Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Wat het daglicht niet kan verdragen

Erik Vlaminck (Kapellen, België, 1954) is docent aan de Antwerpse SchrijversAcademie. In zijn eerdere werkzame leven was hij hulpverlener in een Vlaamse psychiatrische instelling. In de inktzwarte roman Iconen, die een half jaar bestrijkt vanaf augustus 1975, heeft hij zichzelf een kleine rol gegeven als voorzichtige (interne?) klokkenluider van misstanden en machtsmisbruik. In die jaren werd er nog geen onderscheid gemaakt tussen mensen met een psychiatrische problematiek en zwakzinnigen (de destijds gebruikte term voor mensen met een verstandelijke beperking). Uiteraard werden ze over het algemeen goed bejegend, maar velen leidden een doelloos bestaan, zonder dagbesteding en werden gemakshalve op bed verpleegd.

De zesentwintigjarige Guido Schrauwen richt zich in een lang monoloog tot zijn moeder die in een verpleeghuis ligt. Ze praat niet meer, maar zwijgen heeft ze toch altijd al gedaan. Wanneer ze komt te overlijden, begeeft de ik-verteller zich wekelijks naar haar graf om zijn verhaal voort te zetten. Het lijkt zijn biecht te zijn.

‘Nooit hebt gij mij gevraagd waarom ik kloosterbroeder ben geworden. [...]
Gij wist niet dat ik ben ingetreden omdat het de enige manier was waarop ik alsnog een man kon worden die er in uw ogen toe deed, een man naar wie de mensen opkijken.
Zodat ze ook naar u opkijken omdat ik uw zoon ben.’

Nee, van roeping was geen sprake, maar als hij de keuze had gehad was hij liever priester geworden; hij draagt steevast ‘een zwart hemd met een collaar’. Het ‘streelt zijn ijdelheid’ wanneer hij met eerwaarde wordt aangesproken. De vraag rijst meteen of hij niet beter een andere weg had kunnen bewandelen.

Zijn ‘meneer-mijn-vader’ had een technisch beroep voor zijn zoon voor ogen, maar dat pakte anders uit, want zoonlief deed een tweejarige avondstudie boekhouden. Daar heeft hij veel profijt van bij zijn intreding bij de Broeders van Liefde als kloosterling broeder Medard; voortaan wordt hij ‘broeder-econoom’ genoemd. Hij beheert de financiën van Sint Anastasius én is bewindvoerder van alle patiënten, welke door hem steevast met de term ‘sukkelaars’ worden aangeduid.

Psychiater Block – ‘grote medicijnman’ – benadert Medard met het idee dat er een onderzoek opgezet moet worden om een ‘homologatie’ te verkrijgen voor een nieuw medicijn. Daarvoor zijn er zestig proefpersonen nodig die voorhanden zijn in twee zalen ‘die vol zitten met achterlijke tot zwaar achterlijke mannen.’ Bijkomend voordeel is dat er een ‘redelijke gift’ tegenover staat voor de kiniek. Block zit ondertussen op kosten van de ‘pillenfabriek’ tien dagen all inclusive in Zwitserland.

De exorbitant grote hoeveelheden medicatie worden door de ‘dokter die niet wil dat hij dokter wordt genoemd’ onder de loep genomen en hij stelt de misstanden aan de kaak wanneer er twee patiënten sterven, nadat ze door grove nalatigheid brandwonden hebben opgelopen in de douche. Hij is een nagel aan Medards doodskist, die zijn goede bedoelingen saboteert uit angst dat de deksel van de doofpot gaat. De begrafenisondernemer – ‘wordt slapend rijk omdat onze instelling vaste klant bij hem is’ – geeft broeder-econoom een kostbaar icoon cadeau en een aanzienlijke korting op de kist van zijn moeder.

Medard leidt een dubbelleven. Hij heeft een appartement waar hij zich elke vrijdag een aantal uur in het geniep terugtrekt; men denkt dat hij die tijd gebruikt om te biechten. Daar kan hij alleen zijn en zich onbespied voelen. ‘Ik kan er doen wat ik nergens anders kan doen: me kleden in zacht satijn. Nylons. Poeders. Lippenstift.’ Zonder dat iemand in het klooster het weet heeft hij een Opel Commodore met een fiks aantal pk’s en een kluis bij de bank waar hij zijn verzameling kostbare iconen bewaart. Hij sjoemelt dat het een lieve lust is. Opportunistisch kunnen we hem wel noemen.

Dan worden de gemoederen beziggehouden door de nieuwe verpleegkundige – ‘een soort hippie’ – wanneer ze komt klagen over het plotseling veranderde gedrag van de patiënten. Ze maakt zich er hard voor dat haar patiënten tenminste nette kleding krijgen, zodat ze regelmatig mee naar buiten genomen kunnen worden voor frisse lucht. ‘Ze liggen of zitten altijd in een stinkende zaal. Geen wonder dat meer dan de helft doorligplekken heeft.’ Nutteloze kosten, vindt broeder Egbertus. Deze is overigens ook niet geheel van onbesproken gedrag. Hij knijpt er regelmatig ladderzat tussenuit en heeft de verpleegkundige zelfs bepoteld.

De ‘dwarse’ personeelsleden zijn Medard een doorn in het oog en de bizarre voorvallen worden met de mantel der Goddelijke liefde toegedekt. ‘Gevaarlijke geruchten moeten de kop worden ingedrukt vooraleer ze een eigen leven gaan leiden.’ Conservenblikken die over datum zijn worden van een nieuwe wikkel voorzien, zodat ze alsnog op het bord van de patiënten belanden. Krankzinnig slim idee van Medard.

‘Wat we missen in de ‘Tien geboden van God’ is de regel: “Er zijn ook dingen waarover nooit ofte nimmer gesproken wordt”’

De ‘biecht’ van Medard wordt een aantal maal onderbroken door brieven van de broer van een patient, waarmee hij zijn beklag doet over de beroerde omstandigheden waarin zijn broer moet leven. Tot overmaat van ramp is diens volledige gebit getrokken na een bijtincident. Deze broer gaat zelfs zover dat hij op onderzoek uitgaat en een officiele klacht indient.

Kloosteroverste Ludovic confronteert Medard met een inspectieverslag en de klacht die is binnen gekomen. Hij roept hem ter verantwoording over zijn verborgen rijkdommen, maar krijgt tijdens het gesprek een hartaanval. Medard, die voelt dat het net zich om hem begint te sluiten, staat erbij en kijkt ernaar.

De griebels lopen je over de rug tijdens het lezen van de biecht van deze broeder-econoom. Vlaminck heeft het boek opgedragen aan een viertal ‘dappere mannen’. Wapenbroeders misschien?
Iconen kun je lezen als een aanklacht tegen belangenverstrengeling, omkoopbaarheid, slechte bejegening, en on-transparantheid; een hulpkreet van hen die niet kunnen roepen. Een verhaal van bescheiden omvang, maar ongelooflijk vol. Toch is het geen zwaar boek; de auteur voegt regelmatig ironische toetsen toe, waardoor je er bijna in gaat geloven dat het allemaal nooit zo gebeurd zou kunnen zijn. Maar..., schrijft hij voor in het boek: ‘Helaas overtreft de realiteit vaak de fictie’.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Truusje Truffel /Marjon Nooij

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.