Meer dan 6,4 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

"Tsjevengoer", een adembenemend merkwaardig meesterwerk

Andrej Platonov (1899-1951) was naar mijn smaak een van de grootste Russische schrijvers aller tijden. Ik was dus opgetogen toen in 2023 "Romans "verscheen, een bundeling van al zijn prachtromans in een schitterende nieuwe vertaling van Aai Prins. Eén van die romans, "De bouwput", verscheen in 2025 ook apart. "Tsjevengoer" echter nog niet. Maar juist dat boek blies mij in de nieuwe vertaling echt totaal omver. Meer nog dan de vertaling van Lourens Reedijk, die ik jaren geleden toch ook met veel bewondering las. Natuurlijk, lang niet iedereen zal van dit adembenemend merkwaardige meesterwerk houden. Maar ik geloof nooit dat ik de enige ben.

"Tsjevengoer" speelt in de jaren voor, tijdens en vlak na de Russische Revolutie. In tijden van chaotisch oorlogsgeweld, ideologische verwarring en snakkende heilsverwachting. Platonovs doelloos dolende personages zijn gegrepen door geloof in de communistische heilstaat. Maar tegelijk door totale vertwijfeling, vanwege hun bodemloze ellende, en omdat het communisme hen voor ondoorgrondelijke raadselen stelt. Want: “het communisme was nergens, in boeken noch in sprookjes, vastgelegd als een begrijpelijk lied dat je je in een uur van gevaar voor de geest kon halen. Karl Marx keek vanaf de muren toe als een vreemde Zebaoth, en zijn angstwekkende boeken konden een mens niet tot een kalmerende verbeelding van het communisme brengen […]”.

Bizar genoeg denken zij niettemin dat het communisme verwezenlijkt is in Tsjevengoer, een verlaten dorp omringd door de leegten van de eindeloze steppen. Maar na vele barokke avonturen ontdekken zij dat het communisme ook daar in raadselen is gehuld. En dat zij, als ontwortelde wezen, zullen dolen tot in de dood.

Het verhaal ontrolt zich als een surrealistische koortsdroom, vol met vreemde wendingen, zonder enige ratio of logica. De tientallen verschillende personages en hun vertelperspectieven zijn allemaal op hun eigen wijze even onnavolgbaar en ondoorgrondelijk. Dat alles maakt het verhaal erg ongrijpbaar, te meer omdat de alwetende verteller ons alleen toespreekt in raadselachtig merkwaardige zinnen. Deze roman is kortom even merkwaardig als de tijd waarover hij vertelt. En hij is aanstekelijk satirisch. Hilarisch is hoe de personages verzinken in het drijfzand van hun holle ideologische woorden. Dolkomisch zijn de bureaucratische vergaderingen, waarin fraseologie alles overwoekert. En gruwelijk- grotesk zijn de uitgesponnen beschrijvingen van massa- executies en oorlogsgevechten.

Daarnaast staat de roman echter ook vol met uiterst ongewone poëtische beelden. Alleen Platonov schreef zinnen als: “[D]e bomen werden dooreengewoeld, grassen en struiken begonnen te mompelen, en ook de regen zelf kwam, gewekt door de kietelende warmte, zonder uitgerust te zijn weer op de been en verzamelde zijn lichaam tot wolken”. Of beelden vol melancholieke leegte als: “Daar heerste zo’n sprakeloosheid dat er in de steppe slechts leegte leek te zijn en te weinig lucht om te ademen; daarom vielen er sterren naar beneden”. Of, nog desolater: “De ochtendhemel verlichtte de velden, treurige steppebeelden van de natuur smeekten om toegelaten te worden in de ziel maar mochten er niet in, en ze gingen teloor in het voortgaan van de trein, achterblijvend zonder een blik waardig te zijn gekeurd”.

Dit zijn fraaie beelden, juist door hun ongewoonheid. Beelden die op intrigerende wijze lijken te tasten naar onbekende nieuwe betekenissen. Zoals ook het hele verhaalverloop, ongrijpbaar surrealistisch en droomachtig, voortdurend naar het onbekende tast. Net als de personages, die zich doorlopend in ongewisse utopische dromen storten. Zonder ooit bekende sporen te kunnen volgen, want “er is geen spoor, dat kan er ook niet zijn – je leeft altijd voorwaarts, het duister in…”. Precies die beweging doordrenkt het hele boek. En alle personages zijn door die beweging gegrepen.

“De weg voerde Tsjepoerny langdurig mee”, zo wordt dan ook gezegd. Dit ongewone beeld past precies bij de dolende, naar nog onbekende idealen tastende Tsjepoerny: niet hij kiest de weg, maar de nog onbekende weg kiest hem. Zijn denken is altijd tastend. En zijn waarneming evenzeer: “[H]ij nam het leven in brokken tot zich, en in zijn hoofd dreven als in een kalm meer fragmenten van een nooit waargenomen wereld en gebeurtenissen waarop hij was gestuit, maar deze fragmenten versmolten nooit tot één geheel omdat ze voor Tsjepoerny geen verband of levende betekenis hadden”.

Het dorpje Tsjevengoer is bovendien een indringend symbool van onbepaaldheid en ongewisheid. Ten eerste omdat het omringd wordt door woekerend onkruid en eindeloos lege steppen. Maar ook omdat het bevolkt wordt door “naamloze overigen, die leefden zonder enige betekenis”. Door mensen dus zonder herkenbare identiteit, die “slechts een onwillekeurig gegroeid lichaam bezaten en iedereen vreemd waren”. Bovendien ontbreekt het ook het plaatsje zelf aan vaste vorm. De huizen en tuinen hebben namelijk geen fundament, en worden voortdurend verplaatst. Daardoor zijn er zelfs geen straten of wegen meer, alleen nog eindeloos veel bochten. Een bizarre plaats dus, die alleen in Platonoviaans- bizarre zinnen beschreven kan worden: “Door de verplaatsing van de huizen waren in Tsjevengoer de straten verdwenen – alle bouwwerken stonden niet op hun plek, maar in de loop”. Niets heeft vaste plek of vorm in dit surrealistische oord. Want “het leven [was] in kleine stukjes uiteen gevallen en geen enkel stukje wist waar het zich aan vast moest klampen om stand te houden”.

Voorts zijn alle personages doordrongen van het menselijk tekort. Mens- zijn is vervreemd zijn: “Hij dacht nu voor het eerst over zichzelf na en voelde aan zijn borst: dit ben ik, en alles rondom was vreemd en leek niet op hem. Het huis waarin hij had gewoond, waar hij had gehouden van Prochor Ambramovitsj, Mavra Fetisjova en Prosjka, bleek zijn huis niet te zijn: ze hadden hem die ochtend naar een kille weg gebracht. In zijn half kinderlijke, droeve ziel, die nog niet met het kalmerende water van een bewustzijn was aangelengd, balde zich een volle, verpletterende krenking samen, en hij voelde deze tot zin zijn keel”.

Ieder mens is een geworpene, die leeft en sterft zonder waarom. Eenzaam in de leegte. Doelloos dolend over kille wegen. Hopeloos lijdend zonder einde. Doordrongen van de ondraaglijke gedachte dat “de mens voortkwam uit een worm, en dat een worm een simpel, akelig buisje was met niks erin – niets dan een lege, stinkende duisternis”.

Maar juist door deze ontoereikendheid blijven de personages gepassioneerd verlangen naar nieuwe, utopische perspectieven. Juist de vergeefsheid van alles houdt dat brandende verlangen levend. Zeker bij Kopjonkin, de even aandoenlijke als groteske strijder voor het communisme. Een Sovjet- Russische Don Quichotte, met een innig aanbeden muze: de vermoorde revolutionaire Rosa Luxemburg, die voor Kopjonkin een gestorven moederfiguur is. Maar ook een onbereikbare geliefde waar hij des te schroeiender naar verlangt. En een uit koortsdromen opgetrokken ideaalbeeld waarin al zijn utopisch verlangen naar verlossing is samengebald.

Dat verlangen nu is zo intens, dat zelfs zijn paard – ‘Proletarische Kracht’ geheten- het volkomen doorvoelt:

“Het paard, dat Kopjonkin dichtbij wist, begon in de schuur te spoken, alsof hij degene was die van Rosa Luxemburg hield, en niet Kopjonkin. […] Het paard gromde nog wat, zijn hartstochten verplaatsend naar het inwendige van zijn borst […]. Kopjonkin leunde met een hand tegen een lemen muur, en zijn hart zeeg in hem neer, het had zijn vaste wil verloren. ‘Rosa! Rosa van me, Rosa!’ fluisterde hij bij zichzelf, zodat zijn paard het niet hoorde. Maar Proletarische Kracht keek met één oog door een spleet en ademde zo droog en vurig tegen de planken dat het hout verdroogde. Toen het dier de gebogen, verzwakte Kopjonkin zag staan duwde het met snuit en borst tegen een schoorpaal, waardoor het hele bouwsel op zijn achterlijf neerstortte. Van de onverwachte zenuwenschrik brulde Proletarische Kracht het uit als een kameel, wierp heel de knellende schuurconstructie met zijn achterhand in de hoogte en vloog op Kopjonkin toe, klaar om ervandoor te gaan, de lucht tegelijk met het schuim rond zijn mond door te slikken en onzichtbare wegen te voelen. Kopjonkins gezicht droogde in één keer op en er trok een windvlaag door zijn borst. Zonder zijn paard te tuigen sprong hij erop- en was blij”.

Kopjonkin en zijn paard zijn niet als enigen aangestoken door verlossingspassie. Zo zocht een oude visser de dood, omdat hij “zijn leven niet verdragen had en het had omgezet in de dood om alvast de schoonheid van het hiernamaals te ervaren”. Ook uit pure nieuwsgierigheid, en uit “levensongeduld”. Een ander personage verlangt intens naar “een soort algehele vreugde boven de dorsvloeren waardoor zijn voorstelling van de toekomst liefde en warmte zou worden, waardoor zijn geweten en ongeduld als een kracht binnen in zijn lichaam zouden opstijgen, daar het socialisme in het echt tijdelijk ontbrak”. Nog een ander komt tot een verrassende poëtisch- filosofische conclusie: “Al in zijn jeugd had hij op eigen krachten bedacht waarom een steen kan vliegen: omdat de vreugde over zijn beweging hem lichter maakt dan lucht”. En verlangt vervolgens naar de vreugde en lichtheid van die steen. Zelfs een kakkerlak siddert van verlossingsverlangen: “Die kroop iedere ochtend naar het vensterglas en keek dan naar het verlichte, warme veld; zijn antennes trilden van opwinding en eenzaamheid”.

Zelden las ik een boek met zo veel intens utopisch verlangen. En nooit eerder zag ik zo veel indringende melancholie in combinatie met zo veel aanstekelijke vreugde. Mooi is ook hoe meerduidig en ongrijpbaar de utopische dromen blijven, zodat ze niet tot dogmatische systemen verstarren. Maar vooral geweldig vind ik Platonovs ongehoord ongewone zinnen, die ons onderdompelen in het volkomen onbekende en totaal nieuwe. In deze nieuwe vertaling glanst de raadselachtige pracht van die zinnen ook in het Nederlands feller dan ooit. En vooral daarom heb ik "Tsjevengoer" jubeljuichend herlezen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Een Nederlander en een Française, twee talen, twee culturen. Twee werelden. Een arts en een studente kunstgeschiedenis. Louter tegenstellingen, maar één grote liefde. Groot genoeg?

Als rechercheur Emmy Clifton de verdwijning van twee tienermeisjes onderzoekt, realiseert ze zich dat ze hen nooit écht heeft gekend. Schrijf je nu in voor de Hebban Leesclub.