Een boek over het raadsel van het begin, over het toeval van onze geboorte.
In dit boek buigt Koos van Zomeren zich over de schrijver die hij toevallig/niet toevallig geworden is, over de mannetjesorchis die toevallig/niet toevallig onder zijn raam is komen staan en over de geschiedenis van een oude soldaat die toevallig/ niet toevallig de vader van z’n zoons geworden is.
In één vertelling is dit een staalkaart van de genres die Van Zomeren in de loop van vijftig jaar beoefend heeft – dagboek, reportage en fictie, met hier en daar een vleugje poëzie. Het verbindende element: het raadsel van de conceptie.