Lezersrecensie
Een oesterparel in het moeras
Daar waar de rivierkreeften zingen - Delia Owens
Inderdaad een prachtige oesterparel. De hoofdpersoon Kya Clark is die ongepolijste oesterparel en deze eerste roman van Owens is werkelijk een literaire parel, een goede combinatie van wonderschoon proza en mysterieuze poëzie. Deze schrijfstijl noem ik poëtisch proza. De titel werd in het Nederlands aanvankelijk vertaald als “Het Moerasmeisje”. De oorspronkelijke titel doet meer recht aan het poëtische van het verhaal: “Where the crawdads sing” - 2018. Een goede correctie. Verder heb ik wel bewondering voor de vertaalster Mariëtte van Gelder.
Al meteen een mooie eerste zin: “De ochtend brandde zo augustus-heet dat de vochtige adem van het moeras als mist in de eiken en dennen bleef hangen. Het was vreemd stil tussen de dwergpalmen, op het lage, langzame klapwieken van de uit de lagune opvliegende grote blauwe reiger na.”
Het is voor mij een onbekende wereld. Moerasgronden en hun bewoners in kleine houten hutten tussen de bomen. Veenbossen, verraderlijke winden en zandbanken, heftige getijdenstromen aan de grillige kust van Noord-Carolina. Door de eerste ontdekkingsreizigers het “Kerkhof van de Atlantische Oceaan” gedoopt. De bewoners van dit beruchte moeras stonden al sinds de zestiende eeuw niet goed bekend. Een marginale groep. Muitende zeelieden, schipbreukelingen, schuldenaren en voortvluchtigen met ieder zijn eigen territorium. Wie er niet in paste, verdween in het veen… Het moerasland leverde wel voldoende op: van zandkrabben, rivierkreeften, watervogels, vissen, garnalen en oesters tot weldoorvoede herten en stevige ganzen. En met de lokaal gebruikelijke grutten, roerei en beschuitbollen erbij hoefde niemand te verhongeren.
“Honderdduizenden sneeuwganzen, klapwiekend, snaterend en zwevend, bedekten de aarde. Wervelende massa’s wielden en zwenkten om te landen. Misschien wel een half miljoen witte vleugels spreidden zich tegelijk, oranjeroze zwemvliezen bungelden naar beneden en een sneeuwstorm aan vogels streek neer. De hele wereld, veraf en dichtbij, verdween in het wit. (…) De lucht werd weer zichtbaar en de ondergelopen wei leek bedekt met donzige sneeuw.”
Het dichtstbijzijnde fictieve lintdorp is Barkley Cove. Met voor de blanken vier kerken en de zwarten hadden er drie. Een oude brandweertoren, aan de kade een benzinepomp met winkeltje van de zwarte Jumpin’. Er waren maar twee straten. De hoofdstraat, Main Street en de andere straat Broad Street. Een rijtje winkels met o.a. Parker’s Bakery, de Piggly Wiggly supermarkt van mevrouw Singletary, een Buster Brown-schoenenwinkel. Een cafetaria, de Dog-Gone Beer Hall, alleen voor mannen toegankelijk met een luik in de muur voor de bestellingen van dames en kinderen. Een imposant gerechtsgebouw uit 1754 met een paar cellen… en het bunkerachtige kantoor van sheriff Ed Jackson en zijn hulpsheriff Joe Purdue. Uiteraard is er een begraafplaats en voor de gerechtsgang is belangrijk: de bushalte voor de bus richting Greenville en terug naar Barkley.
Het verhaal begint in 1952 (Kya is 6 jaar en haar moeder verdwijnt definitief uit haar leven) en eindigt in 1970. In de soort epiloog later, in 2009, wanneer Kya 64 jaar is.
De rassendiscriminatie was in de jaren 50/60 nog heftig voelbaar. De rijkere blanken voelden zich superieur ten opzichte van de gekleurde mensen, maar ook de armetierige moerasbewoners werden verafschuwd, uitgelachen, beschimpt en uitgescholden: “Weg hier, kleine schooier. Moerastuig” “Niet bij dat meisje in de buurt komen, hoor. Ze is vies”.
Maar…ondanks dat, had Kya, de eenzame hoofdpersoon uit deze coming of age-roman een onstuitbare aantrekkingskracht op de jongeren uit het dorp toen ze een puber begon te worden. Ze kwamen haar af en toe “lastigvallen”. “Hier komen we, moerasmeisje! Hé, ben je daar? Aapmens?” En Kya was bang en verstopte zich.
Sinds haar tiende, woont Kya helemaal alleen, moederziel alleen. Eerst ging haar moeder weg, zonder afscheid te nemen. Ze werd af en toe halfdood geslagen door haar man. Vrij snel daarna haar zussen en broers. Ook haar lievelingsbroer Jodie vertrok. Zij konden niet langer blijven. Pa had kennelijk een oorlogstrauma in Frankrijk opgelopen, was gedeeltelijk invalide en daardoor gewelddadig geworden door alcoholisme en driftbuien. Gelukkig verdween hij wel eens een paar dagen. Uiteindelijk heeft ook deze tirannieke en gevaarlijke vader haar zonder iets te zeggen in de steek gelaten. Enige troost en steun vindt Kya bij Jumpin’ en zijn vrouw Mabel. Haar surrogaat-ouders. Ze verkoopt mosselen en gerookte vis aan hen voor benzine voor haar boot. Zij zamelen kleding en schoenen in voor haar.
Maar, er is wel een jongen die haar aandacht al heel lang trekt. Het is Tate Walker, enige zoon van Scupper Walker, een van de grotere garnalenvissers die evenals Kya echt alles weet van het moeras. Hij is graag bij Kya en leert haar lezen, o.a. aan de hand van zijn oude biologieboeken. “Ik wist niet dat er zoveel in woorden kon zitten. Ik wist niet dat een zin zo vol kon zijn”, roept Kya, verrukt. Ze leest alles wat los en vast zit. Van ma’s boekenplank, leest ze alles over de liefde in “Rebecca” (1938) van Daphne du Maurier. Wie niet in de jaren 50/60?
Tate is een soulmate, haar eerste liefde. Wanneer Tate naar de universiteit gaat, belooft hij naar Kya terug te komen. Helaas. Hij houdt zich niet aan zijn woord.
De tweede jongeman die vertrouwd wordt is Chase Andrews, zoon van een zakenman. Heel sportief. Een veelbelovende quarterback..Eigenlijk kan hij niet tippen aan Tate. Hij begrijpt Kya niet. Maar ja. Hij belooft met haar te trouwen en weet haar te verleiden. Dan leest ze in de plaatselijke krant de verlovingsadvertentie van Chase. Kya is woedend over dit verraad. Ze wil hem nooit meer zien. En weer is ze alleen.
Inmiddels heeft Tate spijt en probeert Kya over te halen om hem te vergeven. Chase doet dat op een andere, minder subtiele manier. Maar Kya blijft onverbiddelijk en rancuneus.
“Daar waar de rivierkreeften zingen” heeft twee verhaallijnen. De proloog begint in 1969 met de vondst van het dode lichaam van Chase Andrews door twee dorpsjongens. We volgen de speurtocht naar de dader, de hele gerechtsgang, de getuigenverhoren en het vonnis door de jury. Deze lijn deed mij erg denken aan “Spaar de Spotvogel” van Harper Lee waarin advocaat Atticus een zwarte man verdedigt die ten onrecht beschuldigd wordt van verkrachting van een blank meisje. Heeft Kya, als moerasmeisje, wel een reële kans om vrij gesproken te worden?
De andere lijn is dus Kya, Zij wordt meteen verdacht, zou een motief hebben. Welk bewijs heeft men? Zij houdt het nauwelijks meer vol in haar cel. Maar heeft zij deze moord op haar geweten? Hoe luidt het vonnis?
Uiteindelijk komen beide lijnen bij elkaar en komt er duidelijkheid. Toch waren voor mij niet alle vragen beantwoord… Het is ook geen detective. Wie dat zoekt, komt met dit boek niet aan zijn trekken.
Opmerkelijk is dus vooral de schrijfstijl. Veelal poëtisch proza. De natuur wordt in al haar facetten beschreven en a.h.w. geschilderd. Ook vogels, vissen, insecten zoals bidsprinkhanen en vooral vuurvliegjes hebben een stem en hebben bijna menselijke eigenschappen. Hoewel in de liefde kan de mens heel wat leren van de (vrouwelijke) insecten, leert Kya ons. En dat ook door haar boeken en illustraties. Zelfs de zwart-witte kat uit de rechtszaal, genaamd “Zondagsrechter”, kiest partij.
We zien de blauwe reiger weer die op haar wacht. De pelikanen die naar haar en naar vis speuren. De ganzen en de kraanvogels die jubelen. De meeuwen die haar gezelschap houden op het strand.
Maar, helaas, ook de vogels konden haar niet altijd opvrolijken.
“In een isolement leven was één ding: in angst leven iets heel anders.”
VIJF STERREN in de sneeuw van ….
Zeist, 7 februari 2021
Wil
Inderdaad een prachtige oesterparel. De hoofdpersoon Kya Clark is die ongepolijste oesterparel en deze eerste roman van Owens is werkelijk een literaire parel, een goede combinatie van wonderschoon proza en mysterieuze poëzie. Deze schrijfstijl noem ik poëtisch proza. De titel werd in het Nederlands aanvankelijk vertaald als “Het Moerasmeisje”. De oorspronkelijke titel doet meer recht aan het poëtische van het verhaal: “Where the crawdads sing” - 2018. Een goede correctie. Verder heb ik wel bewondering voor de vertaalster Mariëtte van Gelder.
Al meteen een mooie eerste zin: “De ochtend brandde zo augustus-heet dat de vochtige adem van het moeras als mist in de eiken en dennen bleef hangen. Het was vreemd stil tussen de dwergpalmen, op het lage, langzame klapwieken van de uit de lagune opvliegende grote blauwe reiger na.”
Het is voor mij een onbekende wereld. Moerasgronden en hun bewoners in kleine houten hutten tussen de bomen. Veenbossen, verraderlijke winden en zandbanken, heftige getijdenstromen aan de grillige kust van Noord-Carolina. Door de eerste ontdekkingsreizigers het “Kerkhof van de Atlantische Oceaan” gedoopt. De bewoners van dit beruchte moeras stonden al sinds de zestiende eeuw niet goed bekend. Een marginale groep. Muitende zeelieden, schipbreukelingen, schuldenaren en voortvluchtigen met ieder zijn eigen territorium. Wie er niet in paste, verdween in het veen… Het moerasland leverde wel voldoende op: van zandkrabben, rivierkreeften, watervogels, vissen, garnalen en oesters tot weldoorvoede herten en stevige ganzen. En met de lokaal gebruikelijke grutten, roerei en beschuitbollen erbij hoefde niemand te verhongeren.
“Honderdduizenden sneeuwganzen, klapwiekend, snaterend en zwevend, bedekten de aarde. Wervelende massa’s wielden en zwenkten om te landen. Misschien wel een half miljoen witte vleugels spreidden zich tegelijk, oranjeroze zwemvliezen bungelden naar beneden en een sneeuwstorm aan vogels streek neer. De hele wereld, veraf en dichtbij, verdween in het wit. (…) De lucht werd weer zichtbaar en de ondergelopen wei leek bedekt met donzige sneeuw.”
Het dichtstbijzijnde fictieve lintdorp is Barkley Cove. Met voor de blanken vier kerken en de zwarten hadden er drie. Een oude brandweertoren, aan de kade een benzinepomp met winkeltje van de zwarte Jumpin’. Er waren maar twee straten. De hoofdstraat, Main Street en de andere straat Broad Street. Een rijtje winkels met o.a. Parker’s Bakery, de Piggly Wiggly supermarkt van mevrouw Singletary, een Buster Brown-schoenenwinkel. Een cafetaria, de Dog-Gone Beer Hall, alleen voor mannen toegankelijk met een luik in de muur voor de bestellingen van dames en kinderen. Een imposant gerechtsgebouw uit 1754 met een paar cellen… en het bunkerachtige kantoor van sheriff Ed Jackson en zijn hulpsheriff Joe Purdue. Uiteraard is er een begraafplaats en voor de gerechtsgang is belangrijk: de bushalte voor de bus richting Greenville en terug naar Barkley.
Het verhaal begint in 1952 (Kya is 6 jaar en haar moeder verdwijnt definitief uit haar leven) en eindigt in 1970. In de soort epiloog later, in 2009, wanneer Kya 64 jaar is.
De rassendiscriminatie was in de jaren 50/60 nog heftig voelbaar. De rijkere blanken voelden zich superieur ten opzichte van de gekleurde mensen, maar ook de armetierige moerasbewoners werden verafschuwd, uitgelachen, beschimpt en uitgescholden: “Weg hier, kleine schooier. Moerastuig” “Niet bij dat meisje in de buurt komen, hoor. Ze is vies”.
Maar…ondanks dat, had Kya, de eenzame hoofdpersoon uit deze coming of age-roman een onstuitbare aantrekkingskracht op de jongeren uit het dorp toen ze een puber begon te worden. Ze kwamen haar af en toe “lastigvallen”. “Hier komen we, moerasmeisje! Hé, ben je daar? Aapmens?” En Kya was bang en verstopte zich.
Sinds haar tiende, woont Kya helemaal alleen, moederziel alleen. Eerst ging haar moeder weg, zonder afscheid te nemen. Ze werd af en toe halfdood geslagen door haar man. Vrij snel daarna haar zussen en broers. Ook haar lievelingsbroer Jodie vertrok. Zij konden niet langer blijven. Pa had kennelijk een oorlogstrauma in Frankrijk opgelopen, was gedeeltelijk invalide en daardoor gewelddadig geworden door alcoholisme en driftbuien. Gelukkig verdween hij wel eens een paar dagen. Uiteindelijk heeft ook deze tirannieke en gevaarlijke vader haar zonder iets te zeggen in de steek gelaten. Enige troost en steun vindt Kya bij Jumpin’ en zijn vrouw Mabel. Haar surrogaat-ouders. Ze verkoopt mosselen en gerookte vis aan hen voor benzine voor haar boot. Zij zamelen kleding en schoenen in voor haar.
Maar, er is wel een jongen die haar aandacht al heel lang trekt. Het is Tate Walker, enige zoon van Scupper Walker, een van de grotere garnalenvissers die evenals Kya echt alles weet van het moeras. Hij is graag bij Kya en leert haar lezen, o.a. aan de hand van zijn oude biologieboeken. “Ik wist niet dat er zoveel in woorden kon zitten. Ik wist niet dat een zin zo vol kon zijn”, roept Kya, verrukt. Ze leest alles wat los en vast zit. Van ma’s boekenplank, leest ze alles over de liefde in “Rebecca” (1938) van Daphne du Maurier. Wie niet in de jaren 50/60?
Tate is een soulmate, haar eerste liefde. Wanneer Tate naar de universiteit gaat, belooft hij naar Kya terug te komen. Helaas. Hij houdt zich niet aan zijn woord.
De tweede jongeman die vertrouwd wordt is Chase Andrews, zoon van een zakenman. Heel sportief. Een veelbelovende quarterback..Eigenlijk kan hij niet tippen aan Tate. Hij begrijpt Kya niet. Maar ja. Hij belooft met haar te trouwen en weet haar te verleiden. Dan leest ze in de plaatselijke krant de verlovingsadvertentie van Chase. Kya is woedend over dit verraad. Ze wil hem nooit meer zien. En weer is ze alleen.
Inmiddels heeft Tate spijt en probeert Kya over te halen om hem te vergeven. Chase doet dat op een andere, minder subtiele manier. Maar Kya blijft onverbiddelijk en rancuneus.
“Daar waar de rivierkreeften zingen” heeft twee verhaallijnen. De proloog begint in 1969 met de vondst van het dode lichaam van Chase Andrews door twee dorpsjongens. We volgen de speurtocht naar de dader, de hele gerechtsgang, de getuigenverhoren en het vonnis door de jury. Deze lijn deed mij erg denken aan “Spaar de Spotvogel” van Harper Lee waarin advocaat Atticus een zwarte man verdedigt die ten onrecht beschuldigd wordt van verkrachting van een blank meisje. Heeft Kya, als moerasmeisje, wel een reële kans om vrij gesproken te worden?
De andere lijn is dus Kya, Zij wordt meteen verdacht, zou een motief hebben. Welk bewijs heeft men? Zij houdt het nauwelijks meer vol in haar cel. Maar heeft zij deze moord op haar geweten? Hoe luidt het vonnis?
Uiteindelijk komen beide lijnen bij elkaar en komt er duidelijkheid. Toch waren voor mij niet alle vragen beantwoord… Het is ook geen detective. Wie dat zoekt, komt met dit boek niet aan zijn trekken.
Opmerkelijk is dus vooral de schrijfstijl. Veelal poëtisch proza. De natuur wordt in al haar facetten beschreven en a.h.w. geschilderd. Ook vogels, vissen, insecten zoals bidsprinkhanen en vooral vuurvliegjes hebben een stem en hebben bijna menselijke eigenschappen. Hoewel in de liefde kan de mens heel wat leren van de (vrouwelijke) insecten, leert Kya ons. En dat ook door haar boeken en illustraties. Zelfs de zwart-witte kat uit de rechtszaal, genaamd “Zondagsrechter”, kiest partij.
We zien de blauwe reiger weer die op haar wacht. De pelikanen die naar haar en naar vis speuren. De ganzen en de kraanvogels die jubelen. De meeuwen die haar gezelschap houden op het strand.
Maar, helaas, ook de vogels konden haar niet altijd opvrolijken.
“In een isolement leven was één ding: in angst leven iets heel anders.”
VIJF STERREN in de sneeuw van ….
Zeist, 7 februari 2021
Wil
2
Reageer op deze recensie