Lezersrecensie
De Moloch en het hemelse Jeruzalem
Wat hebben kinderoffers te maken met hoop op een beter leven? Het boek van Els Florijn heeft een motto van Rikkert Zuiderveld meegekregen. Uit het gedicht Moloch citeert zij “ En als ik in die kinderogen kijk, dan huil ik om hun ongenoemde namen. Hun ogen zijn de stukgeslagen ramen, de barsten in Gods eigen koninkrijk”. Dit gedicht gaat over kinderoffers. Florijn zet daarmee de toon van dit aangrijpende boek: is er toekomst voor kinderen in een wereld waar kinderen door oorlog en geweld omkomen?
Het is verleidelijk om de roman De engelen van Elisabeth van Els Florijn te lezen als een aanklacht tegen de psychiatrie van eind 19e eeuw. Dan is de verzuchting van een recensente op Hebban.nl heel terecht: ‘Content dat wij in het heden leven’, of de reactie van een andere lezer: ‘Prachtig relaas van de toenmalige aanpak in de psychiatrie eind negentiende eeuw’. De gebrekkige diagnostiek en beperkte behandelmogelijkheden in de psychiatrie zijn zeer invoelbaar. Het is de tijd van Piaget en Janet – voorlopers van Freud – waarin hysterie de belangrijkste diagnose van vrouwen was. De roman is ook te lezen als een verbeelding van de patriarchale onderdrukking van vrouwen. De verkrachting die de hoofdpersoon Elisabeth moet ondergaan van haar man, de armoede in Dordrecht die meisjes de prostitutie indrijft, de grote verschillen in arm en rijk, de schamele behuizing, de alcoholconsumptie in de jeneverstad vormen het decor van een sombere samenleving waar opgroeiende meisjes zoals Elisabeth weinig toekomstkansen hadden. Als je de beschrijvingen van Dordrecht leest, dan denk je al gauw aan de uitspraak waar Willem Alexander op varieerde: “hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt.“ Maar naast de psychiatrische en de sociale thema’s is er één die de kleur bepaalt. Dat is de religie, of preciezer, het protestantse calvinisme. Dordrecht was het hart van het Calvinistisch protestantisme in Nederland. En daar heeft Florijn haar religieuze of theologische punt willen maken. Op vrijwel iedere bladzijde is wel een bijbelse verwijzing of een geloofsuitspraak te lezen. Dat is naar mijn gevoel niet iets anekdotisch of slechts stoffering voor een mooie couleur locale, maar maakt deel uit van het plot en de strekking van de roman.
Dordrecht is wereldwijd kerkelijk bekend om zijn Dordtse Synode (1618-1619). De synode besliste in een heftige strijd tussen de twee Leidse hoogleraren Arminius en Gomarus over de vrije wil en de uitverkiezing. De contraremonstranten wonnen met hun nadruk op de predestinatie. God had voor alle tijden beschikt wie uitverkoren was om binnen te gaan in Zijn koninkrijk. Of het geloof van een christen afhing van de uitverkiezing en hij mocht leven ‘uit genade’, of dat ook de vrije wil en de eigen keuzes tot geloof er toe deden was het strijdpunt. Paulusinterpretaties streden met elkaar, b.v. over deze uitspraak: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Ef. 2:8).
Een kleine vraag die daar uit voortvloeide was of kinderen ingesloten waren in het verbond dat God met Zijn volk, dit is de kerk, had gesloten, en kinderen dus wel of niet bijna vanzelfsprekend uitverkoren waren. Wanneer zij jong zouden sterven, zouden ze dan verloren zijn, of gered? Hun zondigheid was immers nog niet tot wasdom gekomen. Een voorwaarde was wel dat de kinderen van gelovige ouders waren.
Nademaal (omdat) wij van den wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen,
hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn,
niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond,
in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn,
zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen
aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen,
welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.(Dordtse Leerregels, par.17)
De synode van Dordt besliste dus dat de predestinatie in zekere zin erfelijk was. De kinderen zijn volgens de synode van Dordt (1618-1619) ingesloten in de weldaden van het verbond. Dat is de achterliggende aanname in het boek bij Elisabeth de moeder van vier kinderen. Twee daarvan twee sterven bij de geboorte. Een volgend religieus thema in de roman zijn engelen. Zij zijn in het jodendom en het christendom boodschappers van God. Twee engelen heeft Elisabeth gezien: “‘Jawel mijnheer, ik heb wel eens een engel gezien ‘snel voegde ik er aan toe: net als Maria in de bijbel en, net als de vrouw van Manoach’”. Manoach is de vader van Simson, de geweldenaar in het boek Richteren. De bijbel wordt vaak gebruikt door Elisabeth om bewijsplaatsen te leveren, argumenten en duidingen van hoe zij denkt. Wie zijn de engelen in de titel? Dat zouden haar twee gestorven dochtertjes kunnen zijn. Maar ook de geheimzinnige figuur die nachts bij haar komt. Een figuur zonder naam, ‘ik wist dat hij er altijd al was geweest, en dat hij altijd in mijn buurt zou zijn.’ Maar zijn komst heeft ernstige gevolgen: ‘Tot diep in mijn hoofd kon ik horen hoe iets binnen in mij het begaf met een geluid van scheurende stof, en achter het breken was een donker gat.’ Is het een psychose of een waanachtige religieuze ervaring? Haar moeder reageert afwijzend op de vraag of het een engel kan zijn geweest met ‘je doet raar.’ Een derde lijn, misschien wel de belangrijkste, is het visioen van het Hemelse Jeruzalem. Het bijbelboek Zacharia wordt aangehaald: “Ende de straten dier Stadt sullen vervult worden met knechtkens, ende meyskens, spelende op hare straten.” Dit citaat is uit de Statenvertaling die zeker gelezen zal zijn in de Grote Kerk waar Elisabeth met haar ouders naar toe ging. Jammer dat Florijn een latere vertaling heeft genomen. In het boek Openbaringen 21 en 22 wordt het hemelse Jeruzalem beschreven, twaalf poorten en in elke poort een engel. Daar kunnen haar kinderen spelen. Daar zijn zij veilig. Zij zelf zit in het gesticht, uitzichtloos hopend op terugkeer naar haar twee zoontjes. Ze verzet zich tegen het gedwongen verblijf in het gesticht met zijn leugens van een goede behandeling. De psychiater vraagt haar naar het bijbelse Jeruzalem waar ze van had verteld. ‘Ik wil dat niet, deel uitmaken van een weefsel moet hier vermeden worden.’ Ik lees dat als het weefsel van de psychiatrie. Ze vraagt de dokter of hij het gebed van Jabez kent. Voorspelbaar zegt de dokter dan dat hij de bijbel niet zo goed kent, de tegenstelling tussen geloof en wetenschap is zo gemakkelijk gemaakt. Dan vertelt ze wie Jabez was. Een man die gebeden heeft tot God en kreeg wat hij wilde. De dokter uit zich als een gelovige in de Tale Kanaans: ‘is het niet zo dat de gedachten en gebeden scheppend zijn?’ Elisabeth: hoe komt het dan dat ik hier zit? Omdat mijn gedachten en gebeden scheppend zijn? Elisabeth vertelt daarop een sprookje. Een hoofdman had een opvolger nodig. Drie dappere mannen worden gevraagd een berg te beklimmen. De laatste van hen komt terug van de beklimming met lege handen. Waarom kom je met niets terug, vraagt de hoofdman. Waarop deze zegt: ik ben zo hoog geklommen als ik kon, en waar ik kwam was niets, niets om mee te nemen. Maar ik heb de zee gezien. Dit is denk ik een sleutelmoment. De dubbelhartigheid van de psychiatrie met haar lege pretenties en onmenselijke opsluiting wordt aangeklaagd. Maar de vroomheid van een Jabez en de dominees wordt ook afgewezen. Daarvoor in plaats komt een eigen verhaal van een groter perspectief. De zee, zo vlakbij Dordt, is de metafoor voor de vrijheid waar zij naar uitkijkt.
Maar ze komt niet los van het grondgevoel van de orthodoxie. Elisabeth is geen kind meer. De uitverkiezing is niet vanzelfsprekend voor haar. Zij weet zich zondig, misschien wel verdoemd. ‘De duisternis zit in mezelf.’ Dat is het antwoord op de vraag of ze bang was voor die donkere figuur, de engel, die haar heeft bezocht. Die duisternis had er toe geleid dat ze wist dat haar pasgeboren dochtertje hier niet thuis kon zijn, maar mocht spelen in de straten van Jeruzalem. Elisabeth is een engelenmaker, en dat maakt het boek zo tragisch. Als een Medea van Euripides. Als een vrouw die geen toekomst zag voor haar twee dochters, zij zouden een uitzichtloos leven krijgen zoals die van haar zelf. Het visioen van het bijbelse Jeruzalem werkt dan voor haar als een bevrijdend beeld. Zij zouden kunnen spelen in de straten van het nieuwe Jeruzalem.
Een religieus beeld wordt tot een waanvoorstelling met fatale gevolgen. Bijbelse beelden kunnen troosten, moed geven onder gewelddadige omstandigheden. Maar dergelijke beelden kunnen ook dodelijk uitwerken als ze niet als aanklacht worden ingezet. En berusting de feitelijke boodschap is.
Wat doe je als je tot de ontdekking komt dat jij niet bent uitverkoren? Als ‘louter uit genade’ jou niet beschoren is? Dan blijven er een paar mogelijkheden over: het geloof overboord zetten van voorbeschikking, zonde en schuld, of er mee leven en al dan niet cynisch er in berusten, of, als derde fatale keuze: ik ben toch verloren, laat ik de genade een handje helpen, niet voor me zelf, maar voor mijn kinderen? Kan de ellende zo groot zijn dat dit de enig mogelijke uitweg is?
Cor Arends
Het is verleidelijk om de roman De engelen van Elisabeth van Els Florijn te lezen als een aanklacht tegen de psychiatrie van eind 19e eeuw. Dan is de verzuchting van een recensente op Hebban.nl heel terecht: ‘Content dat wij in het heden leven’, of de reactie van een andere lezer: ‘Prachtig relaas van de toenmalige aanpak in de psychiatrie eind negentiende eeuw’. De gebrekkige diagnostiek en beperkte behandelmogelijkheden in de psychiatrie zijn zeer invoelbaar. Het is de tijd van Piaget en Janet – voorlopers van Freud – waarin hysterie de belangrijkste diagnose van vrouwen was. De roman is ook te lezen als een verbeelding van de patriarchale onderdrukking van vrouwen. De verkrachting die de hoofdpersoon Elisabeth moet ondergaan van haar man, de armoede in Dordrecht die meisjes de prostitutie indrijft, de grote verschillen in arm en rijk, de schamele behuizing, de alcoholconsumptie in de jeneverstad vormen het decor van een sombere samenleving waar opgroeiende meisjes zoals Elisabeth weinig toekomstkansen hadden. Als je de beschrijvingen van Dordrecht leest, dan denk je al gauw aan de uitspraak waar Willem Alexander op varieerde: “hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt.“ Maar naast de psychiatrische en de sociale thema’s is er één die de kleur bepaalt. Dat is de religie, of preciezer, het protestantse calvinisme. Dordrecht was het hart van het Calvinistisch protestantisme in Nederland. En daar heeft Florijn haar religieuze of theologische punt willen maken. Op vrijwel iedere bladzijde is wel een bijbelse verwijzing of een geloofsuitspraak te lezen. Dat is naar mijn gevoel niet iets anekdotisch of slechts stoffering voor een mooie couleur locale, maar maakt deel uit van het plot en de strekking van de roman.
Dordrecht is wereldwijd kerkelijk bekend om zijn Dordtse Synode (1618-1619). De synode besliste in een heftige strijd tussen de twee Leidse hoogleraren Arminius en Gomarus over de vrije wil en de uitverkiezing. De contraremonstranten wonnen met hun nadruk op de predestinatie. God had voor alle tijden beschikt wie uitverkoren was om binnen te gaan in Zijn koninkrijk. Of het geloof van een christen afhing van de uitverkiezing en hij mocht leven ‘uit genade’, of dat ook de vrije wil en de eigen keuzes tot geloof er toe deden was het strijdpunt. Paulusinterpretaties streden met elkaar, b.v. over deze uitspraak: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Ef. 2:8).
Een kleine vraag die daar uit voortvloeide was of kinderen ingesloten waren in het verbond dat God met Zijn volk, dit is de kerk, had gesloten, en kinderen dus wel of niet bijna vanzelfsprekend uitverkoren waren. Wanneer zij jong zouden sterven, zouden ze dan verloren zijn, of gered? Hun zondigheid was immers nog niet tot wasdom gekomen. Een voorwaarde was wel dat de kinderen van gelovige ouders waren.
Nademaal (omdat) wij van den wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen,
hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn,
niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond,
in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn,
zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen
aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen,
welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.(Dordtse Leerregels, par.17)
De synode van Dordt besliste dus dat de predestinatie in zekere zin erfelijk was. De kinderen zijn volgens de synode van Dordt (1618-1619) ingesloten in de weldaden van het verbond. Dat is de achterliggende aanname in het boek bij Elisabeth de moeder van vier kinderen. Twee daarvan twee sterven bij de geboorte. Een volgend religieus thema in de roman zijn engelen. Zij zijn in het jodendom en het christendom boodschappers van God. Twee engelen heeft Elisabeth gezien: “‘Jawel mijnheer, ik heb wel eens een engel gezien ‘snel voegde ik er aan toe: net als Maria in de bijbel en, net als de vrouw van Manoach’”. Manoach is de vader van Simson, de geweldenaar in het boek Richteren. De bijbel wordt vaak gebruikt door Elisabeth om bewijsplaatsen te leveren, argumenten en duidingen van hoe zij denkt. Wie zijn de engelen in de titel? Dat zouden haar twee gestorven dochtertjes kunnen zijn. Maar ook de geheimzinnige figuur die nachts bij haar komt. Een figuur zonder naam, ‘ik wist dat hij er altijd al was geweest, en dat hij altijd in mijn buurt zou zijn.’ Maar zijn komst heeft ernstige gevolgen: ‘Tot diep in mijn hoofd kon ik horen hoe iets binnen in mij het begaf met een geluid van scheurende stof, en achter het breken was een donker gat.’ Is het een psychose of een waanachtige religieuze ervaring? Haar moeder reageert afwijzend op de vraag of het een engel kan zijn geweest met ‘je doet raar.’ Een derde lijn, misschien wel de belangrijkste, is het visioen van het Hemelse Jeruzalem. Het bijbelboek Zacharia wordt aangehaald: “Ende de straten dier Stadt sullen vervult worden met knechtkens, ende meyskens, spelende op hare straten.” Dit citaat is uit de Statenvertaling die zeker gelezen zal zijn in de Grote Kerk waar Elisabeth met haar ouders naar toe ging. Jammer dat Florijn een latere vertaling heeft genomen. In het boek Openbaringen 21 en 22 wordt het hemelse Jeruzalem beschreven, twaalf poorten en in elke poort een engel. Daar kunnen haar kinderen spelen. Daar zijn zij veilig. Zij zelf zit in het gesticht, uitzichtloos hopend op terugkeer naar haar twee zoontjes. Ze verzet zich tegen het gedwongen verblijf in het gesticht met zijn leugens van een goede behandeling. De psychiater vraagt haar naar het bijbelse Jeruzalem waar ze van had verteld. ‘Ik wil dat niet, deel uitmaken van een weefsel moet hier vermeden worden.’ Ik lees dat als het weefsel van de psychiatrie. Ze vraagt de dokter of hij het gebed van Jabez kent. Voorspelbaar zegt de dokter dan dat hij de bijbel niet zo goed kent, de tegenstelling tussen geloof en wetenschap is zo gemakkelijk gemaakt. Dan vertelt ze wie Jabez was. Een man die gebeden heeft tot God en kreeg wat hij wilde. De dokter uit zich als een gelovige in de Tale Kanaans: ‘is het niet zo dat de gedachten en gebeden scheppend zijn?’ Elisabeth: hoe komt het dan dat ik hier zit? Omdat mijn gedachten en gebeden scheppend zijn? Elisabeth vertelt daarop een sprookje. Een hoofdman had een opvolger nodig. Drie dappere mannen worden gevraagd een berg te beklimmen. De laatste van hen komt terug van de beklimming met lege handen. Waarom kom je met niets terug, vraagt de hoofdman. Waarop deze zegt: ik ben zo hoog geklommen als ik kon, en waar ik kwam was niets, niets om mee te nemen. Maar ik heb de zee gezien. Dit is denk ik een sleutelmoment. De dubbelhartigheid van de psychiatrie met haar lege pretenties en onmenselijke opsluiting wordt aangeklaagd. Maar de vroomheid van een Jabez en de dominees wordt ook afgewezen. Daarvoor in plaats komt een eigen verhaal van een groter perspectief. De zee, zo vlakbij Dordt, is de metafoor voor de vrijheid waar zij naar uitkijkt.
Maar ze komt niet los van het grondgevoel van de orthodoxie. Elisabeth is geen kind meer. De uitverkiezing is niet vanzelfsprekend voor haar. Zij weet zich zondig, misschien wel verdoemd. ‘De duisternis zit in mezelf.’ Dat is het antwoord op de vraag of ze bang was voor die donkere figuur, de engel, die haar heeft bezocht. Die duisternis had er toe geleid dat ze wist dat haar pasgeboren dochtertje hier niet thuis kon zijn, maar mocht spelen in de straten van Jeruzalem. Elisabeth is een engelenmaker, en dat maakt het boek zo tragisch. Als een Medea van Euripides. Als een vrouw die geen toekomst zag voor haar twee dochters, zij zouden een uitzichtloos leven krijgen zoals die van haar zelf. Het visioen van het bijbelse Jeruzalem werkt dan voor haar als een bevrijdend beeld. Zij zouden kunnen spelen in de straten van het nieuwe Jeruzalem.
Een religieus beeld wordt tot een waanvoorstelling met fatale gevolgen. Bijbelse beelden kunnen troosten, moed geven onder gewelddadige omstandigheden. Maar dergelijke beelden kunnen ook dodelijk uitwerken als ze niet als aanklacht worden ingezet. En berusting de feitelijke boodschap is.
Wat doe je als je tot de ontdekking komt dat jij niet bent uitverkoren? Als ‘louter uit genade’ jou niet beschoren is? Dan blijven er een paar mogelijkheden over: het geloof overboord zetten van voorbeschikking, zonde en schuld, of er mee leven en al dan niet cynisch er in berusten, of, als derde fatale keuze: ik ben toch verloren, laat ik de genade een handje helpen, niet voor me zelf, maar voor mijn kinderen? Kan de ellende zo groot zijn dat dit de enig mogelijke uitweg is?
Cor Arends
3
Reageer op deze recensie