbediende die steeds lacht?
Die uw bezoek vlot kan verwerken?
En zo uw zorgen zal beperken? 

Voelt u? Dat zit verschrikkelijk fout toch? Regel numero één in de reclamesector: overval uw doelpubliek niet met een reeks retorische en onnozele vragen, dat zal u toch met me eens zijn? Dat werkt vermoeiend en betuttelend, vindt u ook niet? Zeg nu zelf, zou ú daarvan gediend zijn? In vragende dichtvorm? Niet? Wel dan, waar zeuren we dan nog over, zitten we dan niet op dezelfde golflengte?
En zoals het vaker gaat in het leven: de kruik gaat zolang te water tot ze barst. En de ontknoping van deze hele onverkwikkelijke affaire begon met een acute zenuwinzinking van een raadslid van Rijmen. Deze man was net terug van een driedaagse opleiding Efficiënte Vergadertechnieken en hij werd meteen weer voor de leeuwen gegooid op zijn eerstvolgende nieuwe werkdag. Helaas, bij het allereerste rijm dat hij die dag langs zijn oren hoorde fluiten, ging hij pardoes op zijn achterste zitten, pal in het midden van de onthaalruimte van het gemeentehuis, en riep schreiend uit:

Ach, dit wordt me echt te machtig!
Heel mijn opleiding was prachtig,
Kort, beknopt en zonder rijm,
Zonder dichtvorm of ongein,
Nu word ik hier weer teruggegooid,
Brutaal in deze hel gekooid,
Met kromme zinnen, twee aan twee,
Steeds onder druk en nooit tevree. 

Nu wou het geval dat precies op datzelfde moment een zekere Abebe Mirgissa de tegelvloer in de ontvangstruimte van het gemeentehuis aan het aanvegen was. De naam zegt u waarschijnlijk niets, maar dat komt omdat ik hem nu pas ter sprake breng in deze tragische geschiedenis.
Van Abebe Mirgissa was trouwens weinig meer geweten dan dat hij een vluchteling uit Ethiopië was die met zijn kleine gezinnetje in een uithoek van Rijmen was komen wonen nadat hij een baantje van het bestuur had gekregen als manusje-van-alles. Naast zijn moedertaal Amharisch sprak hij vlekkeloos Engels, maar hij had ook verbazend snel Nederlands aangeleerd - blijkbaar had hij een feeling voor alles wat te maken had met andermans talen.
Waarom hij zijn land precies had verlaten, wist geen mens. Hij was een in zichzelf gekeerde, vrij norse man, wat niet verwonderlijk is wanneer je je verplicht voelt om je leven opnieuw in te richten aan de andere kant van de wereld tussen een bende vreemde snoeshanen die zo wit zijn als pas gevallen sneeuw, zonder het geringste spoortje zon onder hun huid, en die in de sociale omgang ook nog eens zo gesloten zijn als een Schotse geldbeurs. Gina heeft iets gelijkaardigs doorgemaakt toen ze naar hier afzakte, maar wel niet zo erg natuurlijk. Nu, als Abebe Mirgissa aan het werk was in het gemeentehuis, werd hij altijd gezien zonder ooit te worden opgemerkt, als u begrijpt wat ik bedoel. Hij bewoog zich onopvallend door de vertrekken en vervulde zijn taken stipt en nauwkeurig, zonder ophef.
Maar ditmaal liep het anders, toen hij zag hoe het raadslid in onmacht neerzeeg op de grond terwijl collega’s en bezoekers zich bezorgd om de steunende man begonnen te verzamelen. Hij sloeg het tafereel een poosje zwijgend gade, slaakte toen een diepe zucht van minachting en liep naar de houten kansel waar de kostbare middeleeuwse oorkonde te kijk lag onder de glasplaat. Hij stroopte zijn rechtermouw naar beneden, helemaal tot aan zijn pols, boog zich over de kansel en hief zijn elleboog op om hem vervolgens zwaar te laten neerkomen op een hoek van de glazen plaat, waardoor die met een geweldige knal in stukken brak.
Iedereen keek geschrokken op van het snikkende raadslid naar de eenzame figuur met zijn borstel en een hoop glasscherven rond zijn werkschoenen. Ze zagen hoe Abebe Mirgissa het perkament o zo voorzichtig opnam met beide handen en er wat stukjes glas afschudde. Hij liep ermee naar de dichtstbijzijnde tafel, draaide de oorkonde om en legde hem voor zich neer op het tafelblad.
‘Kijk,’ zei hij met een zwaar accent, maar in foutloos Nederlands en zonder het geringste spoor van een rijm, ‘op dat perkament van jullie stond helemaal rechts onderaan in heel kleine lettertjes nog het Latijnse “Vide adhuc”.
Iedereen staarde dwaas terug naar de karamelkleurige man in zijn blauwe overall.
Vide adhuc,’ vervolgde Abebe Mirgissa, ‘dat betekent zoiets als… wat is het woord? - in het Engels zeggen ze Overleaf - hoe zeggen ze dat in jullie taal? O ja, Zie verder of  Zie ommezijde -  iets dergelijks is het, niet?’
Het raadslid stond moeizaam op, met zijn arm nog onder zijn neus, en liep naar de klusjesman die demonstratief een wijsvinger had gelegd op het document.
‘En hier dus, bovenaan op de achterkant van het perkament,’ wees Abebe Mirgissa het raadslid aan, ‘staan de slotzinnen van de wilsverklaring:’

Pro salute animae humanae,
filius divinae gratiae,
In omni die mortis meae. 

Het raadslid keek niet-begrijpend naar het rijm. En voor het eerst in zijn leven sprak hij in een publieke ruimte van zijn eigen gemeente een zin uit die niet was gesteld in dichtvorm:
‘Dat is Latijn. Latijn ken ik niet.’
Abebe Mirgissa, die nog steeds zijn vinger onder de laatste regels van de oorkonde had, sloeg de ogen ten hemel.
‘Wel,’ vervolgde hij, ‘vrij vertaald betekent het zoveel als:’

Voor de redding van mijn menselijke ziel,
als zoon van goddelijke genade,
Op elke dag van mijn dood. 

Abebe Mirgissa haalde zijn vinger van de oorkonde en draaide zich om naar de zwijgende meute die nu in een halve kring rond hem en het beduusde raadslid verzameld stond.
‘Begrijpen jullie?’ verhief hij zijn stem. ‘Dat betekent dat jullie graaf zijn dorpelingen wou verplichten om hem jaarlijks op zijn sterfdag te eren met rijmen en dichten.’
Hij bleef geringschattend staren naar de bleke barbaren om hem heen. Plots miste hij zijn dagen als docent aan de Universiteit van Addis Abeba heviger dan ooit.
En hij besloot:
‘Énkel op zijn sterfdag, bedoelde hij daarmee. Precies één dag per jaar dus. Dat was de afspraak die hij met jullie dorp maakte, in ruil voor al zijn wereldse goederen.’
Daarop nam Abebe Mirgissa zijn borstel weer ter hand en begon hij hoofdschuddend de resten van de glasplaat bij elkaar te vegen onder het oog van een verzameling verblufte figuren, die stijf en stom toekeken hoe hij de rommel rond de voet van de kansel zorgvuldig op een hoopje keerde.



Reacties op: Rijmen (2): Van weideland tot misverstand