Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een heel aardige trilogie van speelse, historische verhalen.

Nico van der Sijde 09 januari 2024
Ruim dertig jaar geleden las ik alles van Italo Calvino (1923-1985), en nu, zo'n honderd jaar na zijn geboorte, herlees ik veel van zijn boeken. "Onze voorouders" is een relatief oude trilogie, van drie oorspronkelijk apart verschenen historische novellen: "De gespleten burggraaf" (1951), "De baron in de bomen" (1957) en "De ridder die niet bestond" (1959). Calvino heeft hierin nog niet de enorme speelsheid en originaliteit die zo kenmerkend is voor b.v. "De onzichtbare steden" en "Als op een winternacht een reiziger". Sommige mensen vinden juist daarom "Onze voorouders" zijn meesterwerk, omdat dit boek gewoner is, op normalere manier verhalend, en dus meer te bieden zou hebben aan herkenbare menselijke avonturen en emoties. Zelf echter heb ik een grote voorkeur voor Calvino's late, veel speelsere, en naar mijn smaak veel rijkere werken. Toch herlas ik ook "Onze voorouders" met plezier, vooral wegens de speelsheid die ook in dit vroege werk wel degelijk al aanwezig is.

In "De gespleten burggraaf" wordt burggraaf Medardo in tweeën gespleten door een Turkse kanonskogel, waarna de gehalveerde Medardo- duidelijk de slechte helft van deze gespleten mens- naar huis terugkeert, en de mensen die onder zijn hoede vallen kwelt met pesterijen, wreedheid en regelrechte repressie. Later blijkt de andere, goede helft ook nog in leven te zijn: die goede helft is echter net zo gespleten, en net zo onuitstaanbaar, maar dan in zijn irritante goedheid. Dus ja, de in tweeën gekliefde Medardo is een wel heel plastische, bijna iconische verbeelding van de gespleten mens. Ook andere personages zijn, op minder letterlijke maar niet minder existentiële wijze, aan gespletenheid onderhevig: bijvoorbeeld een arts die zijn kunde en wetenschappelijke kennis te weinig inzet om mensen te genezen, of een apparatenmaker die ook martelwerktuigen maakt omdat zijn morele kompas - zijn goede helft?- te weinig is geactiveerd. Zelf vond ik deze novelle de minste van de drie. Die letterlijke gespletenheid van Medardo is als beeld weliswaar best sterk. Calvino noemt in het nawoord van deze trilogie Marx (die benadrukte dat de mens 'vervreemd' is) en Freud (die de mens 'onderdrukt noemde). maar ook zonder dat soort verwijzingen snap je als lezer direct dat Medardo staat voor de moderne mens die 'heelheid' ontbeert, geen mens uit één stuk is. Tegelijk echter is dat beeld van een letterlijk doormidden gekliefde persoon naar mijn smaak ook wat erg nadrukkelijk en onsubtiel. Maar er zijn ook meerdere fantasievolle en speelse passages te genieten. Bijvoorbeeld een origineel beeld voor de verschrikkingen op het slagveld: "Her en der verspreid over de dorre vlakte zag je karkassen in hopen liggen: naakte, door bulten misvormde mannen- en vrouwenlichamen die, wat aanvankelijk niet te verklaren was, overdekt waren met veren: alsof er uit die rottende armen en ribben zwarte veren en vleugels waren gegroeid. Het waren kadavers van roofvogels die vermengd waren met hun eigen resten". Ook fraai en fantasievol is de beschrijving van het bizarre duel tussen de goede en de slechte helft van Medardo. Met treffende zinnen als: "Zo stortte de mens zich op zichzelf, beide handen uitgerust met een zwaard". Of met fraaie zinnen over hoe beide gehalveerde mensen elkaar raken maar ook niet raken, want hun zwaard doorboort en verwondt een leegte waar een mens had moeten zijn. En juist daarom rijten de beide gehalveerde Medardo's de wonden van hun gespletenheid weer open. Dat soort passages, en de passages over hoe de hele natuur in de war raakt van dit duel der van elkaar gespleten helften, maken dan naar mijn smaak wel mooi voelbaar hoe bizar de menselijke gespletenheid is.

Sterker echter vond ik "De baron in de bodem", ook verreweg de langste van de drie novellen. Misschien te lang, trouwens, terwijl het latere werk van Calvino juist uitblinkt door bondigheid. Ook hier draait het om een krachtig beeld: een baron, Cosimo, die op zijn twaalfde besluit in de bomen te gaan leven en die daar zijn hele leven lang niet meer uitkomt. Wel neemt hij actief deel aan het leven, en stort zich zelfs actief in discussies met grote denkers van zijn tijd - zoals Rousseau, Voltaire, Diderot-, maar dat alles doet hij dus vanuit de bomen. Daarmee vertoeft hij ook op een heel andere wijze in de wereld dan degenen die gewoon op de grond leven: "Onze wereld in de diepte vervlakte intussen, wij zagen alles buiten proporties en begrepen vast en zeker niets van wat hij daarboven wist: hij bracht zijn nachten door luisterend hoe het hout met zijn cellen de ringen laat aangroeien die in het binnenste van de stammen de jaren aangeven, naar de schimmelvlekken die uitgroeien bij noordenwind, de vogels die slapen in hun nest en huiverend hun kopje wegstoppen op de plaats waar de veren van hun vleugels het zachtst zijn, de rups die ontwaakt en het ei van de ekster dat openbreekt". Hoog in de bomen, en hoog boven de niveaus waar het normale leven plaatsvindt, droomt en filosofeert Cosimo op aanstekelijke wijze over nieuwe, utopische en gans andere samenlevingsvormen. Maar die andere wereld in de bestaande wereld vindt hij alleen hoog in de bomen. In een bomenwereld die misschien voor een deel de creatie is van zijn eigen geest, zijn eigen verbeeldingskracht, die het hem in elk geval mogelijk maakte om eigen looproutes en leefroutes te vinden in eindeloze wouden. En om daarmee een radicaal eigen positie in de wereld uit te vinden, en een radicaal eigen perspectief op de wereld, dat vol is van aanstekelijke en inspirerende lichtheid. Ook op momenten vol van tegenslag, tragiek, ziekte, verdriet en dood.

De laatste novelle, "De ridder die niet bestond", speelt in het oudste verleden: de tijd van Karel de Grote en zijn paladijnen. Een van die paladijnen is ridder Agilulf, die louter bestaat uit een leeg harnas dat uit pure wilskracht toch als ridder functioneert. Maar dan inderdaad als een lege ridder, die niet echt bestaat, of alleen als fantasieloze verzameling van stipte regels en lege erecodes. Zijn leven balanceert daardoor geregeld op de dunne lijn tussen iets en niets, op de rand van de totale existentiële leegte. In de nu volgende passage wordt dat mooi voelbaar gemaakt: "Op het uur van de morgenschemering voelde Agilulf altijd de behoefte zich toe te leggen op een oefening in nauwkeurigheid: hij telde voorwerpen, rangschikte ze in geometrische figuren, loste rekenvraagstukken op. Het is het uur dat de dingen de donkere consistentie verliezen die ze gedurende de nacht hebben gehad en langzaam hun kleuren weer veroveren, maar intussen komen ze als het ware door een onzeker limbus, terwijl het licht ze nog nauwelijks beroert en haast alleen hun omtrekken aangeeft: het is het uur dat je het minst zeker bent van het bestaan van de wereld. Agilulf had er altijd behoefte aan om de dingen tegenover zich te voelen als een zware muur waartegen hij zijn wilskracht kon afzetten. Alleen zo lukte het hem om zeker en zelfbewust te blijven. Als de wereld om hem heen echter vervaagde en onvast en twijfelachtig werd, voelde hij zichzelf ook verdrinken in die weke schemering [...]". Nee, die Agiluf is zo ongeveer de totale antithese van de heldhaftige ridders uit de overbekende geromantiseerde ridderverhalen. Diverse andere personages zijn niet letterlijk leeg, maar ze hebben niettemin wel met vergelijkbare existentiële leegtes te kampen, omdat het rusteloze zoekers zijn, vol vuur zoekend naar idealen of naar eervolle daden die ze niet weten te realiseren. En die de innerlijke leegte dus niet blijvend opvullen. Zo ook de vertelster van "De ridder die niet bestond": een non die ons verrast met diverse beschouwingen over haar eigen schrijfprocessen, en die op een bepaald moment ervoor kiest om niet in detail te beschrijven hoe haar personages reizen door verschillende landen, continenten en oceanen, maar die alleen beschrijft hoe ze deze reizen zou willen vangen met een paar korte tekeningen of met een paar heldere lijnen op haar papier. Dat geeft, grappig en origineel genoeg, veel vaart aan haar verhaal: hele reizen vol kleurrijk detail worden ingekort tot luttele bondige zinnen. Maar het toont vooral ook haar onrustige ongeduld, en haar onvrede over wat ze schrijft en vertelt. Haar reflecties op het schrijverschap zijn vol van onrust en onbevredigde strevingen: de door haar verlangde heldere lijnen lukken haar niet, haar gelofte aan God helpt haar niet, en al schrijvend en vertellend vlucht zij naar een ongewisse open toekomst. Zoals ook diverse van haar personages in onvrede blijven hangen, of in een onbestemde openheid, en zoals Agilulf uiteindelijk ook van zijn (zinledige) erecodes wordt beroofd en alleen nog als leeg harnas achterblijft. Zodat alles dus eindigt in het niets. Of in de leegte. En ook met een verrassende en vernuftige bokkesprong in het vertelperspectief, maar daarover verklap ik niets.

Ziedaar, volgens Italo Calvino, onze voorouders: een gespleten burggraaf, een baron die besluit in de bomen te gaan leven, een ridder die alleen uit een leeg harnas bestaat. Het eerste personage een gespleten mens, het laatste een lege mens. Alleen de baron is een redelijk volledig mens, omdat hij zo radicaal kiest voor die andere wereld en dat andere perspectief, en consequent vasthoudt aan die keuze. Ik vond dat allemaal lang niet onaardig bedacht, en best origineel uitgewerkt bovendien. Dus ook deze naar mijn smaak wat mindere Italo Calvino heb ik na dertig jaar met plezier herlezen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.