Meer dan 6,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Peilloze omzwervingen door het rijke en raadselachtige leven van onze geest

"Het leven van de geest" is het laatste, deels postume en onvoltooide hoofdwerk van de eigenzinnige en originele denker Hannah Arendt (1906-1975). De eerste delen, "Denken" en "Willen" wist zij nog te voltooien, en zijn ook prachtig. Maar het afsluitende en derde deel "Oordelen" kwam nooit af: daarin moeten we het doen met enkele inspirerende colleges over Kant, aangevuld met een paar intrigerende essays en fragmenten die ze vermoedelijk zou hebben gebruikt en omgewerkt. Niettemin geeft ook dat onaffe derde deel veel te denken. Bovendien is het mooi dat alle drie delen nu zijn gebundeld in één band, prima vertaald door en met uiterst verhelderende inleidingen en annotaties van de Arendt- experts Dirk de Schutter en Remi Peeters. Dankzij hun fraaie boek "Hannah Arendt. Politiek denker" had ik mij al goed ingelezen, en daarna heb ik haar sublieme hoofdwerk "The human condition" verslonden: ik had mij, kortom, best goed voorbereid. Mede daardoor kon ik erg genieten van "Het leven van de geest".

Niet dat ik alles begrepen heb: "Het leven van de geest" voert ons honderden bladzijden lang mee langs tientallen verschillende filosofen - Parmenides, Plato, Socrates, Epictetus, Cicero, Duns Scotus, Augustinus, Thomas van Aquino, Kant, Hegel, Nietzsche, Heidegger, Merleau- Ponty, Wittgenstein, Sartre en diverse anderen-, en bovendien werpt Arendt op al deze complexe denkers een vaak wel heel origineel eigen licht. Ook offreert ze ons een aantal opmerkelijk diepgravende interpretaties van literatoren als Kafka, Auden, Rilke en Coleridge. Veel pagina's in "Het leven van onze geest" zijn daardoor regelrechte hersenkrakers, en het boek als geheel is een hersenkraker in het kwadraat. Wat nog versterkt wordt door Arendts neiging om heel veel tegelijk te zeggen in een enkele zin, door haar vele nuanceringen en zijpaden, en door de complexiteit van de materie. Want dit boek draait om afgrondige en onbeantwoordbare vragen als "wat is denken eigenlijk", "wat is willen eigenlijk" en "wat is eigenlijk oordelen": bodemloos complexe vragen, die vooral nog meer complexe vragen opleveren. Maar precies dat leidt tot een ongelofelijk leesavontuur, en precies dat maakt het boek zo groots en zo oogverblindend fraai.

Denken, en redeneren met zichzelf of samen met anderen, zo zegt Arendt, "bestaat erin dat we in het reine komen met alles wat in de alledaagse verschijnselen aan onze zintuigen gegeven wordt; de behoefte van de rede bestaat erin rekenschap af te leggen [...] van om het even wat is of voorgevallen is. Deze behoefte ontspringt niet aan de drang naar kennis- hij kan samen met welbekende en erg vertrouwde fenomenen bestaan- maar aan het zoeken naar betekenis. Alleen al het benoemen van dingen, het scheppen van woorden, is de menselijke manier om zich de wereld toe te eigenen en zo als het ware de vervreemding van de wereld, waarin, alles wel beschouwd, ieder van ons als nieuwkomer en vreemdeling geboren is, op te heffen". Elke mens is een uniek en singulier wezen, aldus Arendt, en daardoor gans anders dan alle andere wezens: wij zijn dus allemaal vreemdelingen voor elkaar en voor onszelf. De wereld waarin wij leven is bovendien ondoorgrondelijk veelvoudig en gevarieerd: het aantal verschijnselen en fenomenen dat wij ervaren is oneindig groot, en elk verschijnsel op zich kan bovendien vanuit vele verschillende invalshoeken en perspectieven bekeken worden en dan per invalshoek een andere betekenislading krijgen.

In het leven van alledag gaan wij meestal kalmpjes voorbij aan onze eigen singulariteit en aan de veelvormige vreemdheid van de wereld. Bovendien, onze eigen kennis en de wetenschappelijke kennis geeft allerlei voorlopige antwoorden waarmee we ons heel redelijk kunnen oriënteren in onszelf en de wereld. Twee keer twee is vier, zo weten we, zoals we ook weten dat we van een virus ziek kunnen worden, of hoe we dankzij ons horloge de tijd in de gaten kunnen houden. Het denken echter zoekt niet naar kennis maar naar zin en betekenis. Een denker als Augustinus stelde zich bijvoorbeeld de vraag "wat is eigenlijk tijd", en moest ervaren dat hij het antwoord daarop niet kon geven. Terwijl hij in het dagelijks leven toch best dacht te weten wat tijd is. En Heidegger was zijn leven lang gefascineerd door de wel heel fundamentele vraag "waarom is er iets, en niet veeleer niets"? Of, in het verlengde daarvan: wat bedoelen we eigenlijk met het "zijn der zijnden?". Van elk zijnde - elk ding, elk fenomeen, elk verschijnsel dat zich aan mij voordoet- kan ik zeggen dat het "is", maar wat betekent dat woordje "is"? Sommige mensen menen antwoorden op deze vragen te hebben: alle zijnden zijn geschapen door God, of alle verschijnselen zijn uiteindelijk voortgekomen uit de Big Bang. Maar hoe ontstond dan die Big Bang? En wat verklaart - of beschrijft- het Zijn van God zelf? Heidegger verdiepte zich kortom zijn leven lang in vragen waarop principieel geen antwoord mogelijk was: zijn hele denken stond in het teken van open vragen over het zijn als ondoorgrondelijke openheid. "De roos is zonder waarom, zij bloeit omdat zij bloeit", zo schreef Angelus Silesius: zo zonder waarom is volgens Heidegger het zijn der zijnden, zo zonder waarom is uiteindelijk ons leven en onze dood, zo zonder waarom is elk verschijnsel dat zich aan ons voordoet. We leven kortom in een open raadsel. En precies dat is de betekenis waar het vragende en dichterlijke denken van Heidegger zich mee bezig houdt.

Door de verschijnselen binnen en buiten ons te benoemen maken we de zo vreemde wereld hanteerbaar. Maar door ons al doorvragend en denkend te verdiepen in de betekenis van die verschijnselen ervaren wij weer veel van die vreemdheid, en veel van de voorlopigheid die onder alle antwoorden schuilgaat. Aldus Arendt, als ik haar tenminste goed begrijp. Vanuit die - naar mijn smaak zeer Heideggeriaanse- redenering geeft Arendt extra lading aan Plato's gedachte dat elke filosofie start vanuit de "bewonderende verwondering". Want bij Plato komt die verwondering tot rust zodra de denker kennis heeft van de Hoogste Waarheid, terwijl een dergelijke waarheid (of kennis) er bij Arendt en Heidegger helemaal niet is. Wat hun "bewonderende verwondering" nog vergroot en intensiveert. En bij Socrates, een van Arendts grote helden, is dat evenzeer het geval. Want het Socratisch doorvragen van deze antieke filosoof was, anders dan Plato en bijna iedereen dacht, niet bedoeld om in een waarheid en conclusie uit te monden, maar juist om zijn onwetendheid met anderen te delen en die onwetendheid in gesprek met anderen te verdiepen en te verrijken. Hij streefde dus geen zekerheden na, maar het ondermijnen en bevragen van die zekerheden. Arendt schrijft: "Socrates onderwees niets; nooit wist hij het antwoord op de vragen die hij stelde. Hij stelde een onderzoek in omwille van het onderzoek, niet omwille van de kennis. Had hij geweten wat moed, rechtvaardigheid, vroomheid enzovoort waren, dan had hij niet langer de drang gevoeld om ze aan een onderzoek te onderwerpen, dat wil zeggen erover na te denken. Het volstrekt unieke van Socrates ligt in deze concentratie op het denken zelf, ongeacht de resultaten. Zijn hele onderneming kent geen verder motief of doel. Een niet- onderzocht leven is niet waard geleefd te worden. Dat is alles. Wat hij in feite deed was: in het gesprek het denkproces PUBLIEK te maken - de dialoog die zich, geluidloos in mij, tussen mij en mezelf, voltrekt [...]".

Ik heb altijd geleerd dat Socrates, al doorvragend in dialoog met diverse gesprekspartners, afkoerste op een definitieve conclusie en het aftroeven van die gesprekspartners. Maar Arendt geeft mij een heel ander beeld: zij ziet Socrates als de man die zich bewust was van zijn onwetendheid en die alles wat hij niet begreep tot in het oneindige wou blijven onderzoeken. Want zonder die passie om alles te blijven onderzoeken is ons leven niet waard om geleefd te worden, zo zegt Arendt. Exact die passie, die Arendt dus bij Socrates al meent te herkennen, is volgens mij zeer wezenlijk voor haar eigen werk. Want door die passie is er geen berusting van het type 'ik begrijp het toch niet', maar juist de imperatief om eindeloos te blijven onderzoeken en te blijven streven naar een iets rijkere en diepere betekenis, zonder ooit de raadselachtigheden en onbeslisbaarheden te loochenen. En dat is een levenslange opdracht: "Begrijpen is zonder einde, daarom kan het geen specifieke resultaten opleveren. Het is de specifiek menselijke wijze van in- leven- zijn; want elke persoon heeft behoefte aan verzoening met een wereld waarin hij als vreemdeling geboren werd en waarin hij, als gevolg van zijn onmiskenbare uniekheid, altijd een vreemdeling blijft. Begrijpen begint met de geboorte en eindigt met de dood". Aldus Arendt in een essay over politiek en totalitarisme: fenomenen die haar zeer bezighielden, en waarvan ze haar leven lang de betekenis onderzocht. Wat dan hopelijk een gedeeltelijke "verzoening" opleverde met "de wereld waarin [zij] als vreemdeling geboren werd", maar nooit een totale verzoening.

Wezenlijk voor Arendt is dan ook het inzicht dat de waarheid nooit gegeven is en altijd voorwerp van onderzoek en gesprek moet blijven. Over Lessing schrijft ze bijvoorbeeld jubelend: "Lessings grootheid wordt niet alleen gekenmerkt door het inzicht dat de ene waarheid de wereld der mensen niet gegeven is, maar ook door de vreugde om het feit dat de waarheid niet bestaat en dat het eindeloze gesprek onder mensen niet zal ophouden zolang er mensen zijn. Zou de ene waarheid bestaan, dan zou ze slechts een catastrofale uitwerking kunnen hebben op de discussies waarin deze stamvader en meester van de Duitse polemiek zich thuis voelde [...]". Dat de ene waarheid -die ene conclusie, die ene bron van alles omvattende kennis- ontbreekt is natuurlijk verontrustend, zeker voor sommige filosofen, en voor diverse politici en dogmatische denkers. Maar tegelijk leidt dat ontbreken van waarheid wel tot het vreugdevolle besef dat de dialoog over de waarheid nooit ophoudt, en dat de "bewonderende verwondering" waar Plato het over had nooit hoeft te stoppen. En vooral ook het onderzoeken van onze zogenaamde zekerheden niet. Aan het begin van "Het leven van de geest" resumeert Arendt nog eens haar provocerende, tot veel discussie leidende opinie over de oorlogsmisdadiger Eichmann: iemand die tijdens WO II zeer vele Joden de dood in joeg, niet omdat hij sadistisch was, maar omdat hij - aldus tenminste Arendt- gedachteloos was en dus de betekenis van de bevelen die hij kreeg en zijn eigen innerlijke overtuigingen niet kritisch onderzocht. Hij leefde volgens Arendt in stelligheden, zekerheden, clichés, en liet zich nooit in met bodemloze vragen van het type "wat is de betekenis van mijn daden en overtuigingen, waarom doe ik wat ik doe?". Een deels vergelijkbare gedachteloosheid vreest Arendt vaker te herkennen. Natuurlijk zijn verreweg de meeste politici geen Eichmannetjes in de dop, maar ze denken toch volgens Arendt te weinig na over de zo raadselachtige betekenis van de politiek. Natuurlijk zijn wij allemaal brave burgers, maar ook wij denken ongetwijfeld te weinig na over de vele vragen en onzekerheden onder onze ogenschijnlijke zekerheden. En we zijn daar te zelden Socratisch doorvragend, en onze onwetendheid delend, met anderen over in gesprek. Zodat we vaak in een schijnwereld vol schijnzekerheden leven, en ons te weinig verhouden tot onze onzekerheid en onwetendheid.

Ook pleit Arendt voor de "verruimde denkwijze", als conditio sine qua non van het oordeelsvermogen en het mededeelbare waardeoordeel. Verwijzend naar Kant zegt zij: "Negatief uitgedrukt betekent dit dat we in staat zijn om te abstraheren van privécondities en - omstandigheden die de werking van het oordeelsvermogen beperken en belemmeren. Privécondities conditioneren ons; de verbeelding en de reflectie stellen ons in staat om ons van die condities te bevrijden en die relatieve onpartijdigheid te bereiken die de specifieke sterkte van het oordeel uitmaakt. Hoe minder idiosyncratisch iemands smaak is, des te beter die smaak kan worden meegedeeld". Bij elk waardeoordeel is het dus cruciaal dat je het fenomeen waarover je oordeelt van enige afstand beschouwt, abstraheert van elk persoonlijk belang en elk vooroordeel dat jij bij dat fenomeen hebt, er alle verbeeldingskracht en reflectie op loslaat, en daarbij ook een voorstelling maakt van andere perspectieven dan de jouwe. Dat betekent dus dat je, althans tijdelijk, de rol van observerende toeschouwer inneemt, ook bij het beoordelen van je eigen handelen en bij reflectie op de betekenis van dat waardeoordeel. Maar dan niet, zoals veel filosofen doen, in eenzaamheid op een ivoren toren: je zet immers alle reflectie en verbeeldingskracht in om je OOK te verplaatsen in de vaak totaal afwijkende perspectieven en invalshoeken van anderen. En bovendien ga je NA deze gedachteoefening met die anderen in gesprek, waardoor de "verruimde denkwijze" nog weer verder verruimd en verrijkt wordt. De menselijke wereld is volgens Arendt namelijk in essentie pluralistisch: een enorme verzameling van strikt singuliere, volkomen unieke individuen, die allemaal op hun eigen wijze een vreemdeling zijn in onze wereld. Elk standpunt dat niet aan andere individuen wordt getoetst of meegedeeld - en ook niet mededeelbaar wordt gemaakt- is dus eenzijdig, armetierig, incompleet, onvoltooid. Elke mening die door iedereen klakkeloos gedeeld wordt trouwens ook, want daarin wordt de pluraliteit door eenvormigheid versmoord. Daarom dus pleit Arend voor "verruimd denken" in voortdurende pluralistische dialoog. Daarom pleit ze voor een eindeloos gesprek, met jezelf en vooral met anderen, over de zo raadselachtige zin en betekenis van de verschijnselen die zich aan ons voordoen. En voor een nooit stoppende reflectie in pluralistische polyloog over hoe wij over die verschijnselen oordelen.

Dit stukkie over "Het leven van de geest" is veel te lang. En toch heb ik nog niks gezegd over Arendts prachtige passages over de poreuze grenzen tussen zijn en schijn, en over de dwaling en vertekening die altijd onze waarneming van de verschijnselen kunnen vertroebelen. Ook heb ik niks gezegd over haar even discutabele als inspirerende gedachte dat elk verschijnsel ons toe- schijnt omdat het gezien wil worden, en dat dus alles en iedereen - ook elke mens- toeschouwers nodig heeft om volledig tot schijnen te komen. Bovendien moet ik voorbij gaan aan de prachtige passages over onze zo gespleten wil: de ervaring van de apostel Paulus dat juist het meest gepassioneerde "ik wil" gepaard gaat met "ik kan niet", of de afgrondelijke passages van Duns Scotus over het fenomeen dat elke wil onvermijdelijk een net zo krachtige tegen-wil oproept. Wat dan weer mooi contrasteert met Heideggers "Gelassenheit": de wil- om- niet- te willen, een zich afstemmen op het zijn als grondeloze openheid, "een ingetogenheid of sereniteit die aan het laten- zijn beantwoordt en die 'voorbereidt' op een denken dat geen willen is", een grondstemming waarin "de mens zich openstelt voor de eigenlijke werkelijkheid van het geworpen- zijn". Nog fundamenteler zelfs vind ik Duns Scotus' (en Arendts) gedachten over contingentie: alles in deze wereld had ook anders kunnen zijn, elk ogenschijnlijk "noodzakelijk" fenomeen zou zich ook niet of in totaal andere vorm hebben kunnen voordoen, alles in deze wereld is volkomen onvoorspelbaar en van ondoorgrondelijk toeval doordesemd. God (zo zegt Duns Scotus) had de wereld geheel anders kunnen scheppen, of zelfs helemaal niet: alles wat er met een doel of reden lijkt te zijn had ook niet of geheel anders kunnen zijn. Wat volgens mij ook rijmt met de eerder aangehaalde opmerking van Arendt dat de mens als vreemdeling is geboren op aarde en altijd een vreemdeling blijft. En helemaal schitterend vind ik Arendts begrip "nataliteit", dat ook in "The human condition" zo'n grote rol speelt: elke geboorte van een nieuwe mens is ook de start van iets wat totaal nieuw is en zonder precedent, en elk mens is in staat tot handelingen of denkbeelden die eveneens totaal nieuw zijn en zonder precedent. Totaal nieuwe "geboorten" waarvan de gevolgen dan ook weer onvoorspelbaar en contingent zijn, "geboorten" die bovendien nauwelijks rijmen met wat volgens ons mogelijk en waarschijnlijk was. Maar wel geboorten van iets nieuws. Het begrip "nataliteit" vind ik ongelofelijk inspirerend, omdat het oproept om te blijven geloven in zo'n totaal nieuw begin. Ook al weten we niet hoe dit nieuwe begin er uitziet of waartoe het leidt. En ook al weten we dat de geboorte van een revolutionair nieuw denkbeeld geen definitieve waarheid oplevert. Maar wel, hopelijk, een begin van een totaal nieuw gesprek over de betekenis van de verschijnselen om ons heen en over onze oordelen daarover. En dat loont al zeer de moeite.

"Het leven van de geest" is dus volkomen onuitputtelijk. Zelden las ik een boek waarin zo inspirerend werd nagedacht over denken, en over de wil en het oordeel. Zelden las ik zo'n inspirerende oproep om te blijven nadenken over de betekenis van de verschijnselen, in voortdurend gesprek met jezelf en vooral met anderen. En om in de vorming van je eigen oordeel helemaal te gaan voor de "verruimde denkwijze", en dus voor verbeelding, reflectie, mededeelbaarheid, de belangeloze blik van de toeschouwer, en pluralistische dialoog. Ook vond ik het prachtig hoe Arendt allerlei voor mij nieuwe denkbeelden ontwikkelt door in dialoog te gaan met allerlei gereputeerde denkers, en daar nieuwe inzichten uit op te diepen die deze denkers nog niet in die vorm hadden gearticuleerd. Bovendien voelde ik door dit boek mijn sluimerende "bewonderende verwondering" over deze wereld weer helemaal ontwaken. Kortom, ik ben opgetogen. Dit boek zal nog wel een tijdje blijven nawerken in mijn hoofd. En ook naar ander werk van Arendt ben ik inmiddels heel benieuwd.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde