Lezersrecensie
De mens als vergissing?

22 december 2023
Een jong meisje ontvlucht haar miserabel hongerbestaan en rent door de nacht. De duisternis , de kou, de wildernis slijten het ik dat ze ooit was af tot niets. Wat ze meemaakte, haar verleden, wil ze achter zich laten. Een niets is niet iets, een niets is zonder verleden. Maar zonder verleden, denkt het meisje, kan een niets ook vrij zijn.
Terwijl ze stapt en loopt komen in haar ijldromen de herinneringen weer tot leven, als ware het visioenen. Ze praat godsvruchtig als ze is, haast in psalmen tegen zichzelf, tegen de stemmen in haar hoofd, de bomen en de donkerte waarin onmiskenbare, soms onheilspellende vormen te zien zijn.
‘In de zwarte, zwartere, zwartste schaduw van elke boom meent ze een ineengedoken lonkende man te zien, een man met een mes misschien of een bijl en koelbloedige moordlust in zijn blik‘.
Het benoemen van dingen
Ze slaat zich niettemin overal doorheen, ze vindt eetbare dingen, ook al zijn het soms larven, ze weet hoe vuur te maken, ze vindt telkens een beschutte plek om te slapen. Gaandeweg geraakt ze vertrouwd met de wildernis om zich heen en voelt ze trots op zichzelf. Ze leert bomen en vogels, insecten en bloemen te benoemen. Dat geeft haar macht voelt ze, het brengt haar dichter bij god die haar en het al geschapen heeft. Net zoals de eerste mens Adam dacht dat de wereld van hem was omdat hij alles erin had benoemd, zodat hij naar hartelust over alles in de wereld kon beschikken. Hoe haar landgenoten meenden door naar deze nieuwe wereld te komen en dit oord en hun mensen voor het eerst een naam te geven, dachten dat dit hun heerschappij over het land gaf.
Maar als een beer minutenlang bewegingloos naar de voor hem neerstortende waterval kan kijken, ervaart hij ontzag, denkt ze en heeft hij een ziel. En dan kent hij ook god.
Misschien geloven beren vanuit hun eigen evangelie ook wel dat hun toestemming gegeven was om over de wereld te heersen en levenden te doden.
Die gedachte doet haar begrip van de wereld schuiven.
Een stipje in een wrede wereld
Als vondelingen werd ze opgenomen door een gezin, waarvan de moeder later hertrouwt met een predikant. Haar godsbesef zit in haar ingebakken. Van het licht in haar hart, ook al was het soms maar een speldeprik groot, dacht ze altijd dat het god was. Maar de wereld is wreed, weet ze, erger dan wreed, de wereld kan het niet schelen wat er met haar gebeurt. “Ze was een stofje, een stipje, een op de wereld drijvend vuiltje”.
En hier in de wildernis, wreed en tegelijk aangrijpend mooi, beseft Lamentationes, want dat is de naam die ze kreeg, dat de mens misschien wel een vergissing is die snel vergeten kan zijn. “Het is een moreel falen om de diepe schoonheid van de wereld te missen, zegt een stem in haar hoofd.”
Ze hoorde niet langer mensenstemmen, klokken die luiden, lawaai van varkens en paarden in de straten, geen kijvende viswijven of ruziënde dronkenlappen. Alleen de wind die waait over de mijlen van de zee. ‘De wind die de toneeldoeken van de theaters aan flarden scheurt.‘
En zie, wat de mens achterlaat wordt snel overwoekerd, alle menselijke bewoning zou overgroeid worden met flora, bomen en struiken schieten wortel waar ooit granen groeide, paarden zwierven vrij rond en vergaten wat het betekende om onderworpen te zijn. ‘
En Eden zou de wereld overnemen.’
“Misschien was dit in het diepst van haar hart geen ijlvisioen”, denkt ze, “maar een wens, een wens dat ze allen zouden sterven, dat een machtige hand uit de hemel zou komen om hen tot en met de allerlaatste te verpletteren.”
De weidse wildernis is, zowel letterlijk als figuurlijk, een geweldig verhaal. Lauren Groff is daarmee niet aan haar proefstuk en bevestigt haar onmetelijk talent. Ze schrijft zinnestrelende zinnen in een stijl die de lezer verbluft. Haar verhaal laat een onwisbare indruk na, een boek dat je niet snel vergeet.
Het is een klein kunstwerkje dat Groff hier aan de wereld en haar lezerspubliek toont. Een spiegel waar de mensheid lang in mag kijken.
________________
Terwijl ze stapt en loopt komen in haar ijldromen de herinneringen weer tot leven, als ware het visioenen. Ze praat godsvruchtig als ze is, haast in psalmen tegen zichzelf, tegen de stemmen in haar hoofd, de bomen en de donkerte waarin onmiskenbare, soms onheilspellende vormen te zien zijn.
‘In de zwarte, zwartere, zwartste schaduw van elke boom meent ze een ineengedoken lonkende man te zien, een man met een mes misschien of een bijl en koelbloedige moordlust in zijn blik‘.
Het benoemen van dingen
Ze slaat zich niettemin overal doorheen, ze vindt eetbare dingen, ook al zijn het soms larven, ze weet hoe vuur te maken, ze vindt telkens een beschutte plek om te slapen. Gaandeweg geraakt ze vertrouwd met de wildernis om zich heen en voelt ze trots op zichzelf. Ze leert bomen en vogels, insecten en bloemen te benoemen. Dat geeft haar macht voelt ze, het brengt haar dichter bij god die haar en het al geschapen heeft. Net zoals de eerste mens Adam dacht dat de wereld van hem was omdat hij alles erin had benoemd, zodat hij naar hartelust over alles in de wereld kon beschikken. Hoe haar landgenoten meenden door naar deze nieuwe wereld te komen en dit oord en hun mensen voor het eerst een naam te geven, dachten dat dit hun heerschappij over het land gaf.
Maar als een beer minutenlang bewegingloos naar de voor hem neerstortende waterval kan kijken, ervaart hij ontzag, denkt ze en heeft hij een ziel. En dan kent hij ook god.
Misschien geloven beren vanuit hun eigen evangelie ook wel dat hun toestemming gegeven was om over de wereld te heersen en levenden te doden.
Die gedachte doet haar begrip van de wereld schuiven.
Een stipje in een wrede wereld
Als vondelingen werd ze opgenomen door een gezin, waarvan de moeder later hertrouwt met een predikant. Haar godsbesef zit in haar ingebakken. Van het licht in haar hart, ook al was het soms maar een speldeprik groot, dacht ze altijd dat het god was. Maar de wereld is wreed, weet ze, erger dan wreed, de wereld kan het niet schelen wat er met haar gebeurt. “Ze was een stofje, een stipje, een op de wereld drijvend vuiltje”.
En hier in de wildernis, wreed en tegelijk aangrijpend mooi, beseft Lamentationes, want dat is de naam die ze kreeg, dat de mens misschien wel een vergissing is die snel vergeten kan zijn. “Het is een moreel falen om de diepe schoonheid van de wereld te missen, zegt een stem in haar hoofd.”
Ze hoorde niet langer mensenstemmen, klokken die luiden, lawaai van varkens en paarden in de straten, geen kijvende viswijven of ruziënde dronkenlappen. Alleen de wind die waait over de mijlen van de zee. ‘De wind die de toneeldoeken van de theaters aan flarden scheurt.‘
En zie, wat de mens achterlaat wordt snel overwoekerd, alle menselijke bewoning zou overgroeid worden met flora, bomen en struiken schieten wortel waar ooit granen groeide, paarden zwierven vrij rond en vergaten wat het betekende om onderworpen te zijn. ‘
En Eden zou de wereld overnemen.’
“Misschien was dit in het diepst van haar hart geen ijlvisioen”, denkt ze, “maar een wens, een wens dat ze allen zouden sterven, dat een machtige hand uit de hemel zou komen om hen tot en met de allerlaatste te verpletteren.”
De weidse wildernis is, zowel letterlijk als figuurlijk, een geweldig verhaal. Lauren Groff is daarmee niet aan haar proefstuk en bevestigt haar onmetelijk talent. Ze schrijft zinnestrelende zinnen in een stijl die de lezer verbluft. Haar verhaal laat een onwisbare indruk na, een boek dat je niet snel vergeet.
Het is een klein kunstwerkje dat Groff hier aan de wereld en haar lezerspubliek toont. Een spiegel waar de mensheid lang in mag kijken.
________________
1
Reageer op deze recensie