Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Metamorfoses als bevrijdende onderdompeling in de chaos

Na jaren van niet gehonoreerde nieuwsgierigheid las ik onlangs mijn eerste Ransmayr: "Cox, of het verglijden van de tijd". Dat was een euforiserende leeservaring die naar meer smaakte, dus las ik meteen daarna "De laatste wereld": het boek waarmee Ransmayr in de 80-er jaren beroemd werd, en dat ook al heel lang in mijn boekenkast stond te kwispelen. Welnu, ook dat boek vond ik weer formidabel!

"De laatste wereld" is een echt briljante moderne versie van Ovidius' "Metaforfosen": een boek dat vol zit met metamorfoses, net als dat van Ovidius, maar waarin de metamorfoses die Ovidius had bedacht een grondige metamorfose hebben ondergaan. Bij Ovidius verandert een mens zomaar in een vogel, een wolf of een boom, maar dan meestal om een psychologisch motiveerbare reden: een boosaardige mens, handelend vanuit het beginsel homo homini lupus, wordt bijvoorbeeld ook letterlijk een wolf; iemand die in paniek vlucht verandert in een vogel; enzovoort. Bovendien hangt Ovidius al zijn zo creatieve metamorfoses op aan de Pythagorese leer van de metempsychosis of zielsverandering: elke ziel verandert en verhuist voortdurend van gedaante, maar die ziel zelf blijft gelijk. Ook is Ovidius boek een aanstekelijk creatieve fictieve versie van de wereldgeschiedenis: het ontstaan van de wereld wordt uit metamorfoses verklaard, en het boek eindigt met vergoddelijking (letterlijk: God- worden van de mens, dus ook een metamorfose) van Romeinse keizers. Bij Ransmayr ontbreekt echter de gedachte dat de wereldgeschiedenis een ratio en doel heeft, en al helemaal de gedachte dat er een ziel is die in alle metamorfoses zichzelf blijft. Als hij dus zegt "Niemand behoudt zijn gedaante", letterlijk Ovidius aanhalend, bedoelt hij gans iets anders dan Ovidius: hij zegt dan dat alles vergaat en voortdurend verandert, dat niets zichzelf blijft of ooit zichzelf IS, dat alles onderhevig is aan de irrationele chaos van voortdurende verandering. Vandaar Ransmaysr vele, steeds ongelofelijk meeslepende zinnen over natuurgeweld waardoor het landschap in "De laatste wereld" voortdurend verandert. Vandaar ook dat de verhaalwereld van de metamorfoses al snel wordt gekarakteriseerd als "het ongeremde spreken vanuit het duister". En vandaar dat de wereld van de metamorfoses, bij Ransmayr althans, voorgesteld wordt als een duistere dimensie die helemaal haaks staat op de omgangstaal en de ratio, en dus ook op de ratio en het geloof in eeuwigheid en onveranderlijkheid waar het oude Rome heilig in geloofde. Misschien net als veel rationalisten, politici, geestelijken en denkers in onze moderne tijd.

In "De laatste wereld" volgen wij Cotta, die de door keizer Augustus verbannen Ovidius zoekt in het verbanningsoord Tomi, vooral om Ovidius' verloren meesterwerk "Metamorfosen" weer te vinden. Daarmee geeft Ransmayr een draai aan de geschiedenis: de 'echte' Ovidius werd inderdaad naar Tomi verbannen, maar pas vlak nadat de "Metamorfosen" waren gepubliceerd. Een andere draai aan - metamorfose van- de geschiedenis, of ook aan het geloof dat je als lezer kunt hebben in de 'echtheid" van de vertelwereld, is dat er allerlei fenomenen in voorkomen die bij de moderne tijd horen (zoals microfoons, motorboten, moderne pers, filmprojectoren) terwijl het verhaal tegelijk toch in de oude Romeinse tijd speelt. Effect daarvan is dat het verhaal iets mythisch krijgt, iets boventijdelijks, en voortdurend metamorfoseert van de Romeinse tijd naar de tijd van nu. De verhaalwereld, en de tijd waarin het verhaal speelt, is dus volkomen ongrijpbaar en veranderlijk. Wat voor mij bijzonder aanstekelijk is. Ook opmerkelijk is dat Cotta, zonder het te weten omdat hij Ovidius' "Metamorfosen" niet kent, inTomi voortdurend in aanraking komt met mythische en metamorfoserende personages uit Ovidius' meesterwerk. Die personages zijn binnen deze romanwereld dus werkelijk en tegelijk verzonnen. Dus niet alleen de grens tussen de oude Romeinse tijd en de moderne tijd is in "De laatste wereld" poreus en veranderlijk, die tussen mythe en werkelijkheid is dat niet minder. En het meest intrigerend is misschien wel dat alle Ovidius- personages bij Ransmayr weer een metamorfose hebben ondergaan: ze delen de naam en enkele kenmerken van Ovidius' personages, maar hebben meestal toch een aantal drastisch andere kenmerken, karaktertrekken of lotswendingen meegekregen. Zelf vond ik het interessant om die verschillen en overeenkomsten hier en daar na te lopen, en iemand die Ovidius beter in zijn hoofd heeft zitten (zelf las ik hem lang geleden voor het laatst) kan ongetwijfeld nog veel meer plezier daaraan beleven dan ik. In het "Ovidisch repertorium" achterin "De laatste wereld" geeft Ransmayr trouwens aardige aanknopingspunten voor zulke exercities. Wat meer een genereus extraatje is dan een noodzaak: je kunt "De laatste wereld" volgens mij ook lezen zonder iets van Ovidius te weten, want door zijn werkelijk formidabele beeldenrijkdom en de ongelofelijk kracht van zijn taalgebruik maakt Ransmayr zelfs de meest bizarre en onvoorstelbare metamorfoses op magnifieke wijze voelbaar.

Wat mij echter vooral opvalt, als ik Ovidius en Ransmayr toch met elkaar vergelijk, is hoeveel grotesker, barokker, zwaarmoediger en tragischer de wereld in "De laatste wereld" is. Zoals gezegd ontbreekt bij Ransmayr het motief van de zielsverandering, en het geloof in rationele voortgang van de geschiedenis: alle metamorfoses zijn daardoor verstoken van diepere zin, en ook van geloof in onveranderlijkheid van op zijn minst de ziel. De natuur in Tomi is zoals gezegd ook vol chaotische verandering, die in onnavolgbaar intense zinnen beschreven wordt: sterker nog, de wereld is niet alleen voortdurend aan het veranderen, maar vooral voortdurend verder aan het vergaan. Alles verroest, wordt door wildernis overwoekerd, door modderstromen meegesleept, door lawines verpletterd. En elk landschap straalt een werkelijk verpletterende sfeer van woestenij, leegte, onherbergzaamheid en instorting uit: Ransmayr is echt geniaal in zijn landschapsbeschrijvingen, vooral als hij ons landschappen voor ogen tovert die passen bij een ten ondergang gedoemde "laatste wereld". Aan die ondergangssfeer wordt nog extra kracht bijgezet door een aantal ongehoord hallucinerende passages over bizarre carnavalsfeesten, waarin "iedereen veranderde in zijn geheim en in zijn tegendeel", waarbij sommigen "als een sculptuur van lust en schrik" verstarren, en anderen een soort narrenparodie opvoeren op alles wat in Rome heilig is, daarbij hun gezichten vaak met as bedekkend wat onmiskenbaar zinspeelt op de nakende dood.

In precies dat decor van chaotisch verval lopen dus Ransmayrs personages rond, als metamorfoses van personages uit een ander boek, daardoor doordesemd van onechtheid en verval. Bovendien zijn de metamorfoses die deze personages bij Ransmayr ondergaan behoorlijk wat navranter dan die ze bij Ovidius ondergingen. Soms is het een kwestie van toon: Lycaon verandert bij zowel Ovidius als Ransmayr in een wolf, alleen is de wolf bij Ransmayr een behoorlijk wat verscheurender roofdier (en de mens echt een nog wat akeliger en verscheurder mens) en zorgt het verbijsterde ongeloof van Cotta - die dit alles ziet zonder echt te willen geloven wat hij ziet- voor een pregnante scherpte die er bij Ovidius volgens mij niet is. Vaker echter is metamorfose de metamorfose veel duisterder van symboliek dan bij Ovidius. Ransmayrs personage Thies is bijvoorbeeld de naamgenoot van Ovidius' Dis, oftewel Pluto, de heerser van het schimmenrijk. Thies is doodgraver, wat onmiskenbaar aan dat schimmenrijk van Ovidius' Dis herinnert, alleen: hij is tegelijk ook arts. Maar dan een arts die liever de doden zalft dan de levenden, want de levenden zijn volgens hem niet te redden en doden hebben een zuiverheid, onschuld en schoonheid die de levenden niet hebben. Een overtuiging die Thies lijkt te hebben opgedaan door prachtig beschreven ervaringen van oorlogsgeweld en marteling en massamoord, die sterk aan de Holocaust doen denken. Ervaringen die symbolisch uitgedrukt worden door een metamorfose: in een tafereel vol oorlogsgeweld heeft een paard "zijn borstkas zo verwoest dat de ribben van zijn linkerzijde als gebroken pijlen uit zijn vlees moesten worden getrokken", en sindsdien "klopt in hem een onbeschermd hart". Thies verlangt zeer naar zijn vroegere thuis, maar "Na zoveel doden te hebben gezien, na zoveel vernietigend geweld te hebben meegemaakt, meent hij de weg naar de kust van zijn herkomst voorgoed verloren te hebben. Niets kan meer zo worden als het geweest is". Ziedaar weer Ovidius' grondgedachte, maar met Ransmayrs toegevoegde intensiteit van pijn en tragiek.

Door Ransmayrs formidabele stijl komen die metamorfoses hard bij mij binnen. Evenals het lot van die personages, die allemaal thuisloze ballingen zijn en geworpen in een wereld zonder enig waarom. Bijzonder fascinerend vind ik bovendien hoe die wereld vol metamorfoserende ballingen gestalte krijgt voor Cotta: heel geleidelijk aan merkt hij dat het feitelijk allemaal tot leven gekomen personages zijn uit het voor hem verloren boek "Metamorfosen" van de balling Ovidius. Hij ontdekt dat Pythagoras - in Ransmayrs wereld niet een gerespecteerd filosoof, maar de stokoude, mogelijk dementerende knecht van de inmiddels verdwenen of dode Ovidius- als een bezetene dit boek heel gefragmenteerd heeft opgeschreven, via zeer verspreide inscripties op oude lappen, muren, stenen, vaandels. Het lezen en ontcijferen van die gefragmenteerd tekens is voor Cotta van levensbelang: "Cotta ontcijferde en fluisterde de woorden als iemand die leerde lezen, scheurde nu eigenhandig de slakkenmantel weg op de plaatsen waar hij nieuwe woorden vermoedde en voegde wat te voorschijn kwam aaneen, probeerde en verwierp de betekenis en samenhang telkens weer, begon het spel ergens anders opnieuw, net zo lang tot uiteindelijk alle mogelijke rangschikkingen en verbindingen van de brokstukken in een enkele boodschap uitgeput waren". Volgens mij geeft Ransmayr hier een mooi beeld van de lezer die hij zich wenst: het lezen van "De laatste wereld" lijkt mij inderdaad meer een kwestie van ontcijferen en combineren van ambigue en groteske beelden die niet een duidelijk herkenbare transparante betekenis hebben, en niet een kwestie van herkennend lineair lezen en steeds begrijpen wat je leest. Op die manier leest en ontcijfert Cotta in elk geval de wereld van Tomi, en ontdekt hij geleidelijk aan dat die hele wereld samenvalt met de groteske fantasie die is ontplooid in "Metamorfosen". Alle personages verdwijnen geleidelijk aan, omdat ze samenvallen met het door Ovidius geschapen beeld, en van die verdwijning was hun metamorfose alleen maar een eerste stadium. En ook Cotta zelf zal samenvallen met een beeld uit het verhaal, en dus verdwijnen als mens. Een vooruitzicht dat hem, anders dan je zou verwachten "uitzinnig blij als een kind" maakt. Uitzinnig blij zit hij "te midden van zijn stukgescheurde hemel", en vervuld van enorme opgetogenheid kijkt hij naar de leegte en verlaten woestenij: "De straten waren holle wegen door doornig, bloeiend struweel en hun bewoners waren in stenen veranderd, of in vogels, in wolven, in loze galm. Boven Arachnes klip vloog ruisend een reusachtige zwerm meeuwen op. Bevrijd uit de kettingdraden van verschimmelde geweefde taferelen bestormden deze vogels een hemel waarvan het blauw wolkeloos was". Waarbij hij ook Ovidius' boek en Ovidius' verdwijning van de wereld als bevrijdend ziet: Ovidius immers "had ten slotte zijn wereld van de mensen en hun ordenig bevrijd door IEDER verhaal tot het eind toe te vertellen. Daarna was hij vermoedelijk zelf in dit van mensen bevrijde beeld binnengetreden, rolde als onkwetsbare kiezel van de hellingen omlaag, streek als aalscholver over de schuimende kronen van de branding, of zat als triomfantelijk purpermos op het laatste, verdwijnende muurfragment van een stad". Dat, en het uitzicht op zijn eigen ontmenselijkende metamorfose, geeft Cotta een ultiem jubelend gevoel van euforiserende bevrijding.

Hoe dit te interpreteren? Een van de motieven hier lijkt mij het aloude geloof van Romantische kunstenaars in de kracht van visionaire, mythische, naar de smaak van conventionele denkers zelfs waanzinnige kunst. Liever de waanzin van de kunst, die een toegangspoort is naar voor burgermannen als u en ik ontoegankelijke werkelijkheden en ervaringen, dan de ratio van de normale wereld. Sommige Romantici wilden zelfs versmelten met hun waanzinnige, zich van de wereld bevrijdende kunst, wat wellicht vergelijkbaar is met de versmelting met fictionele beelden die Ransmayrs personages ondergaan. Cotta zelfs jubelend. En bij vlagen delirerend waanzinnig, bovendien. Misschien is hier ook sprake van een soort zwelgen in de ondergang: in de jaren 80 waren er meer Duitse schrijvers die vonden dat de wereld beter af was zonder de mensen, en vanuit dat perspectief jubelend schreven over de ondergang van de mensheid. En ik sluit bepaald niet uit dat er affiniteit is met sommige denkbeelden van de mijns inziens even duistere als geniale Nietzsche. Niet alleen omdat die zei dat de mens een verschijnsel was dat overwonnen moest worden, maar vooral door zijn gedachten over "amor fati" en "Bejahung". Die komen erop neer dat de mens zich het bovenmenselijke doel moet stellen om vol vreugde "ja!" te roepen tegen het leven in al zijn chaotische en irrationele veranderlijkheid en tragische onbestendigheid, tegen de bizarre wisselvalligheden waaruit ons noodlot is opgetrokken, tegen alle pijn en doelloosheid van de wereld. In sommige boeken had Nietzsche het over de Dionysische wereldervaring, gekenmerkt door mateloosheid en overgave aan de doelloze chaos: een wereldervaring die voor ons mensen alleen draaglijk was- aldus Nietzsche- in een Apollinische vorm: de schone vormen van de kunst. Wie weet heeft Ransmayr ons een glimp op die Dionysische wereldervaring willen bieden, in de esthetische Apollinische vorm van zijn fraaie zinnen. Misschien is dat ook een van de redenen dat alle personages verdwijnen in het verhaal, en dus zelf als het ware esthetische objecten worden. Wat nog wordt versterkt doordat ze delen van hun levensverhaal en zelfs van hun toekomst afgebeeld zien worden in films, op rijk versierde wandkleden en via inscripties, waarin steeds fragmenten uit Ovidius' metamorfosen worden getoond. Fragmenten dus die samenvallen met het leven van de personages die deze fragmenten zien Ook is het wellicht significant dat Cotta "uitzinnig blij als een kind" wordt genoemd: Nietzsche opponeert immers "de kameel", als beeld van de conventionele mens die voortdurend als een lastdier de last van conventies torst, met het "spelend kind", dat in zijn spel voortdurend nieuwe grillige werelden ontwerpt en weer verwerpt, en in pure spelvreugde zich overgeeft aan de chaos van steeds andere volstrekt nieuwe vormen en perspectieven. Wat wellicht te vergelijken is met Cotta's vreugdevolle en kinderlijke overgave aan het eindeloze spel van metamorfosen. Maar het kan ook zijn dat Ransmayr niet zozeer aan Nietzsche of de Romantici dacht, maar gewoon vond dat het irrationele in onze leefwereld, hoe schrikwekkend en onbeheersbaar en ongrijpbaar en pijnlijk tragisch ook, toch een belangrijk fenomeen is dat meer aandacht verdient dan dat het in veel literatuur krijgt. Misschien vond hij het tijd worden om ons verlangen naar zulke intense irrationele sferen, dat wij misschien allemaal ondanks onszelf soms hebben, eens vorm te geven in de gecontroleerde omgeving van een roman. Of misschien wou hij alleen maar overtuigend laten zien dat er nog zoveel meer is dan de wereld van de ratio alleen. En zeker meer dan de ogenschijnlijk comfortabele, nauwelijks tragische of onbestendige wereld van burgermannen als u en ik. Misschien vond hij ook dat die wereld die zich aan de ratio onttrekt zodanig onvoorstelbaar en daardoor onwerkelijk is, dat er alleen over geschreven kan worden in fictie die zijn eigen onwerkelijkheid uitvergroot: door het vervagen van de grens tussen mythe en werkelijkheid en door het onwerkelijk fantastische karakter van de metamorfoses. En misschien was dat voor hem ook de reden om het bijna onwerkelijke "Metamorfosen" van Ovidius als startpunt te nemen, en daar een soort "Metamorfosen 2.0" van te maken, waarin de chaos in al zijn pijnlijke tragiek wordt gevierd en bejubeld.

Hoe het ook zij: ik heb uitbundig van dit boek genoten. Van de ongelofelijk grillige chaos die door de metamorfoses gesymboliseerd en getoond wordt, van de werkelijk fenomenale stijl waarmee Ransmayr die metamorfoses vormgeeft op papier, van de schitterende dooltocht die Ransmayr zijn hoofdpersoon Cotta - de waanzinnige, en daardoor extra aandachtige lezer- laat maken, en van de intrigerende dubbelzinnigheid en meerduidigheid van dit boek als geheel. Ook de meest tragische en pijnlijke passages las ik met stijgende vreugde, gewoon omdat ze zo ongehoord mooi opgeschreven waren. Ik weet niet of ik Cotta's jubel begrijp, maar zelf moest ik als lezer ook jubelen; ik weet niet of ik zijn gevoel van bevrijding goed interpreteer, maar zelf voelde ik zolang ik "De laatste wereld" las een enorm gevoel van vrijheid. Al was het maar vanwege Ransmayrs werkelijk totaal ongebreidelde verbeeldingskracht, die zich door niets laat inperken. Wat! Een! Schrijver!

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.