Wielrenners op de piste en de baan, Balkanvolkeren, clerici met ernstig gelaat: allen gebruikten humor en deelden op die wijze cruciale informatie mee over hoe zij in de wereld te situeren zijn ten opzichte van anderen. Humor vormt onder meer een belangrijk onderdeel van de toegangsproef die zowel nieuwkomers als gevestigde leden van een groep dagelijks moeten doorstaan om hun toebehoren tot een groep af te dwingen of veilig te stellen. In het eerste deel van deze bundel -'humor als toegangsproef'- staat deze 'selecterende' functie van humor centraal. Uit het tweede deel van deze bundel -'humor als verboden vrucht'- blijkt dat een strenge normering van het lachen of van de humor bijna per definitie haar doel mist, en meestal zelfs contraproductief werkt. Strenge normen verhogen immers de verleiding om normen te overschrijden- en uitgerekend deze gezamenlijke normoverschrijding kan als een sterke identificerende factor werken. Bij de katholieke clerus was de verleiding tot het overschrijden van de humornorm ongetwijfeld uitzonderlijk groot, omdat humor hen in staat stelde om te gaan met de strenge gedragsnormen die hen waren opgelegd.
Humor moet niet uitgevonden worden. Het is een niet onbesproken deel van het verleden, maar historici beginnen er nog maar net mee om te gaan. Dit boek wijst de weg.