Lezersrecensie
Een intrigerend experiment
De uitermate curieuze roman "Alphabetical Africa" (1974), van de vergeten Amerikaanse postmodernist Walter Abish (1931- 2022), gold als onvertaalbaar. Maar gelukkig is hij nu tweetalig uitgegeven. Ook schenkt vertaler Guido van de Wiel ons op Academia. edu twee gratis e-books: een chronologisch vertaallogboek en een thematisch vertaallogboek. Dat is heel genereus, want beide e-books bevatten veel informatie over zijn vertaalkeuzes en over inhoud en achtergronden van "Alphabetical Africa".
Met dit boek stelde Abish zichzelf en zijn vertaler voor een exceptionele uitdaging. Want het eerste hoofdstuk bestaat alleen uit woorden die met een – a beginnen. In het tweede hoofdstuk komen daar woorden bij die met een – b beginnen. In het derde hoofdstuk komen daar weer woorden bij die met een – c beginnen. Ook in de hoofdstukken erna komt er steeds een beginletter bij. Maar pas in hoofdstuk 26, het – z hoofdstuk, zijn alle beginletters mogelijk. In de 26 hoofdstukken daarna gebeurt vervolgens het omgekeerde: de beginletter -z verdwijnt, daarna de – y, daarna de -x, et cetera. En in het allerlaatste hoofdstuk zijn er alleen woorden die met een – a beginnen.
Vooral de hoofdstukken met alleen – a’s als beginletter staan vol alliteraties en ellipsen. De allereerste zin luidt bijvoorbeeld: “Ages ago, Alex, Allen and Alva arrived at Antibes, and Alva allowing all, allowing anyone, against Alex’s angry assertion: another African amusement”. En het slot luidt: “another Alva another Alex another Allen another Alfred another Africa another alphabet”. Knap toch, hoe Abish meerdere zinnen vult met alleen – a woorden. Of met alleen – a, - b en – c woorden. Verrassend is ook dat zijn zinnen volkomen anders zijn dan de zinnen waaraan we zijn gewend, maar vaak toch klinken als een klok. Zij het een heel vreemde klok. En even verrassend is hoe leesbaar die zinnen zijn, ondanks hun zo ontregelende ongewoonheid.
Intrigerend is bovendien het effect van contractie, expansie en weer contractie. Want in de eerste hoofdstukken is het idioom zo beperkt dat het je de adem beneemt, daarna wordt het idioom stapje voor stapje steeds ruimer al blijven de zinnen elliptisch, maar dat idioom krimpt vervolgens steeds meer in. Wat versterkt wordt door de troosteloze herhaling van “another” aan het slot, en door het ontbreken van leestekens. Alsof het boek in ademloos beperkt idioom begint en in impasse eindigt. Alsof het in zijn geheel bestaat uit de geleidelijke uitbreiding en vervolgens de vernauwing van de taal. En alsof het hele verhaal niks anders is dan een eerst uitdijende en dan weer samentrekkende ontdekkingsreis in ons alfabet.
Dit huzarenstukje doet sterk denken aan Georges Perec, die een roman schreef waarin de – e ontbrak (’t Manco). En een roman waarin juist alleen de – e voorkwam en andere klinkers niet ("De wedergekeerden"). Ook die boeken zijn trouwens door Guido van de Wiel vertaald. Tijdens het schrijven van "Alphabetical Africa" kende Abish Perecs werk echter nog niet. Maar hij legde zichzelf wel vergelijkbare onmogelijke vormbeperkingen (contraintes) op. En dat deed hij juist om geheel nieuwe vormen van creativiteit aan te boren. Net als Perec. Want door dwingende regels te volgen die totaal afwijken van de normale conventies dwong hij zichzelf om niet- conventioneel te schrijven. En om nieuwe oplossingen te vinden voor ongebruikelijke problemen. Hoofdstukken met alleen de – a als beginletter schrijf je immers niet op je routine. Dat vereist heel nieuwe werkwijzen, waarin je helemaal loskomt van je vertrouwde denkpatronen. Wat proza oplevert dat nog nooit eerder is gezien. En dat door al die – a’s ook de taal lijkt van iemand die geheel opnieuw begint te spreken. Stamelend, hakkelend, zonder het houvast dat wij aan het alfabet hebben. Maar wel met een geheel nieuwe en ongerept frisse blik op de wereld.
Ook opvallend zijn de ongrijpbare vreemdheid en het elliptische karakter van plot en personages. Alex, Allen en Alva zijn volgens de verteller verwikkeld in een dubbelzinnige geschiedenis van ontvoering en juwelenroof in Antibes. De buitengewoon schone Alva is er kennelijk met de juwelen vandoor, en Alex en Allen zijn kennelijk in alle uithoeken van Afrika naar haar op zoek. Brandend van verlangen naar die juwelen. Maar misschien ook naar haar.
Van die geschiedenis worden steeds meer aspecten onthuld. Dat gebeurt echter heel geleidelijk, even geleidelijk als de uitbreiding van het idioom. Bovendien nemen ook de tegenspraken en onduidelijkheden steeds toe. Al was het maar vanwege een zin als: “Alex and Allen deny Antibes, deny everything”. Een zin die ons als elliptisch raadsel aanstaart, ook omdat hij door witregels van de andere zinnen is gescheiden. En die alles ontkent wat eerder al net zo elliptisch is gezegd. Waardoor de toch al niet geringe raadsels nog verder worden vergroot.
Te meer omdat het Afrika dat Alex en Allen doorkruisen sterk lijkt op een droom, een surrealistisch verzinsel, een projectiescherm van Westerse verzinsels en verlangens. Een droom bovendien die er heel anders uitziet in de kliktalen en de trommelsignalen van de Afrikanen dan in onze alfabetische taal. Voorts wordt elk realisme door grillige fantasie verdrongen. Zodat we kennis maken met Queen Quat, een vrouw die soms ook een man is of lijkt, en die alles in haar land fel oranje laat schilderen. Wat de kleur is die het land ook heeft op landkaarten: de kaart wordt dus het gebied. Ook lezen we over mieren die mierenbruggen bouwen, de vierde dimensie ontdekken, oorlog voeren, als arbeidskrachten optreden, en figureren als raadselachtige symbolen van alles opvretende vernietiging. Of over alligators, die in Afrika helemaal niet voorkomen. Maar die toch al in hoofdstuk 1 worden genoemd: ‘alligator’ begint immers met een – a.
Ook de verteller is een raadselachtige figuur. Nooit noemt hij zijn naam, en in de vroege hoofdstukken noemt hij zich alleen ‘author’. Niet eens “the author” want hij kan de – t niet gebruiken. Niet “I”, want hij beschikt niet over de – i. Daardoor lijkt de ik- figuur hoofdstukken lang verstoken van een ik. Of als ik-loos personage en ik- loze vertelinstantie samen te vallen met ‘author’. En zodra hij wel “I” kan zeggen, zegt hij heel vreemde dingen. Bijvoorbeeld: “My entire memory is a fleeting gaze into Alva’s face. I am afraid of loving her and have invented her lovers, her engineers, but my inventions may, for all I know, be accurate”. Dat suggereert dat hij Alex en Allen verzonnen heeft, uit door angst gefnuikte liefde voor Alva. Ook lijkt hij te suggereren dat het hele boek – de hele alfabetisch zoektocht door een verzonnen Afrika- draait om zijn vergeefse verlangen naar Alva. In zijn nawoord en e- books meldt Van de Wiel bovendien dat “Alfabetical” volgens sommige recensenten een spel is met “Alva + bed”. Zodat het verlangen naar Alva ook door zou klinken in de titel "Alphabetical Africa". En in de vele keren dat ‘author’ of ‘I’ over het alfabet spreekt.
Ook zegt de verteller: “I don’t care if Allen and Alex are in Africa, I don’t care if both are hunting for Alva, because I am. I am. And I have an accurate chart, and a dictionary and her description”. Alsof het alleen maar gaat om zijn obsessie voor Alva. Bovendien noemt de verteller niet voor niets die gebiedskaart, dat woordenboek en de “description”. Ook in veel andere zinnen. Wat suggereert dat het achterna jagen van Alva vooral in taal gebeurt, via woordenboeken of beschrijvingen, of in de fictieve ruimte van een gebiedskaart. Ook de herhaling van “I am” is significant. Van de Wiel vertaalt dat terecht met “dat (= Ava achterna jagen) doe ik immers. Dat doe ik”. Maar het betekent tegelijk ook “Ik ben”. Alsof het achterna jagen van Alva het “zijn” van de ik- figuur helemaal doordesemt. Terwijl dat “ik” en ook het verlangen van de ik-figuur voor de lezer nauwelijks vorm krijgt.
Kortom: de plot van deze roman, die toch al uit lacunes en breuken is opgetrokken, wordt in beweging gezet door een anonieme ik- verteller die zich in raadselen hult. En door diens al even ongrijpbare verlangen. Dat gebeurt zoals gezegd in een vaak volkomen elliptische taal, waarin grillige fantasie het realisme overwoekert. Alphabetical Africa ontregelt ons dus door de ongewoonheid van zijn taal, zijn plot, zijn personages en zijn vertellende en verlangende maar volkomen schimmige ik- figuur. Want het boek staat haaks op al onze conventies rondom plot, taalgebruik, personages en setting. En het stelt daardoor al onze leesverwachtingen voortdurend op de proef.
Maar precies daardoor verruimt het ook onze blik. Want onze conventies en gewoonten, die ons intrinsiek beperken in het totaal aan mogelijkheden om ons uit te drukken, worden door Abish opengebroken. Zodat we een glimp opvangen van het ongewone aan gene zijde van onze gewoonte. Of op zijn minst gestimuleerd worden voor even onze gewoonten los te laten, en met iets minder routineuze ogen na te denken over onszelf en de wereld. In zijn nawoord zegt Van de Wiel dan ook: “Dit boek ontvouwt zich […] niet volgens normale plot- of personagegedreven ontwikkelingen, maar […] verwijst naar iets groters en vreemders; iets wat, alhoewel vaag bekend, zich buiten de sfeer van oorzaak en gevolg lijkt te bevinden. Abish werkt in de traditie van Viktor Shklovsky, die in 1917 al betoogde dat kunst ten diepste bedoeld is om de dempende effecten van onze gewoonten te overwinnen door vertrouwde dingen op een onbekende manier voor te stellen”.
Ik amuseerde mij prima met dit boek. Ook de keuze om het tweetalig uit te geven juich ik toe. Want de vertaling op de rechterpagina verhelderde steeds het Engels op de linkerpagina. Terwijl de poëtische kracht en elliptische dichtheid van de Engelstalige linkerpagina weer extra inhoud gaf aan het Nederlands op de rechterpagina. Abish rekt het Engels op, Van de Wiel rekt het Nederlands op, en het is fascinerend om die twee stijloefeningen te vergelijken. Ja, de vertaling is soms stroever en wijdlopiger dan het origineel. Maar hoe kan dat ook anders. Bovendien bevat die vertaling ook veel creatieve vondsten. En passages die op een andere manier ongewoon zijn, waardoor je de ongewoonheid van Abish met andere ogen gaat bezien. Ik had kortom grote pret met Walter Abish. En zeker ook met Guido van de Wiel.
Met dit boek stelde Abish zichzelf en zijn vertaler voor een exceptionele uitdaging. Want het eerste hoofdstuk bestaat alleen uit woorden die met een – a beginnen. In het tweede hoofdstuk komen daar woorden bij die met een – b beginnen. In het derde hoofdstuk komen daar weer woorden bij die met een – c beginnen. Ook in de hoofdstukken erna komt er steeds een beginletter bij. Maar pas in hoofdstuk 26, het – z hoofdstuk, zijn alle beginletters mogelijk. In de 26 hoofdstukken daarna gebeurt vervolgens het omgekeerde: de beginletter -z verdwijnt, daarna de – y, daarna de -x, et cetera. En in het allerlaatste hoofdstuk zijn er alleen woorden die met een – a beginnen.
Vooral de hoofdstukken met alleen – a’s als beginletter staan vol alliteraties en ellipsen. De allereerste zin luidt bijvoorbeeld: “Ages ago, Alex, Allen and Alva arrived at Antibes, and Alva allowing all, allowing anyone, against Alex’s angry assertion: another African amusement”. En het slot luidt: “another Alva another Alex another Allen another Alfred another Africa another alphabet”. Knap toch, hoe Abish meerdere zinnen vult met alleen – a woorden. Of met alleen – a, - b en – c woorden. Verrassend is ook dat zijn zinnen volkomen anders zijn dan de zinnen waaraan we zijn gewend, maar vaak toch klinken als een klok. Zij het een heel vreemde klok. En even verrassend is hoe leesbaar die zinnen zijn, ondanks hun zo ontregelende ongewoonheid.
Intrigerend is bovendien het effect van contractie, expansie en weer contractie. Want in de eerste hoofdstukken is het idioom zo beperkt dat het je de adem beneemt, daarna wordt het idioom stapje voor stapje steeds ruimer al blijven de zinnen elliptisch, maar dat idioom krimpt vervolgens steeds meer in. Wat versterkt wordt door de troosteloze herhaling van “another” aan het slot, en door het ontbreken van leestekens. Alsof het boek in ademloos beperkt idioom begint en in impasse eindigt. Alsof het in zijn geheel bestaat uit de geleidelijke uitbreiding en vervolgens de vernauwing van de taal. En alsof het hele verhaal niks anders is dan een eerst uitdijende en dan weer samentrekkende ontdekkingsreis in ons alfabet.
Dit huzarenstukje doet sterk denken aan Georges Perec, die een roman schreef waarin de – e ontbrak (’t Manco). En een roman waarin juist alleen de – e voorkwam en andere klinkers niet ("De wedergekeerden"). Ook die boeken zijn trouwens door Guido van de Wiel vertaald. Tijdens het schrijven van "Alphabetical Africa" kende Abish Perecs werk echter nog niet. Maar hij legde zichzelf wel vergelijkbare onmogelijke vormbeperkingen (contraintes) op. En dat deed hij juist om geheel nieuwe vormen van creativiteit aan te boren. Net als Perec. Want door dwingende regels te volgen die totaal afwijken van de normale conventies dwong hij zichzelf om niet- conventioneel te schrijven. En om nieuwe oplossingen te vinden voor ongebruikelijke problemen. Hoofdstukken met alleen de – a als beginletter schrijf je immers niet op je routine. Dat vereist heel nieuwe werkwijzen, waarin je helemaal loskomt van je vertrouwde denkpatronen. Wat proza oplevert dat nog nooit eerder is gezien. En dat door al die – a’s ook de taal lijkt van iemand die geheel opnieuw begint te spreken. Stamelend, hakkelend, zonder het houvast dat wij aan het alfabet hebben. Maar wel met een geheel nieuwe en ongerept frisse blik op de wereld.
Ook opvallend zijn de ongrijpbare vreemdheid en het elliptische karakter van plot en personages. Alex, Allen en Alva zijn volgens de verteller verwikkeld in een dubbelzinnige geschiedenis van ontvoering en juwelenroof in Antibes. De buitengewoon schone Alva is er kennelijk met de juwelen vandoor, en Alex en Allen zijn kennelijk in alle uithoeken van Afrika naar haar op zoek. Brandend van verlangen naar die juwelen. Maar misschien ook naar haar.
Van die geschiedenis worden steeds meer aspecten onthuld. Dat gebeurt echter heel geleidelijk, even geleidelijk als de uitbreiding van het idioom. Bovendien nemen ook de tegenspraken en onduidelijkheden steeds toe. Al was het maar vanwege een zin als: “Alex and Allen deny Antibes, deny everything”. Een zin die ons als elliptisch raadsel aanstaart, ook omdat hij door witregels van de andere zinnen is gescheiden. En die alles ontkent wat eerder al net zo elliptisch is gezegd. Waardoor de toch al niet geringe raadsels nog verder worden vergroot.
Te meer omdat het Afrika dat Alex en Allen doorkruisen sterk lijkt op een droom, een surrealistisch verzinsel, een projectiescherm van Westerse verzinsels en verlangens. Een droom bovendien die er heel anders uitziet in de kliktalen en de trommelsignalen van de Afrikanen dan in onze alfabetische taal. Voorts wordt elk realisme door grillige fantasie verdrongen. Zodat we kennis maken met Queen Quat, een vrouw die soms ook een man is of lijkt, en die alles in haar land fel oranje laat schilderen. Wat de kleur is die het land ook heeft op landkaarten: de kaart wordt dus het gebied. Ook lezen we over mieren die mierenbruggen bouwen, de vierde dimensie ontdekken, oorlog voeren, als arbeidskrachten optreden, en figureren als raadselachtige symbolen van alles opvretende vernietiging. Of over alligators, die in Afrika helemaal niet voorkomen. Maar die toch al in hoofdstuk 1 worden genoemd: ‘alligator’ begint immers met een – a.
Ook de verteller is een raadselachtige figuur. Nooit noemt hij zijn naam, en in de vroege hoofdstukken noemt hij zich alleen ‘author’. Niet eens “the author” want hij kan de – t niet gebruiken. Niet “I”, want hij beschikt niet over de – i. Daardoor lijkt de ik- figuur hoofdstukken lang verstoken van een ik. Of als ik-loos personage en ik- loze vertelinstantie samen te vallen met ‘author’. En zodra hij wel “I” kan zeggen, zegt hij heel vreemde dingen. Bijvoorbeeld: “My entire memory is a fleeting gaze into Alva’s face. I am afraid of loving her and have invented her lovers, her engineers, but my inventions may, for all I know, be accurate”. Dat suggereert dat hij Alex en Allen verzonnen heeft, uit door angst gefnuikte liefde voor Alva. Ook lijkt hij te suggereren dat het hele boek – de hele alfabetisch zoektocht door een verzonnen Afrika- draait om zijn vergeefse verlangen naar Alva. In zijn nawoord en e- books meldt Van de Wiel bovendien dat “Alfabetical” volgens sommige recensenten een spel is met “Alva + bed”. Zodat het verlangen naar Alva ook door zou klinken in de titel "Alphabetical Africa". En in de vele keren dat ‘author’ of ‘I’ over het alfabet spreekt.
Ook zegt de verteller: “I don’t care if Allen and Alex are in Africa, I don’t care if both are hunting for Alva, because I am. I am. And I have an accurate chart, and a dictionary and her description”. Alsof het alleen maar gaat om zijn obsessie voor Alva. Bovendien noemt de verteller niet voor niets die gebiedskaart, dat woordenboek en de “description”. Ook in veel andere zinnen. Wat suggereert dat het achterna jagen van Alva vooral in taal gebeurt, via woordenboeken of beschrijvingen, of in de fictieve ruimte van een gebiedskaart. Ook de herhaling van “I am” is significant. Van de Wiel vertaalt dat terecht met “dat (= Ava achterna jagen) doe ik immers. Dat doe ik”. Maar het betekent tegelijk ook “Ik ben”. Alsof het achterna jagen van Alva het “zijn” van de ik- figuur helemaal doordesemt. Terwijl dat “ik” en ook het verlangen van de ik-figuur voor de lezer nauwelijks vorm krijgt.
Kortom: de plot van deze roman, die toch al uit lacunes en breuken is opgetrokken, wordt in beweging gezet door een anonieme ik- verteller die zich in raadselen hult. En door diens al even ongrijpbare verlangen. Dat gebeurt zoals gezegd in een vaak volkomen elliptische taal, waarin grillige fantasie het realisme overwoekert. Alphabetical Africa ontregelt ons dus door de ongewoonheid van zijn taal, zijn plot, zijn personages en zijn vertellende en verlangende maar volkomen schimmige ik- figuur. Want het boek staat haaks op al onze conventies rondom plot, taalgebruik, personages en setting. En het stelt daardoor al onze leesverwachtingen voortdurend op de proef.
Maar precies daardoor verruimt het ook onze blik. Want onze conventies en gewoonten, die ons intrinsiek beperken in het totaal aan mogelijkheden om ons uit te drukken, worden door Abish opengebroken. Zodat we een glimp opvangen van het ongewone aan gene zijde van onze gewoonte. Of op zijn minst gestimuleerd worden voor even onze gewoonten los te laten, en met iets minder routineuze ogen na te denken over onszelf en de wereld. In zijn nawoord zegt Van de Wiel dan ook: “Dit boek ontvouwt zich […] niet volgens normale plot- of personagegedreven ontwikkelingen, maar […] verwijst naar iets groters en vreemders; iets wat, alhoewel vaag bekend, zich buiten de sfeer van oorzaak en gevolg lijkt te bevinden. Abish werkt in de traditie van Viktor Shklovsky, die in 1917 al betoogde dat kunst ten diepste bedoeld is om de dempende effecten van onze gewoonten te overwinnen door vertrouwde dingen op een onbekende manier voor te stellen”.
Ik amuseerde mij prima met dit boek. Ook de keuze om het tweetalig uit te geven juich ik toe. Want de vertaling op de rechterpagina verhelderde steeds het Engels op de linkerpagina. Terwijl de poëtische kracht en elliptische dichtheid van de Engelstalige linkerpagina weer extra inhoud gaf aan het Nederlands op de rechterpagina. Abish rekt het Engels op, Van de Wiel rekt het Nederlands op, en het is fascinerend om die twee stijloefeningen te vergelijken. Ja, de vertaling is soms stroever en wijdlopiger dan het origineel. Maar hoe kan dat ook anders. Bovendien bevat die vertaling ook veel creatieve vondsten. En passages die op een andere manier ongewoon zijn, waardoor je de ongewoonheid van Abish met andere ogen gaat bezien. Ik had kortom grote pret met Walter Abish. En zeker ook met Guido van de Wiel.
4
1
Reageer op deze recensie