Lezersrecensie
Het hart is zwakker dan de katana
Zoals op zoveel westerlingen heeft het geconstrueerde beeld van een mythisch Japan een onuitwisbare indruk achtergelaten in mijn jeugdjaren. Geen ridders of cowboys, maar samuráááiiiii, ninjááá en yááákúzááá. Trotse mannen met onwrikbare erecodes, strikte hiërarchieën en de mystieke sfeer van zwaardvechten tussen de bamboestronken; met op de achtergrond besneeuwde berglandschappen, bestaande uit gedetailleerde set pieces, om het artificiële gevoel van rustiek natuurschoon op te roepen. Idyllische panfluitmuziekjes op de soundtrack. Rijsthoed op, werpsterren in de aanslag. Een onbereikbare, exotische plek van eeuwenoude tradities en absurde gebruiken. Het land van de rijzende zon, waar de glorie van het eervol sterven lyrisch wordt bezongen: als het ultieme haalbare in een vergankelijk mensenleven. Waar kamikazepiloten zich dood vlogen op Pearl Harbor omdat zij zoveel liefde voelden voor keizer en vaderland. Termen als ‘sepukku’ en‘hara kiri’ (beiden een vorm van rituele zelfmoord) hebben op mij van jongs af aan een aantrekkingskracht gehad in hun volslagen absurditeit. Zo vreemd, zo…Japans?
‘The Sailor Who Fell from Grace with the Sea' (1963) is ondergedompeld in een smakelijke saus van dat soort vreemde ‘Japansheid’. Een Japan overigens dat niet bestaat, niet bestaan heeft en, buiten de kunsten, nooit zal bestaan. Toch is het juist de bizarre levensloop rond de auteur die het oeuvre een eigen charme geeft. Yukio Mishima, de auteur ervan, had namelijk een preoccupatie met zijn eigen samoerai-achtergrond. Met een rigoureus trainingsschema wist hij zijn lichaam op te pompen tot een ‘perfecte’ spierenmassa; om vervolgens, op het hoogtepunt van zijn fysieke kracht, datzelfde bodybuilderslichaam te vernietigen door sepukku te plegen. Hoe hard ik probeer om het werk los te zien van de auteur, de bizarre geschiedenis rond de auteur blijft uitnodigen om het mysterie Mishima op te lossen. Zouden er puzzelstukjes in het werk te vinden zijn die zijn waanzin, politieke daad, uitdragen van samoerai-idealen, (homoseksuele) zelfhaat, kunnen verklaren? Schijnbaar was de figuur interessant genoeg dat er zelfs een verfilming over werk en leven gemaakt is: ‘Mishima: A Life in Four Chapters’ (1985). Paul Schrader (scenarioschrijver van veel Scorsese-films) schreef het script; George Lucas produceerde het.
'The Sailor Who Fell from Grace with the Sea' draait om een Freudiaanse driehoeksverhouding tussen jonge weduwe Fusako, haar puberende tienerzoon Noburu en stoere zeebonk Riuji. Noburu begluurt zijn moeder en toekomstige stiefvader in de intimiteit van hun slaapkamer, terwijl hij probeert om menselijke driften en verlangens (opwinding, walging, affectie) te onderdrukken. De psychopathische tienerjongen blijkt onderdeel van een groep leeftijdsgenoten met extreem hardvochtige idealen over een samenleving waar mannelijkheid de norm is, waar elke vorm van 'vrouwelijke' zwakte moet worden bestreden. Meester worden over lichaam en geest; absoluut niet toegeven aan de feminisering (verwestersing?) van de moderne tijd.
Maar het narratief heeft ook een andere kant: de liefdesgeschiedenis tussen stuurman Riuji en moeder Fusako. Hun amoureuze verwikkelingen zijn van een kitscherige sentimentaliteit waar geen boeketreeksboekje tegenop kan. Ongegeneerd romantische sfeerschetsen van de onschuld en het luchtige van een liefdeskoppel dat elkaar net leert kennen. Riuji is de verliefde dwaas. Zo één die in zijn verliefdheid niet helder nadenkt en per ongeluk water op zijn blouseje spuit. In een tearjerker-momentje staat Fusako smachtend aan de kade, bezorgd over het lot van haar nieuwe liefje. Of die scène waarin de twee tortelduifjes, op een kille nieuwsjaarochtend, over het zeegezicht naar de horizon turen. Eerste zonnestralen. Pittoresk gekleurd. De enige warmte vinden zij natuurlijk in elkaars kus.
Het smakelijke aan de roman is de sardonische opzet waarmee Mishima zijn allegorie over het naoorlogse Japan verpakt in plezierige kwaliteitspulp. Rechtdoorzee van plot als een thriller, maar door de vermenging van tonen vervreemdend, bijna cartoonesk. Door het schurende samenspel van inktzwarte misantropie en mierzoete liefdes pathetiek krijgt een luchtige speelsheid; qua toon een prelude op wat regisseurs als Godard en Tarantino later zouden doen met hun geweldrijke cinema. Mishima lijkt ook zijn Oosterse en Westerse literatuur op een rij te hebben. Het werk ademt zowel de nihilistische toon van de Russische klassiekers en deperversie van Markies de Sade, maar evenzeer verwijst het naar (mij onbekende) stromingen van Japans schilder- en theaterkunst. Ook Sartre's existentialisme is niet ver verwijderd van de cynische gedachtesprongen van Noburu. Een grimmige dans tussen literatuur en filosofie van Oost en West -volstrekt artificieel aanvoelend in opzet- maar juist de gekunstelde speelsheid valt bij mij in de smaak. En dan zo'n wonderlijk verhaal om de zoveelste (in werkelijkheid) 'verdoemde schrijver'.
‘The Sailor Who Fell from Grace with the Sea' (1963) is ondergedompeld in een smakelijke saus van dat soort vreemde ‘Japansheid’. Een Japan overigens dat niet bestaat, niet bestaan heeft en, buiten de kunsten, nooit zal bestaan. Toch is het juist de bizarre levensloop rond de auteur die het oeuvre een eigen charme geeft. Yukio Mishima, de auteur ervan, had namelijk een preoccupatie met zijn eigen samoerai-achtergrond. Met een rigoureus trainingsschema wist hij zijn lichaam op te pompen tot een ‘perfecte’ spierenmassa; om vervolgens, op het hoogtepunt van zijn fysieke kracht, datzelfde bodybuilderslichaam te vernietigen door sepukku te plegen. Hoe hard ik probeer om het werk los te zien van de auteur, de bizarre geschiedenis rond de auteur blijft uitnodigen om het mysterie Mishima op te lossen. Zouden er puzzelstukjes in het werk te vinden zijn die zijn waanzin, politieke daad, uitdragen van samoerai-idealen, (homoseksuele) zelfhaat, kunnen verklaren? Schijnbaar was de figuur interessant genoeg dat er zelfs een verfilming over werk en leven gemaakt is: ‘Mishima: A Life in Four Chapters’ (1985). Paul Schrader (scenarioschrijver van veel Scorsese-films) schreef het script; George Lucas produceerde het.
'The Sailor Who Fell from Grace with the Sea' draait om een Freudiaanse driehoeksverhouding tussen jonge weduwe Fusako, haar puberende tienerzoon Noburu en stoere zeebonk Riuji. Noburu begluurt zijn moeder en toekomstige stiefvader in de intimiteit van hun slaapkamer, terwijl hij probeert om menselijke driften en verlangens (opwinding, walging, affectie) te onderdrukken. De psychopathische tienerjongen blijkt onderdeel van een groep leeftijdsgenoten met extreem hardvochtige idealen over een samenleving waar mannelijkheid de norm is, waar elke vorm van 'vrouwelijke' zwakte moet worden bestreden. Meester worden over lichaam en geest; absoluut niet toegeven aan de feminisering (verwestersing?) van de moderne tijd.
Maar het narratief heeft ook een andere kant: de liefdesgeschiedenis tussen stuurman Riuji en moeder Fusako. Hun amoureuze verwikkelingen zijn van een kitscherige sentimentaliteit waar geen boeketreeksboekje tegenop kan. Ongegeneerd romantische sfeerschetsen van de onschuld en het luchtige van een liefdeskoppel dat elkaar net leert kennen. Riuji is de verliefde dwaas. Zo één die in zijn verliefdheid niet helder nadenkt en per ongeluk water op zijn blouseje spuit. In een tearjerker-momentje staat Fusako smachtend aan de kade, bezorgd over het lot van haar nieuwe liefje. Of die scène waarin de twee tortelduifjes, op een kille nieuwsjaarochtend, over het zeegezicht naar de horizon turen. Eerste zonnestralen. Pittoresk gekleurd. De enige warmte vinden zij natuurlijk in elkaars kus.
Het smakelijke aan de roman is de sardonische opzet waarmee Mishima zijn allegorie over het naoorlogse Japan verpakt in plezierige kwaliteitspulp. Rechtdoorzee van plot als een thriller, maar door de vermenging van tonen vervreemdend, bijna cartoonesk. Door het schurende samenspel van inktzwarte misantropie en mierzoete liefdes pathetiek krijgt een luchtige speelsheid; qua toon een prelude op wat regisseurs als Godard en Tarantino later zouden doen met hun geweldrijke cinema. Mishima lijkt ook zijn Oosterse en Westerse literatuur op een rij te hebben. Het werk ademt zowel de nihilistische toon van de Russische klassiekers en deperversie van Markies de Sade, maar evenzeer verwijst het naar (mij onbekende) stromingen van Japans schilder- en theaterkunst. Ook Sartre's existentialisme is niet ver verwijderd van de cynische gedachtesprongen van Noburu. Een grimmige dans tussen literatuur en filosofie van Oost en West -volstrekt artificieel aanvoelend in opzet- maar juist de gekunstelde speelsheid valt bij mij in de smaak. En dan zo'n wonderlijk verhaal om de zoveelste (in werkelijkheid) 'verdoemde schrijver'.
1
Reageer op deze recensie