Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Té vergezocht

“Dissociatieve fugue” is een psychische identiteitsstoornis waarbij de persoonlijkheid volledig wordt overgenomen door een andere. De aandoening ontstaat na een ingrijpende psychotraumatische ervaring. Het alter ego is een compleet en autonoom persoon met een andere naam, een eigen karakter en met kenmerken, bekwaamheden en talenten die de oorspronkelijke persoonlijkheid niet heeft. Het nieuwe individu kan ‘andershandig’ zijn, of een totaal ander stemgeluid produceren, of zelfs een andere taal spreken. De nieuwe persoon verlaat bijna altijd de oorspronkelijke leefomgeving, en heeft – uiteraard in zijn geest − een volkomen aanvaardbare achtergrond met bijvoorbeeld ouders en andere familie. Opvallend is dat de originele persoonlijkheid niets afweet van het bestaan of het doen en laten van de andere, maar omgekeerd kan wel.

Zeldzaam, mysterieus, amper voorstelbaar en moeilijk te begrijpen… Dat een dergelijke aandoening spek voor de bek van scheppers van spannende verhalen is, zal niemand verwonderen. Dr. Jekyll en Mr. Hyde uit de roman van R.L. Stevenson, Mary Shelley’s Frankenstein, Gollem uit The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien, Fred Madison in Lost Highway, de cultfilm van David Lynch uit 1997, Marcella uit de gelijknamige Britse tv-serie die momenteel furore maakt op Netflix, en natuurlijk Robert Ludlums Jason Bourne (*) zijn allemaal figuren die, de ene al wat ingrijpender dan de andere, te kampen hebben met deze aandoening. Van de schrijfster Agatha Christie wordt weleens aangenomen dat ze tijdelijk in een staat van dissociatieve fugue verkeerde toen ze in 1926, na het overlijden van haar moeder, gedurende elf dagen als van de aardbol verdween.

Deze psychologische aandoening is de spil waarrond de Franse auteur Jean-Christophe Grangé zijn vuistdikke thriller De Passagier heeft opgebouwd…

Matthias Freire (maar is dat wel zijn echte naam?) werkt als psychiater (maar is hij dat wel?) in een ziekenhuis in Bordeaux. Op een nacht krijgt hij een patiënt te behandelen die een moord heeft gepleegd maar niet meer weet wie hij is. Freire herkent bepaalde symptomen van deze patiënt bij zichzelf. Hij komt tot het besef dat hij misschien niet is wie hij denkt te zijn, en dat is het begin van een lange en moeizame zoektocht. Behoedzaam tracht hij de historiek van zijn levenswandel terug te draaien om zijn ware identiteit te achterhalen.
In de loop van zijn speurtocht worden enkele moorden gepleegd. Die worden onderzocht door politieofficier kapitein Anaïs Chatelet. In de loop van haar onderzoek botst ze voortdurend op verdachten die plots niet meer lijken te bestaan. Dan doorkruist haar onderzoek dat van Freire…

Overdrijven, daar zijn de Fransen goed in – “très” en “super” zijn zowat de meestgebruikte woorden in het dagelijkse vocabularium van de Fransman − en wat dat betreft laat Jean-Christophe Grangé zich niet onbetuigd. Door haar bijzondere kenmerken stuit de aandoening “dissociatieve fugue” op zich al op veel onbegrip en ongeloof, maar Grangé slaagt erin daar nog een flinke schep bovenop te doen met een hoofdpersonage dat getroffen is door een dissociatieve fugue, in een dissociatieve fugue, in een dissociatieve fugue, in een… enzovoort enzoverder.

Voor Grangé is dat evenwel nog niet genoeg. “Normale” mensen zijn ver te zoeken in dit boek, vrijwel iedereen die erin voorkomt heeft wel een of andere kink in zijn psychische kabel zitten. Anaïs Chatelet bijvoorbeeld, is zo zwaar getraumatiseerd door (amper te geloven) familiale mistoestanden uit haar jeugd dat het eigenlijk onmogelijk zou moeten zijn om nog te functioneren. Stel je voor: ’s nachts verwond je jezelf in je slaap tot bloedens toe, maar de volgende ochtend kleef je wat pleisters op de wonden en ga je doodgemoedereerd weer aan het werk alsof er helemaal niks aan de hand is… En zo iemand moet dagelijks onderzoek doen naar moordenaars, psychopaten en andere psychisch ontwrichte persoonlijkheden? Nee, het klopt gewoon niet! Individueel bestaan die psychische stoornissen wel (en ze zijn nog goed beschreven ook), maar als ze allemaal in één verhaal samenkomen, gaat de geloofwaardigheid compleet onderuit.

Literair stelt het werk ook niet veel voor. Stationsromannetjeszinnen als “Van zijn sensuele lippen stegen damppluimpjes op” of “De sigaret in zijn hand leek op een dynamietstaaf in een rotswand” en “De rook walmde uit zijn neusgaten als uit de krater van een vulkaan” zijn schering en inslag. Even meewarig het hoofd schudden is nu toegelaten!

Maar wellicht het grootste euvel aan dit boek is dat het te lang en te breed is uitgesmeerd, waardoor een in wezen spannend verhaal verwatert tot een saai, langdradig epistel. Het is, alweer, typisch Frans: veel blabla, veel omtrekkende bewegingen rond de kern van de zaak, veel woorden en weinig zeggen. Het boek kan met bijna wiskundige precisie in drie gelijke delen worden opgesplitst: het eerste is intrigerend, het middendeel is saai, overbodig, en van het type ik-rek-het-eindeloos-want-ik-wil-een-dik-boek-schrijven, en het laatste is spannend.

Valt er dan niks positiefs over dit boek te zeggen? Zeker wel! Vooreerst heeft Grangé overduidelijk veel en diepgaand studiewerk verricht naar allerhande psychische aandoeningen én naar de manieren waarop ze moeten worden behandeld. Daarnaast – en hier komt de journalist Grangé naar boven – is hij verontrustend geloofwaardig als hij het heeft over de macht en de verreikende invloedssfeer van malafide (in dit verhaal vooral farmaceutische) multinationals. En ten slotte, het pleit voor de auteur dat hij van de dikke brij van ongeloofwaardige toestanden toch nog een spannende finale weet te bakken. Met name de laatste vijftig pagina’s zijn echt wel om te bibberen.

Helaas, om echt goed te zijn moet een psychologische thriller niet alleen spannend maar ook geloofwaardig zijn, en op dat punt schiet De passagier tekort. Na het lezen van dit boek is “té vergezocht” dan ook de enig overblijvende indruk.

(*) De Amerikaanse filosoof en psycholoog William James verrichtte in de negentiende eeuw wetenschappelijk onderzoek naar deze aandoening. Zijn “studieobject” was ene Ansel Bourne, aan wie Ludlum wellicht de naam voor zijn held heeft ontleend.
2

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Robert Van der Meiren

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.