Meer dan 6,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Stilte versus zwijgen; een (anti?)katholieke roman ?

aCampo 02 januari 2023
Maria de Meister, De stilte van Thé. Amsterdam 2016.

Joep à Campo

In deze bespreking wil ik eerst iets zeggen over de vorm en daarna over de inhoud.
Naar de vorm is dit een zorgvuldig opgebouwde roman, die binnenvalt met een sleutelgebeuren. Sophie Keller, 42 jaar, maakt een tv-docu over een afstandskind. Haar afstandsmoeder had haar pasgeboren kind aan een nonnenklooster ter adoptie gegeven, maar als volwassene terugblikkend ervaart de dochter dit haast als kinderroof door een lachende non. Zij worstelt met de vraag waarom haar moeder haar heeft afgestaan en krijgt daaromtrent geen uitsluitsel. De confrontatie drukt Sophie met de neus op het lang verdrongen gegeven, dat zij ook zelf afstandskind is en niet langer de waaromvraag kan wegdrukken. In de volgende hoofdstukken gaat zij terug naar haar jeugd als pleegkind en naar haar ontwikkeling als vrouw, alsook op zoektocht naar haar natuurlijke moeder Thé, die is ingetreden bij een zwijgende orde, en vooral naar een antwoord. Het (bewuste?) niet-moederschap van Sophie blijft vreemd genoeg onbelicht. De vraag naar de vader speelt slechts een zijdelingse rol.

Ondanks de gescheidenheid van moeder en dochter en de ruime verscheidenheid aan (sub)thema´s en motieven zijn er verscheidene verhaalelementen, die het geheel eenheid en samenhang verschaffen.

Het eerste is een duidelijke tijdruimtelijke ordening. Er wordt veelvuldig heen en weer gesprongen door tijd en ruimte, maar toch behoudt de lezer overzicht, omdat de fasen van ontwikkeling zijn ondergebracht in typerende ruimten, zoals:
- Het Overijssels boerendorp van de jeugd van Sophietje-boerengrietje bij haar pleegouders;
- De hoofdstad van Sophie als studente en journaliste, sophiesticate stadsmens, onderzoekster van de buitenwereld;
- Het yupse platteland (poldermolen in het Groene Hart) met Sophie als afstandsdochter, onderzoekster van haar binnenwereld;
- De wijde wereld van haar vriend Baauwe met zijn universele rechten;
- Het afgelegen buitenlandse klooster van Thé, alias Zuster Barbara, haar natuurlijke moeder.


Het tweede is contrastieve coherentie. De roman ontleent zijn spanning aan het scherpe contrast tussen de leef- en denkwerelden van de open, wereldse Sophie en de opgesloten, religieuze Thé. Dat verschaft het verhaal levendigheid en inkijk in zeer uiteenlopende levenssferen. Daarnaast zijn er de kleinere contrasten, zoals tussen goedgezinde en kwaadaardige familieleden. Al deze contrasten verlenen, als de polen van een magneet, het verhaal zijn aantrekkingskracht. Dit zwartwit patroon kan soms ietwat schematisch en karikaturaal (vader Karel, tante Anna, nicht Hermien) overkomen, maar is zo neergezet als kenmerkend voor de waarneming en herinnering door Sophie.

Een volgend punt is de verbondenheid van moeder en dochter. Hun letterlijk afstandelijke verhouding kent toch een innige verbondenheid, als ware het door (vergeef de beeldspraak) een emotionele navelstreng. Deze wordt uitgedrukt, en ook overbrugd in de innerlijke tweespraken van Sophie met Thé en de summier aangeduide innerlijke worsteling van de afstandsmoeder. In de roman had deze laatste wellicht sterker gekund. Tegenover het verhaal van Sophie staat een reeks brieven van Thé aan haar eveneens religieuze zus Magda in de periode 1941-1951 (en één van 1970), dus behalve de laatste allemaal van vóór de geboorte van Sophie in 1952, en zonder de antwoordbrieven. Daardoor hangen ze wat in de lucht. Meer effectief zou wellicht zijn geweest een tweezijdige briefwisseling uit de periode 1951-1970 (bijvoorbeeld met zus Magda of met de pleegouders Toosje en Karel). Dan zouden zulke brieven synchroon lopen met Sophies jonge leven, en zouden zij samen melodie en contrapunt vormen, of stem en tegenstem als in een gregoriaanse beurtzang.

Samenhang is vervolgens aangebracht door het frequente gebruik van spiegeling. Zo staan bijvoorbeeld tegenover elkaar:
- het mutisme van Sophie na de tv-docu en het religieus opgelegde en star volgehouden zwijgen van Thé;
- geheimzinnigheid in de familie rond het ‘ondergeschoven’ kind en rond het onder schuilnaam opereren van Sophie in het Duitse klooster;
- het verbranden van Sophie’s schoolschriftjes door pleegvader Karel en van spullen van Thé door een kwaaie tante;
- het (tijdelijk) doorbreken van het wereldlijke en het geestelijke glazen plafond;
- de familiefoto die aan Sophie het bestaan van Thé onthulde en de foto van Thé die de identiteit van Sophie verried;
- het credo opgezegd tegenover de kapelaan (p. 298) en de in zichzelf uitgesproken geloofsbelijdenis van Sophie (p. 323).

Dezelfde integrerende functie heeft het veelvuldige gebruik van vooruit- en terug-verwijzingen. Een voorbeeld van prolepsis is het opstel van de twaalfjarige Sophie over Thé als moeder. Proleptisch is ook de liedregel van Adamo als hii zingt over de liefde, die sterker is dan de muur die gelieven gescheiden houdt. Dit loopt vooruit op hoe aan het eind dochter Sophie haar moeder Thé bereikt via een verdekte deur in een kloostermuur. Overigens zijn de liedregels uitdrukking van het leidmotief van de roman: de spanning tussen verlangen naar contact en feitelijke onbereikbaarheid, die uiteindelijk toch door dat verlangen wordt overwonnen. Bindend element is ook het terugkeren van zijn variërende liedregels, wat de werking heeft van een roomse litanie.

Zesde en laatste punt is een cyclisch element: het slot van het boek verwijst naar het begin, waardoor het wordt voorgesteld of de roman door Sophie zelf geschreven werd (wat een tegenhanger is van het opstel dat zij daar als schoolkind al over schreef).

Naar de vorm is de roman, kortom, een heldere, hechtdoortimmerde constructie, strak en glansrijk in de verf gezet, zij het soms wat dik aangezet. Slechts enkele malen wordt bij de lezer de ‘welwillende opschorting van ongeloof in de waarachtigheid van het verhaal’ op de proef gesteld. Mij lijkt althans weinig waarschijnlijk dat een zwangere vrouw kon intreden in een streng klooster. Hetzelfde geldt voor de beschrijving van de ontmoetingen van Sophie en Thé, eerst in de kerk en daarna via een verborgen deur in de kloostertuin.

De inhoud van de roman heeft een tweeledig karakter. Het is wat betreft de persoon van Sophie een psychologisch verhaal over haar bewustwording als afstandskind en de zoektocht naar haar afstandsmoeder. Na lang aarzelen en een korte ontmoeting komt zij tot aanvaarding van de keuze van de moeder om haar kind af te staan. Deze verloopt via allerlei overwegingen over recht, psychologie, ethiek, religie en zingeving. In zoverre is het een ideeënroman, die de lezer uitnodigt tot eigen afwegingen tegenover de standpunten van de personages. Het is wat mij betreft jammer dat, na vele boeiende beschouwingen, op p. 335 is vervallen in termen van het ‘bezitten’ van kinderen, in plaats van het emotioneel ‘kiezen’ voor een kind en het nemen van de volle verantwoordelijkheid daarvoor. Dat geldt zelfs voor het ‘bezit’ van een dier of een ding; geen (‘bezits’)recht zonder (zorg)plicht. Dat ieder mens zou ‘toebehoren’ aan God, ontslaat (behoudens overmacht) niemand van die plicht, integendeel. Dat een kloosterzuster het afstaan van een kind daarmee wettigt, lijkt Sophie en ook mij een onchristelijke gedachte.

De rechtvaardiging van de keuze van Thé om haar kind af te staan en zich tegenover haar te hullen in stilzwijgen bestaat uit een beroep op haar individuele geroepen zijn tot een godgewijd leven in innerlijke stilte in een meditatieve kloostergemeenschap. Niemand zal het recht op stilte willen betwisten, maar rechtvaardigt dit recht op stilte het willen zwijgen of je laten opleggen van een zwijgplicht, alsof zwijgen voorwaarde is voor stilte, en beide in elkaars verlengde liggen?

Eerder het tegendeel lijkt waar. Stilte en zwijgen zijn niet hetzelfde maar elkaars tegendeel. Stilte is je binnenwereld afsluiten van ruis en rumoer van de buitenwereld, om beter te kunnen luisteren naar een innerlijke zuivere stem. Zwijgen is je afsluiten voor de vragen en de stem van betrokken anderen. Met stilte doe je niemand pijn; ware liefde immers ‘doet den naaste geen kwaad’. Maar zwijgen belast en pijnigt velen en dwingt hen tot leugens. Hoe kun je stilte beleven als je antwoorden moet ontwijken en (ver)zwijgen? Staat tegenover het recht op stilte niet de plicht tot spreken? Hoe kan iemand volharden in het BAM (Bewust Afstands Moeder) zijn en zich uitputten in lofprijzing en aanspraak tot Maria, de Moeder aller moeders?

Voor Sophie is en blijft het zwijgen onaanvaardbaar. Volgens de abdis Zuster Clara moet Sophie echter twee andere vragen stellen. De eerste vraag (p. 311) is: wie ben je zelf en wat heb je zelf te betekenen voor andere mensen? Het antwoord (p. 344) is een hele opsomming van haar betrekkingen tot anderen, die kan worden opgevat als de afronding van het psychologische verhaal.
De tweede vraag luidt: wat geeft je moeder Thé alias Zuster Barbara aan jou met haar stilte? Hierop luidt het antwoord, dat Sophie er vrede mee zal moeten hebben, dat er nooit een bevredigend antwoord zou komen. Zij zal de onbegrijpelijke levenskeuze van haar moeder voor ‘een leven in stilte’ moeten verdragen en aanvaarden, misschien zelfs respecteren. Die stilte is de innerlijke ruimte om plaats geven aan alle vragen waarop geen antwoord is. Het onaanvaardbare kan alleen aanvaardbaar worden gemaakt door geloof in God. Hij ís, ook al maakt Hij zich niet kenbaar (p. 323). Stilte is het luisteren naar een zwijgende God, de verborgen God die wij kennen uit psalm 87 (88). Door de stilte van haar moeder heeft Sophie haar eigen stilte ontdekt; de stilte van Thé was de bron van Sophies verbeeldingskracht (p. 345) en bewustwording van een eigen levensroeping. Van daaruit lijkt het voor Sophie een ‘logische’ stap naar haar geloofsbelijdenis, die overigens (p. 335) niet standvastig lijkt te zijn. Dit is de religieuze conclusie van de ideeënkant van deze alleszins lees- en denkwaardige roman.
Het afstandsmoederschap als maatschappelijk verschijnsel wordt door schrijfster rationeel benaderd als een rijkgeschakeerd raadsel. Als het gaat om de moeder en dochter als romanpersonen lijkt zij naar beiden toe gevoelsmatig begripvol. Zoals een moderne roman betaamt waait ook in deze bijwijlen een fris vleugje feminisme. Stel, dat zij een roman zou schrijven over een jongeman, die een meisje zwanger maakt en ‘laat zitten’ door zich af te sluiten in een klooster, zou die roman even begripvol en invoelend zijn?

De auteur heeft een ‘katholiek’ boek willen schrijven, en dat boek handelt over de stilte van Thé en over het zwijgen van Thé. Daarmee heeft zij van kloosterleven en van katholicisme in het algemeen twee gezichten laten zien, want de verhouding van Thé en Sophie staat voor de verhouding van kerkelijk geloof en wereld. De stilte is de spirituele kant, als het ware de binnenkant van geloof, zoals dat in meditatieve kloosterorden wordt, althans behoort te worden beleefd. Maar wat geven kloosterlingen met hun stilte aan de overige, ‘gewone’ mensen? De rechtvaardiging van spiritualiteit in afzondering is uitstraling naar geestelijke en godsdienstige beleving in de wijdere geloofsgemeenschap en in de ganse samenleving. Helaas wordt over die inhoudelijke invulling en geloofsbeleving weinig medegedeeld. Wellicht onttrekken het gericht zijn op God en het grootse mysterie des geloofs zich aan mededeelbaarheid onder mensen.

Kerk en klooster zijn ook deel van de wereld en hebben dus een wereldlijke kant, met kenmerken als hiërarchie en status, regels en rituelen, feesten en folklore. Zij hebben in de wereld zeker bepaalde maatschappelijke verdiensten. Daartegenover staan allerlei negatieve verschijnselen, zoals denkdwang en vormdwang, geheimhouding en verzwijging, en overige aspecten die moeilijk zijn te rijmen met christelijke waarden. Het streng opgelegde zwijgen, dat je bijvoorbeeld dwingt om achter de bosjes te duiken om door je kind niet te worden gezien, dient eerder het losmaken en vervreemden van familie en vrienden, dan het vinden van ‘stilte’.
De kerk handhaaft een normatief regiem waardoor ongehuwde moeders onder een heersende moraal soms geprest worden tot het ‘vrijwillig’ afstaan van kinderen, en het klooster zorgt voor de opvang van afstandsmoeders en/of afstandskinderen, die later het gevoel krijgen dat zij zijn ‘afgenomen’. Dit alles wordt bezegeld door een opgelegd zwijgen, alsof dit zou dienen om de heilige stilte niet te verstoren. Het zwijgen over het hoe en waarom van Thé’s zwanger raken en afstand doen van Sophie wordt in de roman volgehouden.
Het afstaan van kinderen is niet alleen uitvloeisel van een individuele keuze, maar ook van een systeem met een zwijgcultuur, die overigens bepaald niet uitsluitend en zeker ook niet typerend katholiek is.
Het bovenstaande is geschreven in de tegenwoordige tijd, maar die is hopelijk verleden tijd geworden. Het is het historisch lot van kerk en klooster, dat de geestelijke binnenkant van stilte steeds weer wordt overwoekerd door de wereldlijke buitenkant van zwijgen en verzwijgen. Beide hebben daarom zo sterk ingeboet aan aantrekkingskracht en vragen voortdurend om bezinning en vernieuwing. Moge daaraan worden bijgedragen door deze roman!

Reageer op deze recensie

Meer recensies van aCampo