Lezersrecensie
Schaduwlicht, een historische fictie of een afrekening
“Schaduwlicht”, naar verluidt het debuut van Petra Thijs, wekt met zijn achterflap best de aandacht van die lezers die geïnteresseerd zijn in of gecharmeerd worden door het leven en de tijd van de impressionistische schilders.
Het vertelt het verhaal van Victorine Meurent die model stond voor de zowat bekendste (en indertijd omstreden) schilderijen van Édouard Manet “Le Déjeuner sur l’ herbe” (oorspronkelijk “Le Bain” genaamd) en “L’Olympia”.
Volgens dit boek zouden de toenmalige schandaalpers en het macho-wereldje van de (mannelijke) impressionistische schilders er de oorzaak van zijn dat Victorine Meurent haar ganse leven als een halve prostituee werd bekeken, en nooit de kans heeft gekregen om haar droom waar te maken, namelijk het zelf schoppen tot de status van een beroemde en gelauwerde schilder(es).
Daarnaast lopen een vroegtijdig gestorven zus en het vermeende (onwettige) kind van Manet en Berthe Morisot (een jonge schilderes die Manet in het Louvre heeft ontmoet), Marie Dufour, als een rode draad door haar leven. Victorine zou zich later, na een verblijf van Marie in de Verenigde Staten, over haar hebben ontfermd.
Volgens de korte inhoud leest de roman als een wandeling door het artistieke Parijs van de 19de eeuw.
Wat mij betreft werd dit boek finaal een afknapper.
De eerste helft van de roman leest aanvankelijk goed, maar gaat geleidelijk aan deterioreren om te eindigen in een erg kinderachtige slotscène waarin Marie Dufour de bekende Manet-biograaf, Adolphe Tabarant, “in de val wil lokken” door hem (na verscheidene van zijn verzoeken voor een onderhoud te hebben afgewezen) bij haar thuis in Colombes uit te nodigen.
P. Thijs wou ongetwijfeld met haar roman één of ander (voor mij onduidelijk) punt maken, maar spijtig genoeg draait wat een veelbelovende roman had kunnen zijn uit op een potsierlijke, bijna hysterische plot, met een schreeuwerige aanklacht … tegen wat ?
Sommige dialogen worden ongeloofwaardig door het regelmatige gebruik van een hedendaagse woordenschat en jargon die ze in het 19de eeuwse Parijs van de impressionisten beslist nog niet kenden.
De soms wat opgeklopte atmosfeer met een vleugje van een geconcentreerd “Me-Too-parfum”-geurtje erbij doet ook geen goed aan de kwaliteit van de “verhaallijn”, temeer omdat zowat alle mannelijke protagonisten zonder enige uitzondering niet erg sympathiek uit de bus komen, met gradaties van, in het beste geval, onbeholpen gedrag, langs egoïstische omgangsvormen, tot ronduit seksistisch of reactionair macho-gedrag.
In de tweede helft van het boek gaat het verhaal lijden onder zijn herhalingen-van-altijd-het-zelfde, zijn drammerige toontje, en zijn almaar-dezelfde-confrontaties tussen Victorine en “de anderen”.
In het laatste hoofdstuk “historische duiding” geeft de schrijfster aan wat zij verstaat onder een “historische fictie” …
De opbouw tot en met de slotscène ten huize van Marie Dufour blijkt, naar alle verwachting, compleet verzonnen, nergens op gebaseerd, neergezet voor het beoogde dramatische effect.
De voorgaande ontmoetingen tussen Tabarant en Victorine (waarin Tabarant wordt afgebeeld als de niets-ontziende-bullying macho die achter gesloten deuren stilletjes geilt op Victorine) zijn van hetzelfde laken een broek. In werkelijkheid hebben de twee elkander meer dan waarschijnlijk nooit ontmoet.
Er is een Victorine-biografe die het vermoeden heeft uitgesproken dat Victorine nog een zus had. P. Thijs claimt vele jaren research te hebben gedaan, maar “het bestaan van die zus niet te kunnen checken”. De vroegtijdige dood van die vermeende zus wordt wel gehanteerd als een bijkomende emo-factor in het hoofd van Victorine, een belangrijke bijdrage aan het dramatische verloop van haar leven, naast haar goede zorgen voor het illegale kind Marie Dufour.
De echte Marie Dufour, die weliswaar ook in Colombes heeft geleefd waar Victorine het laatste van haar leven heeft doorgebracht, blijkt een onbekende voor de geschiedenis te zijn : in werkelijkheid is zij nooit de dochter van Manet en Morisot geweest. P. Thijs verklaart onomwonden dat zij Marie tot dochter heeft gebombardeerd omdat die “fictie beter aansloot bij de verhaallijn die ze wilde vertellen, omdat die Victorine en haar groei als mens uit de verf zou laten komen” (sic). Mij lijkt dit wel een heel “creatieve interpretatie van historische feiten”, voor de lezer verpakt als “een fictieve roman”.
Helemaal te gek wordt het wanneer P. Thijs ook Henri de Toulouse-Lautrec Victorine laat benaderen, en ook deze bedient met een beeld van sexistisch gedrag. P. Thijs beweert op Wikipedia Commons (met een p ?) een foto teruggevonden te hebben die H.d.T.L. heeft gebruikt voor zijn schilderij “Un miché à la mie”, en waarop Victorine te zien zou zijn als de dame aan het tafeltje naast de verlopen oude man. Een eigen zoektocht op Wikimedia Commons (met een m …) levert een foto op van Maurice Guibert (fotograaf en vriend van H.d.T.L.) waarbij geen vermelding wordt gemaakt van Victorine Meurent; een andere bron becommentarieert de zelfde foto met “een onbekende vrouw”. Het is van deze foto en het bijhorende schilderij dat P. Thijs de boude bewering doet dat H.d.T.L. de gewoonte had om “modellen” (en met uitbreiding vrouwen) “weinig flatterend voor te stellen”, wat klinkklare nonsens is voor iemand die toch een beetje bekend is met de biografische gegevens van H.d.T.L. H.d.T.L. schilderde (en portretteerde, zie ook zijn affiche-ontwerpen) alles en iedereen in zijn typische Toulouse-Lautrec-stijl (die niets met vooringenomenheid t.o.v. vrouwen heeft te maken). Men kan net zo goed gelijkaardige beweringen spuien over de carnavaleske stijl van James Ensor, of de getroebleerde stijl van Vincent Van Gogh, en zo dan van eender welke (impressionistische) schilder uit die periode.
Wat is nu de bedoeling van een “fictieve roman”, die gekende historische feiten moet krom trekken opdat een en ander beter zou passen in een verhaallijn ? Wat is de meerwaarde van deze biografie die een vroegere Manet-biograaf moet opzij zetten als een “snoeverige zelfingenomen kunstcriticus die niet vies zou zijn van een vettige roddel” m.b.v. zelf verzonnen gebeurtenissen ? Historische literatuur vertoont nogal eens de kenmerken van een (simplistische) afrekening met onze (voor)ouders, van het slag van “zij deden alles fout en wij weten nu beter”.
Bij de aanvang van de roman had ik eerst getwijfeld tussen 4 of 3 sterren, maar na afloop is die twijfel stevig gezakt naar 2 of 1 sterren.
PS : anticiperend op sommige H.-leden cfr. Glg die “ermee klaar zijn” : het boek is wel degelijk volledig uitgelezen.
Het vertelt het verhaal van Victorine Meurent die model stond voor de zowat bekendste (en indertijd omstreden) schilderijen van Édouard Manet “Le Déjeuner sur l’ herbe” (oorspronkelijk “Le Bain” genaamd) en “L’Olympia”.
Volgens dit boek zouden de toenmalige schandaalpers en het macho-wereldje van de (mannelijke) impressionistische schilders er de oorzaak van zijn dat Victorine Meurent haar ganse leven als een halve prostituee werd bekeken, en nooit de kans heeft gekregen om haar droom waar te maken, namelijk het zelf schoppen tot de status van een beroemde en gelauwerde schilder(es).
Daarnaast lopen een vroegtijdig gestorven zus en het vermeende (onwettige) kind van Manet en Berthe Morisot (een jonge schilderes die Manet in het Louvre heeft ontmoet), Marie Dufour, als een rode draad door haar leven. Victorine zou zich later, na een verblijf van Marie in de Verenigde Staten, over haar hebben ontfermd.
Volgens de korte inhoud leest de roman als een wandeling door het artistieke Parijs van de 19de eeuw.
Wat mij betreft werd dit boek finaal een afknapper.
De eerste helft van de roman leest aanvankelijk goed, maar gaat geleidelijk aan deterioreren om te eindigen in een erg kinderachtige slotscène waarin Marie Dufour de bekende Manet-biograaf, Adolphe Tabarant, “in de val wil lokken” door hem (na verscheidene van zijn verzoeken voor een onderhoud te hebben afgewezen) bij haar thuis in Colombes uit te nodigen.
P. Thijs wou ongetwijfeld met haar roman één of ander (voor mij onduidelijk) punt maken, maar spijtig genoeg draait wat een veelbelovende roman had kunnen zijn uit op een potsierlijke, bijna hysterische plot, met een schreeuwerige aanklacht … tegen wat ?
Sommige dialogen worden ongeloofwaardig door het regelmatige gebruik van een hedendaagse woordenschat en jargon die ze in het 19de eeuwse Parijs van de impressionisten beslist nog niet kenden.
De soms wat opgeklopte atmosfeer met een vleugje van een geconcentreerd “Me-Too-parfum”-geurtje erbij doet ook geen goed aan de kwaliteit van de “verhaallijn”, temeer omdat zowat alle mannelijke protagonisten zonder enige uitzondering niet erg sympathiek uit de bus komen, met gradaties van, in het beste geval, onbeholpen gedrag, langs egoïstische omgangsvormen, tot ronduit seksistisch of reactionair macho-gedrag.
In de tweede helft van het boek gaat het verhaal lijden onder zijn herhalingen-van-altijd-het-zelfde, zijn drammerige toontje, en zijn almaar-dezelfde-confrontaties tussen Victorine en “de anderen”.
In het laatste hoofdstuk “historische duiding” geeft de schrijfster aan wat zij verstaat onder een “historische fictie” …
De opbouw tot en met de slotscène ten huize van Marie Dufour blijkt, naar alle verwachting, compleet verzonnen, nergens op gebaseerd, neergezet voor het beoogde dramatische effect.
De voorgaande ontmoetingen tussen Tabarant en Victorine (waarin Tabarant wordt afgebeeld als de niets-ontziende-bullying macho die achter gesloten deuren stilletjes geilt op Victorine) zijn van hetzelfde laken een broek. In werkelijkheid hebben de twee elkander meer dan waarschijnlijk nooit ontmoet.
Er is een Victorine-biografe die het vermoeden heeft uitgesproken dat Victorine nog een zus had. P. Thijs claimt vele jaren research te hebben gedaan, maar “het bestaan van die zus niet te kunnen checken”. De vroegtijdige dood van die vermeende zus wordt wel gehanteerd als een bijkomende emo-factor in het hoofd van Victorine, een belangrijke bijdrage aan het dramatische verloop van haar leven, naast haar goede zorgen voor het illegale kind Marie Dufour.
De echte Marie Dufour, die weliswaar ook in Colombes heeft geleefd waar Victorine het laatste van haar leven heeft doorgebracht, blijkt een onbekende voor de geschiedenis te zijn : in werkelijkheid is zij nooit de dochter van Manet en Morisot geweest. P. Thijs verklaart onomwonden dat zij Marie tot dochter heeft gebombardeerd omdat die “fictie beter aansloot bij de verhaallijn die ze wilde vertellen, omdat die Victorine en haar groei als mens uit de verf zou laten komen” (sic). Mij lijkt dit wel een heel “creatieve interpretatie van historische feiten”, voor de lezer verpakt als “een fictieve roman”.
Helemaal te gek wordt het wanneer P. Thijs ook Henri de Toulouse-Lautrec Victorine laat benaderen, en ook deze bedient met een beeld van sexistisch gedrag. P. Thijs beweert op Wikipedia Commons (met een p ?) een foto teruggevonden te hebben die H.d.T.L. heeft gebruikt voor zijn schilderij “Un miché à la mie”, en waarop Victorine te zien zou zijn als de dame aan het tafeltje naast de verlopen oude man. Een eigen zoektocht op Wikimedia Commons (met een m …) levert een foto op van Maurice Guibert (fotograaf en vriend van H.d.T.L.) waarbij geen vermelding wordt gemaakt van Victorine Meurent; een andere bron becommentarieert de zelfde foto met “een onbekende vrouw”. Het is van deze foto en het bijhorende schilderij dat P. Thijs de boude bewering doet dat H.d.T.L. de gewoonte had om “modellen” (en met uitbreiding vrouwen) “weinig flatterend voor te stellen”, wat klinkklare nonsens is voor iemand die toch een beetje bekend is met de biografische gegevens van H.d.T.L. H.d.T.L. schilderde (en portretteerde, zie ook zijn affiche-ontwerpen) alles en iedereen in zijn typische Toulouse-Lautrec-stijl (die niets met vooringenomenheid t.o.v. vrouwen heeft te maken). Men kan net zo goed gelijkaardige beweringen spuien over de carnavaleske stijl van James Ensor, of de getroebleerde stijl van Vincent Van Gogh, en zo dan van eender welke (impressionistische) schilder uit die periode.
Wat is nu de bedoeling van een “fictieve roman”, die gekende historische feiten moet krom trekken opdat een en ander beter zou passen in een verhaallijn ? Wat is de meerwaarde van deze biografie die een vroegere Manet-biograaf moet opzij zetten als een “snoeverige zelfingenomen kunstcriticus die niet vies zou zijn van een vettige roddel” m.b.v. zelf verzonnen gebeurtenissen ? Historische literatuur vertoont nogal eens de kenmerken van een (simplistische) afrekening met onze (voor)ouders, van het slag van “zij deden alles fout en wij weten nu beter”.
Bij de aanvang van de roman had ik eerst getwijfeld tussen 4 of 3 sterren, maar na afloop is die twijfel stevig gezakt naar 2 of 1 sterren.
PS : anticiperend op sommige H.-leden cfr. Glg die “ermee klaar zijn” : het boek is wel degelijk volledig uitgelezen.
1
1
Reageer op deze recensie