Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Zomerjurken, zee en zorgeloosheid, zoiets....

Roosje de Vries 12 februari 2020
Zomerjurken, zee en zorgeloosheid, zoiets….


‘Of is ons heimelijk bewust dat wij het essentiële, dat wij begeren, nooit zullen zien? Op het vertrek komt het aan, op de steeds hernieuwde poging, het opbreken, het zich niet gewonnen geven.
F.C. Terborgh’ (motto op p. 7)


Een van mijn liefhebberijen is het herlezen van romans. Vroeger deed ik dat met name om te zien of ik het boek nog steeds zo goed vond. Dat deed ik voor het eerst met Vestdijks De kellner en de levenden. Het was een grote verrassing: dit boek werd met iedere herlezing steeds beter! Ik geloof dat na herlezing nog geen enkele roman door de mand is gevallen. In ieder geval komt me geen voorbeeld voor de geest.

Oek de Jongs romandebuut Opwaaiende zomerjurken zag ik staan tussen de luisterboeken van de bibliotheek. Verzot op luisterboeken ben ik; dan kun je zo fijn multitasken. Vorig jaar was zijn nieuwste roman Zwarte schuur me tegengevallen. Ik heb zo’n beetje alle romans van De Jong gelezen en ook nog een paar essays. Cirkel in het gras en Hokwerda’s kind staan op dit moment het verst van me af. Tijdens de herlezing van Opwaaiende zomerjurken viel me ineens op hoe steady de thematiek en motieven in het fictieve werk van De Jong zijn.

Edo Mesch aka Oskar Vanille is een jongen die gepest wordt. Hij heeft een lui oog dat afgeplakt wordt en hij draagt een bril. Reden te over om zo’n cycloopje buiten te sluiten. Dat pesten van die kinderen is niet het allerergste wat hem overkomt; dat wil zeggen het is wel degelijk erg maar de werkelijke reden van buitensluiting is hijzelf. Hij is een moeilijk kind, stuurs, weinig toegankelijk, neurotisch en overgevoelig.

‘Dagenlang had zijn moeder al het mogelijke gedaan om hem in evenwicht te houden. Steeds had ze op kritieke momenten met een blik van verstandhouding, een fronsen van haar wenkbrauwen of met listig voetenwerk onder tafel zijn vader en zijn jonger broertje en zusje eraan herinnerd dat hij ontzien moest worden. Nu en dan had ze op subtiele wijze de afspraak onder zijn aandacht gebracht om hem er op de dag zelf niet mee te overvallen. Iedere avond had ze op de rand van zijn bed gezeten en hem zoveel vlinderkusjes gegeven als hij maar wilde.’ (1979: 9)

Wat mij nu direct opvalt is de overeenkomst tussen Edo en de jonge Marcel Proust. Later in de roman is er sprake van dat Edo schrijver wil worden en dat hij beseft dat ‘hij zijn eigen personage moet worden’. In het begin van deel Drie vraagt Edo zich af wat de verloren tijd nu eigenlijk is? Hoe subtiel kan intertekstualiteit zijn? In ieder geval een stuk subtieler dan de intertekstualiteit in Zwarte Schuur.
En zo is deze debuutroman ook een roman over wordend schrijverschap en de wording van een roman: een prachtig meta-niveau. Ook daar ben ik dol op: op romans die gaan over het schrijven van een roman; als je goed leest merk je dat er best een hoop boeken gaan over het schrijven van een roman. Ik ga geen uitputtende opsomming geven, dat is ondoenlijk, maar denk eens aan een paar boeken die vorig jaar verschenen zijn: Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer; Kamers anti-kamers van Niña Weijers. Ik denk dat niet iedereen het met eens is waar het Kamers anti-kamers betreft. In de roman van Pfeijffer is het overduidelijk.
De intertekstualiteit met Proust en het meta-niveau waren mij bij vorige lezingen niet opgevallen. Herlezen is derhalve geen tijdsverspilling. - Grapje! -

Oké, ik geloof dat de opbouw van mijn stukje niet helemaal ordelijk verloopt. Nu ja, lees gewoon per alinea, dan zal het wel goed komen.

In het eerste deel van dit boek is Edo een jongen op lagere-school-leeftijd. Hij hangt aan zijn moeder, die erg lief voor hem is en ook toegeeflijk, maar toch voelt hij zich niet erg op zijn gemak in het gezin. Zijn vader moet op militaire herhalingsoefening; er zijn vast veel mensen die totaal niet weten wat dat voorstelt. Even kort: vroeger was militaire dienst verplicht voor jongens van een jaar of 18; na het vervullen van de dienstplicht moesten oudere mannen minstens een keer op herhaling om de geleerde vaardigheden opnieuw te oefenen. Dat is dus met het vervallen van de dienstplicht verdwenen. In ieder geval, Edo is bang dat zijn vader niet meer terugkomt en in de oorlog zal blijven. Daardoor vervreemdt de vader (nog) meer van zijn zoon.

Edo voelt zich een buitenstaander, hij probeert Oskar Vanille te zijn, een veel leuker jongetje. Hij voelt zich niet helemaal veilig in zijn huis, hij voelt dat hem iets ontbreekt. Of dat ‘iets’ zich in de buitenwereld te bevindt of in zichzelf, daar heeft hij geen idee van. In Pier en oceaan, deel een wordt dit thema van zich een vreemde voelen in zijn eigen huis, ook zeer goed uitgewerkt. En in Zwarte schuur vind je dit ook terug. Genoeg ‘bewijs’ om deze thematiek te gaan beschouwen als horend bij Oek de Jong. Tijdens het lezen van Pier en oceaan een paar jaar terug overviel me deze problematiek; ik werd erdoor uit het veld geslagen; ik herkende het vermoedelijk.

Edo is klef met zijn moeder, misschien een beetje te klef, je voelt ergens een Oidipouscomplexje opwellen. Onderdrukte erotiek is in het leven van Edo altijd een issue; de goede lezer valt op dat dit eigenlijk in alle romans van De Jong zo is. Seks en erotiek worden weggedrukt, want sociaal natuurlijk ongepast en niet in overeenstemming met de control freak die Edo eigenlijk is. Als kleine jongen is hij een soort van verliefd op zijn moeder en op de buurvrouw; de vrouwen trekken samen veel op. Hun opwaaiende zomerjurken tijdens een fietstochtje geven een ultiem gevoel van geluk: een bewegingloosheid die tegelijk een heel dynamisch is. Het gaat om zwoel weer, zon, zee, water, zeilen, dat doet Edo graag, om vrouwenlichamen, misschien zou ik moeten schrijven: zeemeerminnenlichamen, zoiets als de liefdesgodin Afrodite, die uit het schuim der zee geboren werd, die van Botticelli bijvoorbeeld. Maar nu slaat mijn verbeelding wel erg op hol. In die onbewuste associatie moet je het wel een beetje zoeken.

In de twee latere delen van deze roman blijkt Edo nog steeds een voorkeur te hebben voor oudere vrouwen en ook voor vrouwen die echte of een soort van familie zijn. Ze zijn wel én niet bereikbaar voor hem. De paradox is in Edo’s leven niet ver te zoeken.

Deel twee en drie gaan over latere periodes in zijn leven. In de liefde is hij wel en niet succesvol. Het zal niet verbazen dat het meisje met wie hij een tijd een relatie heeft, door hem verlaten wordt. Edo zoekt veiligheid en warmte maar het verstikt hem tegelijk. Hij weet niet goed hoe hij hiertussen de juiste weg moet vinden, behalve misschien in het opschrijven ervan.

De mannen vormen vrijwel altijd een bedreiging voor deze gevoelige en kwetsbare jongen. Hij probeert die mannen op hun eigen gebied te verslaan of het nu een intellectueel steekspel is of een plas-sessie in een openbaar toilet. O, ja, Edo stond er eigenlijk niet echt te plassen maar oneerbare handelingen met zichzelf te verrichten. En dan is plassen niet makkelijk. Edo delft het onderspit, dat verbaast niet, of zeker is het zo dat hij zich voortdurend vernederd voelt. Hij kan niet anders dan een heel pedant ventje spelen. Een raar maar waar: de Nederlandstalige literatuur loopt over van de pedante ventjes.


‘‘Waar is God nu?’’
‘Begin je weer,’ grinnikte ze. ‘Hij is overal.’
Dat wist hij zo onderdehand (sic!) wel, maar hij begreep het niet. Daarom stelde hij de vraag steeds opnieuw, in de hoop dat ze een ander en duidelijker antwoord zou geven.
‘Overal,’ herhaalde hij. ‘Dus ook in mijn kamer?’’ (ib.: 18)

God, religiositeit, mystiek, de behoefte aan een hogere macht, de esoterische ervaring of hoe je het ook wilt noemen, is zeker ook een De Jong-thema. Er is behoefte aan een hogere macht, aan een sublimatie van het gewone leven, aan het speciale dat niet af te dwingen is: dat wordt ook wel genade genoemd, gek genoeg speelt het begrip ‘genade’ geen rol hier.
Of noem het dan maar bij zijn naam: Verlossing. Edo’s queeste is behalve het schrijverschap, de Verlossing. De Verlossing uit het beklemmende ondermaanse bestaan met zijn onzekerheden en zijn dwangneuroses of wat een mens dag en nacht kwelt. Ook in Zwarte schuur.


Wanneer hij nog een klein kind is breng je als lezer veel sympathie op voor de gevoelige en tobberige Edo. Naarmate hij ouder wordt en pedanter, een nare jongen toch eigenlijk, is het moeilijker om daarin de kwetsbare jongen te blijven zien. Mensen die het heel moeilijk hebben met zichzelf zijn niet zo sympathiek. Die pedanterie doet niets af aan de roman. Er gebeurt niet zo verschrikkelijk veel, niet veel in de buitenwereld, ja, wel wat natuurlijk, maar het is vooral de binnenwereld van deze intelligente tobber wiens dagelijkse leven een hel op aarde is, die je aandacht helemaal opslorpt.


Heb je nog niets gelezen van Oek de Jong, of allen Zwarte schuur, dan moet je dit romandebuut beslist lezen. De Jongs stijl hier is echt geweldig en zoveel mooier dan in zijn laatste roman.



Over de auteur:

Oebele Klaas Anne (Oek) de Jong (Breda, 4 oktober 1952) is een Nederlandse schrijver.

Oek de Jong (1952) is de zoon van voormalig staatssecretaris Klaas de Jong Ozn. en Dies Windig. Zijn jeugd bracht hij door in Dokkum en Goes. Hij studeerde kunstgeschiedenis in Amsterdam.

Hij debuteerde in 1975 met "De onbeweeglijke Tze" in het Hollands Maandblad. In 1977 verscheen De hemelvaart van Massimo, een verzameling korte verhalen waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg. In 1979 volgde zijn doorbraak met Opwaaiende zomerjurken, een roman die positief ontvangen werd door de pers en door lezers en die met de Ferdinand Bordewijk Prijs beloond werd. Zes jaar later, in 1985, verscheen Cirkel in het Gras. Deze roman was in vergelijking met de bildungsroman Opwaaiende zomerjurken van een heel ander slag, veeleer een ideeënroman. Dit boek werd ook goed ontvangen.

Hierna volgde er een stillere periode rond De Jong. De periode tussen 1985 en 1995 werd door De Jong in interviews een ‘donkere tijd’ genoemd. In deze tijd maakte hij – samen met Chris Rutenfrans, Yoeri Albrecht, René van Hezewijk, Peter Nelissen, Joost Vroege en Jaap Verraes – deel uit van de zgn. "Platoclub", een kring rond de schrijfster Andreas Burnier. Wel gaf hij in deze periode gastcolleges aan de universiteit van onder andere Amsterdam (1986) en Leiden (1993) en later ook nog in Berlijn (2000). Hij gaf les in het prozaschrijven (onder meer aan de nog niet gedebuteerde Joost Zwagerman en Marcel Möring). Daarnaast begon hij aan het schrijven van zijn dagboek en deed vrijwilligerswerk met geestelijk gehandicapten.

In 1993 verscheen een kleine bundel van hem: De inktvis. Door het merendeel van de critici werden deze novellen afgewezen. In een essay met de titel Niet-handelen, niet-weten deed De Jong een poging zijn verhalen te verklaren. Dit essay werd opgenomen in een bundel met essays en reisverhalen die tussen 1995 en 1997 geschreven werd: Een man die in de toekomst springt. In 1998 won dit boek de Busken Huetprijs. De Jong was van 1998 tot 2000 redacteur van De Revisor.

Er verscheen weer een grote roman van De Jong in 2002, namelijk Hokwerda's kind, een boek dat hem weer in de belangstelling bracht. Dit werk is in 2006 op het toneel gebracht in een bewerking van Productiehuis Brabant in een regie van Madeleine Jutten-Matzer met Wendell Jaspers in de hoofdrol.

Hokwerda's kind werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en de Gouden Uil.

De eerste drie romans van De Jong zijn in verscheidene talen vertaald waaronder het Duits en Frans.

In 2012 verscheen de verhalenbundel Brief aan een jonge Atlas. Deze bundel bevat autografische verhalen die De Jong aan het begin van zijn schrijverschap schreef.

In oktober 2012 verscheen zijn nieuwe, grote roman: Pier en oceaan. De Jong werkte ruim acht jaar aan deze roman en noemt het zelf zijn magnum opus. Voor dit boek kreeg hij de F. Bordewijk-prijs 2013, de Zeeuwse Boekenprijs en de Gouden Uil 2013.

In 2015 was hij samen met Jaap Goedegebuure de bezorger van De brieven van Frans Kellendonk.

Uitgeverij Atlas Contact brengt in het najaar van 2016 een essaybundel onder de naam Het visioen aan de binnenbaai uit.

Vanaf 2015 werkte hij opnieuw aan een grote roman, die in september 2019 verschijnt onder de titel Zwarte schuur. Het boek krijgt lovende recensies en verkoopt goed.

Publicaties
De hemelvaart van Massimo (verhalen, 1977)
Lui oog (novelle, 1979)
Opwaaiende zomerjurken (roman, 1979)
Cirkel in het gras (roman, 1985)
De inktvis (novellen, 1993)
Een man die in de toekomst springt (essays, 1997)
Zijn muze was een harpij (Frans Kellendonklezing en essay over W.F. Hermans, 1998)
Hokwerda's kind (roman, 2002)
De wonderen van de heilbot (dagboek, 2006)
Mevrouw Len (verhaal, 2009)
Proloog 1952 (relatiegeschenk VBK uitgeversgroep, 2010)
Brief aan een jonge Atlas (essays, 2012)
Pier en oceaan (roman, 2012)
Wat alleen de roman kan zeggen (essay, 2013)
Het visioen aan de binnenbaai (essays, 2016)
Zwarte schuur (roman, 2019)

Secundaire literatuur
Jaap Goedegebuure (red.), Een klievende roman, over Opwaaiende Zomerjurken. Amsterdam, Augustus, 2009.
Johan Goud (red.), Het leven volgens Oek de Jong: Terug naar een naaktheid. Zoetermeer, Klement, 2014.

Prijzen
1977: Reina Prinsen Geerligsprijs voor De hemelvaart van Massimo
1979: F. Bordewijk-prijs voor Opwaaiende zomerjurken
1998: Busken Huetprijs voor Een man die in de toekomst springt
2013: De Gouden Uil Literatuurprijs voor Pier en oceaan
2013: De Zeeuwse Boekenprijs voor Pier en oceaan
2013: F. Bordewijk-prijs voor Pier en oceaan





Bibliografie:

Titel: Opwaaiende zomerjurken
Auteur: Oek de Jong
Uitgeverij: Meulenhoff
Jaar van uitgave: 1979
Aantal pp’s: 272
ISBN: 90 290 0590 4

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Roosje de Vries

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.