Lezersrecensie
Rijke dichtbundel vol zwaarmoedige luciditeit en treurige troost
Meteen nadat Louise Glück de Nobelprijs gewonnen had kocht ik haar "Poems 1962- 2012", waarin volgens mij bijna al haar dichtbundels zijn gebundeld. Omdat "The wild iris" mij prima beviel las ik daarna "Averno", wat volgens sommigen een van haar meesterwerken is. Om deze rijke, maar soms ook vrij duistere bundel nog wat beter te kunnen aanvoelen en begrijpen, googelde ik bovendien wat recensies over Glück in het algemeen en deze bundel in het bijzonder. Welnu, ik ben heel tevreden, moet ik zeggen. Ik verbaas mij er daarom over dat ik nog nooit van deze dichteres had gehoord. Maar ik vind het erg prettig dat ik haar nu ken, en heel verheugend dat er in "Poems 1962-2012" nog meerdere bundels ongelezen naar mij staan te kwispelen.
Ik ben geen doorgewinterde poëzielezer, en ik vind het ook lastig om over deze gedichten te schrijven. Want in proza evenaar je nooit de samengebalde kracht van deze gedichten, de sensatie dat elk woord precies op de goede plek staat en dat elke zin precies het goede ritme heeft, en het gevoel dat er '"iets" op duistere wijze helder wordt in deze dichtregels zonder dat je ooit kunt parafraseren wat dit "iets" precies is. Zo schrijft Glück bijvoorbeeld: "It grieves me to think/the dead won't see them- / these things we depend on,/ they disappear.// What will the soul do for solace then? / I tell myself maybe it won't need/ these pleasures anymore; / Maybe just not being is simply enough,/ hard as that is to imagine". Vooral die laatste twee regels vind ik ongelofelijk kernachtig in hun verwondering, en doen mij daardoor verwonderd mijmeren over de voor mij onvoorstelbare troost van het niet- zijn. Wat door latere gedichten in deze bundel nog wordt verdiept, omdat die bol staan van stilte, zwijgen, de lokroep van de dood. Alleen, die verwondering verliest veel aan diepte en coloriet zodra ik hem ga parafraseren of analyseren. Eigenlijk zou ik liever zwijgen over deze gedichten, en alleen wat citaten willen geven met daarbij de voorzichtige aansporing om ook zelf wat poëzie te gaan lezen van Glück. Maar ja, dat is ook weer zo kaal. Dus toch nog wat meer impressies.
Ik werd bijvoorbeeld behoorlijk geïntrigeerd door het vrij lange gedicht "October". Onder andere door regels als: "It does me no good; violence has changed me./ My body has grown cold like the stripped fields;/ now there is only my mind, cautious and wary,/ with the sense its is being tested". De lichamelijk gevoelde herfstkou en het gevoel dat "violence has changed me" gaan hier hand in hand. Wat even later een vervolg lijkt te krijgen in de regels "This is the light of autumn, not the light of spring,/ The light of autumn; YOU WILL NOT BE SPARED.// The songs have changed; the unspeakable has entered them./ [.....] This is the present, an allegory of waste". En, nog een aantal regels verderop: "You will not be spared, nor will what you love be spared.// A wind has come and gone, taking apart the mind;/ it has left in its wake a strange lucidity".
Heel fascinerend, vind ik, omdat de "violence" nergens geconcretiseerd wordt, zelfs met "the unspeakable" geassocieerd wordt wat die "violence" nog ongrijpbaarder maakt. Terwijl het ijzige en ijskoude "you will not be spared" bij mij toch stevig binnenkomt, misschien juist omdat het onderdeel is van "the unspeakable" en daardoor extra dreiging uitademt. Ook sterk vind ik dat beeld van de ijzige wind die alle mentale orde door de war blaast, waarna alleen een vreemd soort luciditeit overblijft. En die "strange lucidity" klinkt dan voor mij door in de toon van dit gedicht als geheel, een toon die naar mijn gevoel inderdaad illusieloos is maar juist daardoor ook zo lucide. Want juist een niet door illusies verstoorde blik is kraakhelder. En die illusieloze kraakhelderheid keert dan terug in passages als "death cannot harm me/ more than you have harmed me, my beloved life". Of in even laconieke als ijzingwekkende terzijdes als "The eye gets used to disappearances" .Wat mij doet denken aan de eerder geciteerde regels "these things we depend on,/ they disappear", wat dan duidt op alle dingen die de doden niet meer zien. En aan precies zulke "disappearances" is het oog in "October" dus gewend...
Op de een of andere manier biedt die vreemde, illusieloze luciditeit echter toch een soort tegenwicht voor alle geëvoceerde treurnis: alsof die lucide blik het tenminste mogelijk maakt al het verdwijnen, en alle "violence" en vergankelijkheid, onder ogen te zien zonder erdoor verzwolgen te worden. Bovendien is er ook de troost die de ik- figuur vindt in de zwijgende natuur: "What others found in art, / I found in nature. What others found/ in human love, I found in nature./ Very simple. But there was no voice there". Een stille en stemloze troost die ook voelbaar is in regels als: "Snow has fallen. I remember/ music from an open window.// Come to me, said the world. This is not to say/ it spoke in exact sentences/ but that I perceived beauty in this manner". Zeker troostrijk, die schoonheid, en zeker een bron van onontbeerlijke hoop, hoe stil en stemloos die schoonheid ook is. Maar ook die schoonheid wordt met lucide, van illusies bevrijde blik bekeken: "It is true there is not enough beauty in the world./ It is also true that I am not competent to restore it./ Neither is there candor, and there I may be of some/ use".
Afijn, zo zou ik nog heel lang door kunnen gaan over "October". Terwijl dat toch maar een van de achttien gedichten is uit deze bundel. Ook de andere gedichten hebben die combinatie van zwaarmoedigheid, luciditeit en treurige troost. Soms lijken de gedichten bijna op poëtisch vormgegeven trauma's, waarin die trauma's pregnant verwoord worden zonder dat de ik- figuur in de gedichten ervan geneest. Dat geldt ook zeker voor "October". Dat gedicht kreeg enige faam omdat het werd gepubliceerd samen met gedichten van anderen, die "9/11" herdachten, dus de vernietiging van de Twin Towers op 11 september. Daarom wordt "October" wel gelezen als het gedicht van het door 9/11 ingestorte wereldbeeld, getekend door de "disappearances" van de Twin Towers en door verdwenen gevoelens van stabiliteit en vertrouwdheid. Dus van de traumatische littekens die 9/11 heeft achtergelaten in de maanden en jaren na die dag in september, of van de wijze waarop 9/11 als een soort ongrijpbare depressie doorettert in het onbewuste. En inderdaad, "October" lijkt mij heel goed leesbaar als "9/11- gedicht", dat extra pregnant is omdat het 9/11-trauma nergens concreet wordt benoemd, zodat de verschrikkingen en de deprimerende naweeën ervan veel van hun complexiteit en ongrijpbaarheid behouden. Tegelijk lijkt het mij meer dan een 9/11- gedicht alleen. Want de wereld kent wel meer trauma's en vormen van verlies, meer "disappearances" dan alleen die van de Twin Towers, en zo veel meer redenen om te denken "You will not be spared".
De andere gedichten in "Averno" zijn vaak even sterk als "October". Ze zijn vaak even zwaarmoedig, maar ook even lucide. En ook treurig troostrijk, door de glimpen van hoop, en door de stille schoonheid die in de gedichten soms even doorschemert. Het is bijvoorbeeld fascinerend hoe Glück in vele gedichten varieert op de mythe van Persephone: de dochter van Demeter die door Hades naar de onderwereld wordt ontvoerd, en vervolgens deels in het dodenrijk en deels in het rijk der levenden leeft. Nauwelijks voorstelbaar hoe Persephone dit beleeft: "What is in her mind? Is she afraid? Has something/ blotted out the idea/ of mind?" Maar toch staat zij model voor iets in de menselijke ziel: "They say/ there is a rift in the human soul/ which was not constructed to belong/ entirely to life". En precies die "rift" krijgt naar mijn smaak ongelofelijk scherp gestalte in Glücks Persephone-gedichten. Maar ook in de bundel als geheel.
Kortom, ik ben heel tevreden, en ik ga zeker meer lezen van Glück. Maar eerst even op adem komen.
Ik ben geen doorgewinterde poëzielezer, en ik vind het ook lastig om over deze gedichten te schrijven. Want in proza evenaar je nooit de samengebalde kracht van deze gedichten, de sensatie dat elk woord precies op de goede plek staat en dat elke zin precies het goede ritme heeft, en het gevoel dat er '"iets" op duistere wijze helder wordt in deze dichtregels zonder dat je ooit kunt parafraseren wat dit "iets" precies is. Zo schrijft Glück bijvoorbeeld: "It grieves me to think/the dead won't see them- / these things we depend on,/ they disappear.// What will the soul do for solace then? / I tell myself maybe it won't need/ these pleasures anymore; / Maybe just not being is simply enough,/ hard as that is to imagine". Vooral die laatste twee regels vind ik ongelofelijk kernachtig in hun verwondering, en doen mij daardoor verwonderd mijmeren over de voor mij onvoorstelbare troost van het niet- zijn. Wat door latere gedichten in deze bundel nog wordt verdiept, omdat die bol staan van stilte, zwijgen, de lokroep van de dood. Alleen, die verwondering verliest veel aan diepte en coloriet zodra ik hem ga parafraseren of analyseren. Eigenlijk zou ik liever zwijgen over deze gedichten, en alleen wat citaten willen geven met daarbij de voorzichtige aansporing om ook zelf wat poëzie te gaan lezen van Glück. Maar ja, dat is ook weer zo kaal. Dus toch nog wat meer impressies.
Ik werd bijvoorbeeld behoorlijk geïntrigeerd door het vrij lange gedicht "October". Onder andere door regels als: "It does me no good; violence has changed me./ My body has grown cold like the stripped fields;/ now there is only my mind, cautious and wary,/ with the sense its is being tested". De lichamelijk gevoelde herfstkou en het gevoel dat "violence has changed me" gaan hier hand in hand. Wat even later een vervolg lijkt te krijgen in de regels "This is the light of autumn, not the light of spring,/ The light of autumn; YOU WILL NOT BE SPARED.// The songs have changed; the unspeakable has entered them./ [.....] This is the present, an allegory of waste". En, nog een aantal regels verderop: "You will not be spared, nor will what you love be spared.// A wind has come and gone, taking apart the mind;/ it has left in its wake a strange lucidity".
Heel fascinerend, vind ik, omdat de "violence" nergens geconcretiseerd wordt, zelfs met "the unspeakable" geassocieerd wordt wat die "violence" nog ongrijpbaarder maakt. Terwijl het ijzige en ijskoude "you will not be spared" bij mij toch stevig binnenkomt, misschien juist omdat het onderdeel is van "the unspeakable" en daardoor extra dreiging uitademt. Ook sterk vind ik dat beeld van de ijzige wind die alle mentale orde door de war blaast, waarna alleen een vreemd soort luciditeit overblijft. En die "strange lucidity" klinkt dan voor mij door in de toon van dit gedicht als geheel, een toon die naar mijn gevoel inderdaad illusieloos is maar juist daardoor ook zo lucide. Want juist een niet door illusies verstoorde blik is kraakhelder. En die illusieloze kraakhelderheid keert dan terug in passages als "death cannot harm me/ more than you have harmed me, my beloved life". Of in even laconieke als ijzingwekkende terzijdes als "The eye gets used to disappearances" .Wat mij doet denken aan de eerder geciteerde regels "these things we depend on,/ they disappear", wat dan duidt op alle dingen die de doden niet meer zien. En aan precies zulke "disappearances" is het oog in "October" dus gewend...
Op de een of andere manier biedt die vreemde, illusieloze luciditeit echter toch een soort tegenwicht voor alle geëvoceerde treurnis: alsof die lucide blik het tenminste mogelijk maakt al het verdwijnen, en alle "violence" en vergankelijkheid, onder ogen te zien zonder erdoor verzwolgen te worden. Bovendien is er ook de troost die de ik- figuur vindt in de zwijgende natuur: "What others found in art, / I found in nature. What others found/ in human love, I found in nature./ Very simple. But there was no voice there". Een stille en stemloze troost die ook voelbaar is in regels als: "Snow has fallen. I remember/ music from an open window.// Come to me, said the world. This is not to say/ it spoke in exact sentences/ but that I perceived beauty in this manner". Zeker troostrijk, die schoonheid, en zeker een bron van onontbeerlijke hoop, hoe stil en stemloos die schoonheid ook is. Maar ook die schoonheid wordt met lucide, van illusies bevrijde blik bekeken: "It is true there is not enough beauty in the world./ It is also true that I am not competent to restore it./ Neither is there candor, and there I may be of some/ use".
Afijn, zo zou ik nog heel lang door kunnen gaan over "October". Terwijl dat toch maar een van de achttien gedichten is uit deze bundel. Ook de andere gedichten hebben die combinatie van zwaarmoedigheid, luciditeit en treurige troost. Soms lijken de gedichten bijna op poëtisch vormgegeven trauma's, waarin die trauma's pregnant verwoord worden zonder dat de ik- figuur in de gedichten ervan geneest. Dat geldt ook zeker voor "October". Dat gedicht kreeg enige faam omdat het werd gepubliceerd samen met gedichten van anderen, die "9/11" herdachten, dus de vernietiging van de Twin Towers op 11 september. Daarom wordt "October" wel gelezen als het gedicht van het door 9/11 ingestorte wereldbeeld, getekend door de "disappearances" van de Twin Towers en door verdwenen gevoelens van stabiliteit en vertrouwdheid. Dus van de traumatische littekens die 9/11 heeft achtergelaten in de maanden en jaren na die dag in september, of van de wijze waarop 9/11 als een soort ongrijpbare depressie doorettert in het onbewuste. En inderdaad, "October" lijkt mij heel goed leesbaar als "9/11- gedicht", dat extra pregnant is omdat het 9/11-trauma nergens concreet wordt benoemd, zodat de verschrikkingen en de deprimerende naweeën ervan veel van hun complexiteit en ongrijpbaarheid behouden. Tegelijk lijkt het mij meer dan een 9/11- gedicht alleen. Want de wereld kent wel meer trauma's en vormen van verlies, meer "disappearances" dan alleen die van de Twin Towers, en zo veel meer redenen om te denken "You will not be spared".
De andere gedichten in "Averno" zijn vaak even sterk als "October". Ze zijn vaak even zwaarmoedig, maar ook even lucide. En ook treurig troostrijk, door de glimpen van hoop, en door de stille schoonheid die in de gedichten soms even doorschemert. Het is bijvoorbeeld fascinerend hoe Glück in vele gedichten varieert op de mythe van Persephone: de dochter van Demeter die door Hades naar de onderwereld wordt ontvoerd, en vervolgens deels in het dodenrijk en deels in het rijk der levenden leeft. Nauwelijks voorstelbaar hoe Persephone dit beleeft: "What is in her mind? Is she afraid? Has something/ blotted out the idea/ of mind?" Maar toch staat zij model voor iets in de menselijke ziel: "They say/ there is a rift in the human soul/ which was not constructed to belong/ entirely to life". En precies die "rift" krijgt naar mijn smaak ongelofelijk scherp gestalte in Glücks Persephone-gedichten. Maar ook in de bundel als geheel.
Kortom, ik ben heel tevreden, en ik ga zeker meer lezen van Glück. Maar eerst even op adem komen.
2
Reageer op deze recensie