Lezersrecensie
De vrouw die je slaat met een watten handschoen...
Ik ben fan van singer songwriter Jonathan Richman en schilder Henri Rousseau, kunstenaars die kinderliedjes en schilderijen voor volwassenen maakten. Misschien kun je Jacqueline E van der Waals in dezelfde categorie indelen… Kinderlijk, zonder voor kinderen te zijn.
Gerrit Komrij beschreef het lezen van een gedicht van haar als “geslagen worden door een watten handschoen”. Bij sommige gedichten, zoals “in het Hooi”, is het alsof Toon Hermans met een handgranaat achter zijn rug op je staat te wachten… Een liefelijk gedicht, dat uiteindelijk over doodsverlangen gaat. Geen wonder dan Komrij fan was ;-)
Haar einde was tragisch, maar ook een ode aan het leven.
Begin 50, wist Jacquline van der Waals dat ze zou overlijden aan maagkanker. De openhartigheid van de gedichten uit haar laatste bundel “Laatste Verzen” is opmerkelijk, zeker voor 1922. Een aantal kenmerken van haar poëzie, kinderlijkheid en devotie, krijgen bijvoorbeeld in het gedicht Annunciatie hun plek. Maar hoe ze haar strijd met haar levenslust en de dood verwoord vind ik echt indrukwekkend en ik vind dat ze dáár boven andere verzen uit die tijd uitstijgt:
Annunciatie.
Ik hoorde uw voetstap naadren op het pad,
Ik wachtte en zag u na een korte pooze
- Hoe geurden 't dennenboschje en de rozen! -
Toen gij mijn open woning binnentradt.
Gij waart dien avond, toen gij tot mij kwaamt,
o Dood, niet overmoedig, niet vermetel,
En toen gij plaats naamt in mijn zachten zetel
Gelijk een knaap zoo schuchter en beschaamd.
‘Ik kom misschien wat laat en ongelegen?
Maar God heeft mij gezonden met een last.’
Ik sprak: ‘Wie tot mij komt van Zijnentwege
Is mij ten allen tijde een lieve gast.’
Ik bood u spijze, ik dronk met u den wijn,
Toen spraakt gij vragend en uw oogen zagen
De mijne niet, naar d'uwe opgeslagen,
Maar staarden peinzend in den avondschijn:
‘Ik weet, dat ge u een woning hebt gebouwd,
Die gij zoo juist van plan waart te betrekken?......
Dat gij de taak, door God u toevertrouwd,
Ten laatste aan uzelve woudt ontdekken,
Als gij uw eigen leven, leven zoudt......’
Maar met een glimlach sprak ik snel en stil:
‘Kwaamt gij, o Dood, mij van mijn plannen spreken?
Spreek en verkondig mij des Meesters wil’.
Toen stond gij op, toen gaaft gij mij het teeken,
Waarmede gij de uwen wijdt, o Dood. -
Ik deed u even later uitgeleide,
Ik zag u duister in het avondrood
Verdwijnen in de duisternis der heide
En keerde langzaam langs het kiezelpad.
Ik sprak niet ‘goede Dood’, ik sprak niet ‘booze’,
Maar 't dennenboschje geurde en de rozen
En ik had het leven nooit zoo lief gehad.
Het gedicht is in deze mini podcast te beluisteren:
https://neerlandistiek.nl/wp-content/uploads/2022/11/jaqueline-e-van-der-waals-comp.mp3
Soms kinderlijk, meestal indrukwekkend. Jaqueline E van der Waals.
Gerrit Komrij beschreef het lezen van een gedicht van haar als “geslagen worden door een watten handschoen”. Bij sommige gedichten, zoals “in het Hooi”, is het alsof Toon Hermans met een handgranaat achter zijn rug op je staat te wachten… Een liefelijk gedicht, dat uiteindelijk over doodsverlangen gaat. Geen wonder dan Komrij fan was ;-)
Haar einde was tragisch, maar ook een ode aan het leven.
Begin 50, wist Jacquline van der Waals dat ze zou overlijden aan maagkanker. De openhartigheid van de gedichten uit haar laatste bundel “Laatste Verzen” is opmerkelijk, zeker voor 1922. Een aantal kenmerken van haar poëzie, kinderlijkheid en devotie, krijgen bijvoorbeeld in het gedicht Annunciatie hun plek. Maar hoe ze haar strijd met haar levenslust en de dood verwoord vind ik echt indrukwekkend en ik vind dat ze dáár boven andere verzen uit die tijd uitstijgt:
Annunciatie.
Ik hoorde uw voetstap naadren op het pad,
Ik wachtte en zag u na een korte pooze
- Hoe geurden 't dennenboschje en de rozen! -
Toen gij mijn open woning binnentradt.
Gij waart dien avond, toen gij tot mij kwaamt,
o Dood, niet overmoedig, niet vermetel,
En toen gij plaats naamt in mijn zachten zetel
Gelijk een knaap zoo schuchter en beschaamd.
‘Ik kom misschien wat laat en ongelegen?
Maar God heeft mij gezonden met een last.’
Ik sprak: ‘Wie tot mij komt van Zijnentwege
Is mij ten allen tijde een lieve gast.’
Ik bood u spijze, ik dronk met u den wijn,
Toen spraakt gij vragend en uw oogen zagen
De mijne niet, naar d'uwe opgeslagen,
Maar staarden peinzend in den avondschijn:
‘Ik weet, dat ge u een woning hebt gebouwd,
Die gij zoo juist van plan waart te betrekken?......
Dat gij de taak, door God u toevertrouwd,
Ten laatste aan uzelve woudt ontdekken,
Als gij uw eigen leven, leven zoudt......’
Maar met een glimlach sprak ik snel en stil:
‘Kwaamt gij, o Dood, mij van mijn plannen spreken?
Spreek en verkondig mij des Meesters wil’.
Toen stond gij op, toen gaaft gij mij het teeken,
Waarmede gij de uwen wijdt, o Dood. -
Ik deed u even later uitgeleide,
Ik zag u duister in het avondrood
Verdwijnen in de duisternis der heide
En keerde langzaam langs het kiezelpad.
Ik sprak niet ‘goede Dood’, ik sprak niet ‘booze’,
Maar 't dennenboschje geurde en de rozen
En ik had het leven nooit zoo lief gehad.
Het gedicht is in deze mini podcast te beluisteren:
https://neerlandistiek.nl/wp-content/uploads/2022/11/jaqueline-e-van-der-waals-comp.mp3
Soms kinderlijk, meestal indrukwekkend. Jaqueline E van der Waals.
1
Reageer op deze recensie