Lezersrecensie
Wanhopige aanklacht van een schrijver tegen zijn vader
In 2003 debuteerde Eduardo Halfon (1971) met "Saturnus". Een slechts 44 pagina’s korte maar intrigerende tekst, die sterk doet denken aan "Brief aan mijn vader" van Kafka. Want ook "Saturnus" is een monoloog van een schrijver die zijn vader op vertwijfelde toon toespreekt en aanklaagt. Ook in "Saturnus" wendt de ik- figuur zich af bovendien van zijn vader, en van al het maatschappelijke gewicht dat die vader vertegenwoordigt. En wel door radicaal te kiezen voor de wereld van de literatuur, een wereld die zijn vader verfoeit:
“Ik keerde alles de rug toe (uw gezag, uw geld, uw ideeën en zelfs uw godsdienst) en trok me terug in de enige schuilplaats waar ik me geborgen voelde, waar ik wist dat ik volkomen veilig zou zijn. In de taal. Het was noodzakelijk dat ik vluchtte in een wereld die u nooit zou betreden. De wereld van de moeder: de taal, de woorden, de literatuur. Een wereld die onbereikbaar was voor reuzen, voor belangrijke mannen zoals u. Ik vlucht in het schrijven, vader”.
De ik- figuur vlucht dus naar de wereld van de literatuur, waarin de wet van de vader niet geldt. Daarmee ontvlucht hij tevens alle zekerheden en tradities die door zijn vader in ere werden gehouden. Maar door die vlucht dompelt hij zichzelf onder in een totale onzekerheid en verscheurdheid. Want in de wereld van de vader geldt de wet, terwijl in de wereld van literatuur en verbeelding juist de ambiguïteit hoogtij viert. En zo kiest de ik- figuur bewust voor een gebrek aan identiteit. Iets wat voor zijn vader volslagen onbegrijpelijk is: “U kon mijn gebrek aan identiteit in alles niet begrijpen, zei u. In alles. Ik voelde me verscheurd, vader, gebroken. U dwong me als kind om me als een Jood te gedragen, me aan de tradities te houden. Zo hoort het, zei u, dat is de wet. Maar eigenlijk was u de wet, vader. Ik leefde onder uw wet. In een Latijns- Amerikaans land, met alleen katholieke vrienden, op een Amerikaanse school, met een familie die Arabisch en Joods tegelijk was. Welke identiteit had ik dan wel moeten aannemen? Voor welk aspect van die verbrokkelde identiteit had ik dan wel moeten kiezen? Ik ben verscheurd, vader”.
De ik- figuur weigert dus alle definiërende labels die zijn vader (of wellicht: de maatschappij) hem wil opleggen. Vooral het label van het Joods- zijn. En dat doet hij in vonkende woorden: “Ik voel me geen Latijns- Amerikaan, vader. Weet u nog dat ik u dat zei? Geen Amerikaan, geen Pool en geen Arabier. Ik voel me helemaal niets. En al helemaal geen Jood, vader. (Joodse schrijvers die zelfmoord hebben gepleegd: Stefan Zweig, Jean Améry, Primo Levi, Bruno Bettelheim, Paul Celan. Allemaal hebben ze in concentratiekampen gezeten)”.
Intrigerend in dit citaat is hoe de ik- figuur zich associatief met allerlei schrijvers vergelijkt. Als met bondgenoten, die net als hij zijn gevlucht naar de wereld van de literatuur en de verbeelding. Maar in dit geval gaat het bovendien om Joodse schrijvers, die het leed van de concentratiekampen hebben doorgemaakt. Alsof de ik figuur, terwijl hij zijn Joods- zijn als label afwijst, tegelijk aan de Shoah terugdenkt. Wat misschien betekent dat zijn Joods- zijn, ook na het afwijzen van alle Joodse tradities, in hem blijft voortwoekeren als een onoplosbaar probleem.
Opvallend is bovendien hoe Halfon speelt met zijn eigen identiteit, door ons een naamloze ik- figuur te presenteren die autobiografisch is en tegelijk een verzinsel. Ja, in de citaten hierboven herkennen we autobiografische details. Want ook Halfon zelf is een schrijver. Ook Halfon zelf heeft een volkomen heterogene mix van nationaliteiten en identiteiten. Ook Halfon zelf heeft een ambivalente verhouding tot zijn eigen Joods- zijn. En ook Halfon zelf is een ontwortelde met een gespleten identiteit.
Tegelijk echter is "Saturnus" zeker niet rechttoe- rechtaan autobiografisch. Want de stijl en toon is, zoals gezegd. sterk geïnspireerd op Kafka’s "Brief aan mijn vader". De ik- figuur van Saturnus wordt dus vervlochten met de ik- figuur van een Kafka- tekst. Tevens associeert die ik- figuur zijn eigen wanhoop voortdurend met de worstelingen van tientallen schrijvers die uiteindelijk zelfmoord pleegden. En met hun stemmen is hij bovendien continu in gesprek. Zoals Virginia Woolf, vlak voor haar zelfmoord, steeds in gesprek was met haar innerlijke demonen.
In Halfons laatste roman "Tarantula" beseft de hoofdpersoon – ene Eduardo Halfon- dat het in zijn levensverhaal niet gaat om de feiten en herinneringen, maar om de betekenis die hij eraan verleent. Of, beter gezegd, om het altijd vergeefse tasten naar die betekenis. Want wat vooral telt is de raadselachtige onbevattelijkheid en onwerkelijkheid van die feiten en herinneringen. En de pregnante beelden waarmee Halfon die onwerkelijkheid poogt te vatten, juist door deze op literaire wijze uit te vergroten. Welnu, in zijn prozadebuut "Saturnus" doet Halfon al iets vergelijkbaars. Zeker, het “gebrek aan identiteit” dat hij hier benoemt is wellicht autobiografisch. Maar wat vooral telt is de literaire wijze waarop hij dit “gebrek” vorm geeft. De keuze voor het literaire schrijverschap is dus niet alleen een thema van "Saturnus", maar kenmerkt ook de vorm van "Saturnus". De zo ontwortelde ik- figuur blijft daardoor een raadsel dat aan alle ‘vaderlijke’ labels ontsnapt. Juist omdat hij, als schrijver, de ambiguïteit verkiest. Net als de schrijver Halfon zelf.
Ook de verhouding tussen de ik- figuur en zijn vader is vol literaire uitvergroting. In interviews zegt Halfon dat zijn eigen vader "Saturnus" altijd negeerde. In "Saturnus" zelf echter is de vader zelfs voorgoed afwezig, en doof voor alle woorden van zijn zoon: “Zelfs toen u doodging, zei u geen woord tegen me, vader”. De dood van de vader leidt bovendien tot een tragikomische en volkomen groteske parodie op de Joodse rituelen van rouw: “Ik gooide aarde over de kist. Scheurde mijn witte hemd. Prevelde een gebed in een Hebreeuws dat ik niet verstond, en nam een gespeeld treurige houding aan”. Of zelfs: “Zeven dagen lang moest ik in hetzelfde gescheurde hemd, liggend op een smoezelig matras naast de andere acteurs, ongeschoren en ongewassen, iedere ochtend en iedere avond holle woorden prevelen. Zeven dagen lang trad ik op voor een joods publiek, zeven dagen lang lachte ik, vader, uit weerzin”.
De zojuist aangehaalde passages zijn wel heel grotesk en parodistisch, en dus overduidelijk niet autobiografisch en feitelijk. De onderliggende ontworteling echter is voor Halfon wellicht maar al te werkelijk. En die ontworteling wordt juist mooi voelbaar in het gegeven dat "Saturnus" gericht is aan een dode, niet meer bereikbare vader. Kafka heeft de brief aan zijn vader nooit verstuurd, maar hij heeft daar misschien wel over gemijmerd. De ik- figuur van "Saturnus" echter weet dat hij zijn brief aan zijn vader nooit meer zal versturen. En minstens zo treffend is de machteloosheid van de ik- figuur. Want die kan zijn ambivalente mengeling van woede en verdriet, en zijn verzet tegen zijn vader en diens Joodse tradities, alleen vormgeven in een tragikomische parodie op die tradities. Een puur fictieve parodie, maar wel een die ons raakt als literair beeld.
Heel mooi en fascinerend is bovendien hoe de ik- figuur associaties oproept met vele andere schrijvers. Meestal schrijvers die zelfmoord pleegden. Soms speelde hun problematische verhouding tot hun vaderfiguur daarin een grote rol. Maar vooral hun onvermogen om te schrijven dreef hen vaak tot deze wanhoop en wanhoopsdaad.
Ook de ik- figuur zelf denkt continu aan zelfmoord. Vermoedelijk vanwege zijn problematische verhouding tot zijn vader en diens tradities. En wellicht vanwege zijn zo onvaste en verbrokkelde identiteit, al is dat laatste ook een keuze. Maar minstens zo belangrijk lijkt zijn vrees dat hij zijn vermogen om te schrijven ooit zal verliezen. Want alleen in het land van de literatuur kan en wil hij wonen. En precies dat maakt hem tot in zijn haarvaten verwant met al die schrijvers die daar niet meer konden wonen, en die dus vervolgens niet meer wilden leven. Wat ook in enorme mate gold voor Kafka. Schrijven was voor Kafka immers een existentiële noodzaak. Exact dat proef je voortdurend in zijn dagboeken en brieven. En precies die existentiële noodzaak proef je ook op alle pagina’s van Saturnus.
Al die zelfmoorden worden bovendien in prachtig suggestieve zinnen beschreven. In zinnen dus die elke platte verklaring vermijden, en die alle raadsels intact laten of zelfs uitvergroten. In zinnen bovendien waarin elk woord goed lijkt te staan, zonder dat je in eigen woorden kunt parafraseren wat er precies staat. Zinnen dus met de vreemdsoortige combinatie van precisie en ongrijpbaarheid die eerder kenmerkend is voor poëzie dan voor proza. Wat vertaalster Marijke Arijs trouwens overbrengt in prachtig Nederlands.
Een prachtige passage over de laatste momenten van Cesare Pavese eindigt bijvoorbeeld, op even treffende als raadselachtige wijze, met: “Voor hij afdaalde in de afgrond, had hij zijn schoenen uitgetrokken”. Geen woord te veel. Geen woord te weinig. En alle woorden lijken noodzakelijk. Uittrekken van de schoenen zodra je op Heilige Grond (aan gene zijde) bent is uiteraard een spiritueel eerbetoon, vast verankerd in het Joodse Geloof. Maar Halfon kiest er bewust voor om dat niet uit te leggen, en om ook niets te zeggen over de verhouding van Pavese tot het geloof. Over de ongelukkige schrijver John Berryman staan rake en suggestieve dingen als: “Het spook van zijn vader zou hem bijgevolg in zijn hele leven en werk achtervolgen [….] Tot hij voor de ogen van zijn eigen studenten van een brug sprong, terwijl hij nog steeds zijn vaders spookhand vasthield”. Over de laatste dagen van Sylvia Plath vertelt de ik- figuur diverse ogenschijnlijk onsamenhangende details. Waarbij het gaat om de wereld achter die details. Maar die wil de ik- figuur niet trivialiseren door hem te benoemen. En zo verkiest hij steeds de suggestieve dubbelzinnigheid boven de verklaring, de literaire meerduidigheid boven de feitelijkheid, het tasten naar mogelijke betekenis boven de definitieve duiding.
Het motto van "Saturnus" is ontleend aan Cesare Pavese: “Er is maar één manier om aan de afgrond te ontsnappen: erin kijken, meten, peilen en afdalen”. Heeft de ik- figuur zijn eigen afgrond gepeild door de afgronden van veel andere schrijvers te peilen? Heeft hij zijn eigen angsten en fascinaties gemeten door een geheimzinnige variant te schrijven op Kafka’s brief aan zijn vader? Is "Saturnus" een literair zelfonderzoek, waarin Eduardo Halfon de raadselachtige kanten van zijn eigen gespletenheid uitvergroot en zodoende ook extra scherp belicht?
Ik vind het heel verleidelijk om "Saturnus" zo te lezen. Bovendien schijnen alle Halfon- boeken samen een intrigerend vertakt web te zijn van literair zelfonderzoek, waarin alle verschillende boeken elkaars raadsel nog verder vergroten. Ik heb nu "Tarantula" en "Saturnus" gelezen. Het einde en het begin van dit web. Tijd om ook de rest te gaan verkennen!
“Ik keerde alles de rug toe (uw gezag, uw geld, uw ideeën en zelfs uw godsdienst) en trok me terug in de enige schuilplaats waar ik me geborgen voelde, waar ik wist dat ik volkomen veilig zou zijn. In de taal. Het was noodzakelijk dat ik vluchtte in een wereld die u nooit zou betreden. De wereld van de moeder: de taal, de woorden, de literatuur. Een wereld die onbereikbaar was voor reuzen, voor belangrijke mannen zoals u. Ik vlucht in het schrijven, vader”.
De ik- figuur vlucht dus naar de wereld van de literatuur, waarin de wet van de vader niet geldt. Daarmee ontvlucht hij tevens alle zekerheden en tradities die door zijn vader in ere werden gehouden. Maar door die vlucht dompelt hij zichzelf onder in een totale onzekerheid en verscheurdheid. Want in de wereld van de vader geldt de wet, terwijl in de wereld van literatuur en verbeelding juist de ambiguïteit hoogtij viert. En zo kiest de ik- figuur bewust voor een gebrek aan identiteit. Iets wat voor zijn vader volslagen onbegrijpelijk is: “U kon mijn gebrek aan identiteit in alles niet begrijpen, zei u. In alles. Ik voelde me verscheurd, vader, gebroken. U dwong me als kind om me als een Jood te gedragen, me aan de tradities te houden. Zo hoort het, zei u, dat is de wet. Maar eigenlijk was u de wet, vader. Ik leefde onder uw wet. In een Latijns- Amerikaans land, met alleen katholieke vrienden, op een Amerikaanse school, met een familie die Arabisch en Joods tegelijk was. Welke identiteit had ik dan wel moeten aannemen? Voor welk aspect van die verbrokkelde identiteit had ik dan wel moeten kiezen? Ik ben verscheurd, vader”.
De ik- figuur weigert dus alle definiërende labels die zijn vader (of wellicht: de maatschappij) hem wil opleggen. Vooral het label van het Joods- zijn. En dat doet hij in vonkende woorden: “Ik voel me geen Latijns- Amerikaan, vader. Weet u nog dat ik u dat zei? Geen Amerikaan, geen Pool en geen Arabier. Ik voel me helemaal niets. En al helemaal geen Jood, vader. (Joodse schrijvers die zelfmoord hebben gepleegd: Stefan Zweig, Jean Améry, Primo Levi, Bruno Bettelheim, Paul Celan. Allemaal hebben ze in concentratiekampen gezeten)”.
Intrigerend in dit citaat is hoe de ik- figuur zich associatief met allerlei schrijvers vergelijkt. Als met bondgenoten, die net als hij zijn gevlucht naar de wereld van de literatuur en de verbeelding. Maar in dit geval gaat het bovendien om Joodse schrijvers, die het leed van de concentratiekampen hebben doorgemaakt. Alsof de ik figuur, terwijl hij zijn Joods- zijn als label afwijst, tegelijk aan de Shoah terugdenkt. Wat misschien betekent dat zijn Joods- zijn, ook na het afwijzen van alle Joodse tradities, in hem blijft voortwoekeren als een onoplosbaar probleem.
Opvallend is bovendien hoe Halfon speelt met zijn eigen identiteit, door ons een naamloze ik- figuur te presenteren die autobiografisch is en tegelijk een verzinsel. Ja, in de citaten hierboven herkennen we autobiografische details. Want ook Halfon zelf is een schrijver. Ook Halfon zelf heeft een volkomen heterogene mix van nationaliteiten en identiteiten. Ook Halfon zelf heeft een ambivalente verhouding tot zijn eigen Joods- zijn. En ook Halfon zelf is een ontwortelde met een gespleten identiteit.
Tegelijk echter is "Saturnus" zeker niet rechttoe- rechtaan autobiografisch. Want de stijl en toon is, zoals gezegd. sterk geïnspireerd op Kafka’s "Brief aan mijn vader". De ik- figuur van Saturnus wordt dus vervlochten met de ik- figuur van een Kafka- tekst. Tevens associeert die ik- figuur zijn eigen wanhoop voortdurend met de worstelingen van tientallen schrijvers die uiteindelijk zelfmoord pleegden. En met hun stemmen is hij bovendien continu in gesprek. Zoals Virginia Woolf, vlak voor haar zelfmoord, steeds in gesprek was met haar innerlijke demonen.
In Halfons laatste roman "Tarantula" beseft de hoofdpersoon – ene Eduardo Halfon- dat het in zijn levensverhaal niet gaat om de feiten en herinneringen, maar om de betekenis die hij eraan verleent. Of, beter gezegd, om het altijd vergeefse tasten naar die betekenis. Want wat vooral telt is de raadselachtige onbevattelijkheid en onwerkelijkheid van die feiten en herinneringen. En de pregnante beelden waarmee Halfon die onwerkelijkheid poogt te vatten, juist door deze op literaire wijze uit te vergroten. Welnu, in zijn prozadebuut "Saturnus" doet Halfon al iets vergelijkbaars. Zeker, het “gebrek aan identiteit” dat hij hier benoemt is wellicht autobiografisch. Maar wat vooral telt is de literaire wijze waarop hij dit “gebrek” vorm geeft. De keuze voor het literaire schrijverschap is dus niet alleen een thema van "Saturnus", maar kenmerkt ook de vorm van "Saturnus". De zo ontwortelde ik- figuur blijft daardoor een raadsel dat aan alle ‘vaderlijke’ labels ontsnapt. Juist omdat hij, als schrijver, de ambiguïteit verkiest. Net als de schrijver Halfon zelf.
Ook de verhouding tussen de ik- figuur en zijn vader is vol literaire uitvergroting. In interviews zegt Halfon dat zijn eigen vader "Saturnus" altijd negeerde. In "Saturnus" zelf echter is de vader zelfs voorgoed afwezig, en doof voor alle woorden van zijn zoon: “Zelfs toen u doodging, zei u geen woord tegen me, vader”. De dood van de vader leidt bovendien tot een tragikomische en volkomen groteske parodie op de Joodse rituelen van rouw: “Ik gooide aarde over de kist. Scheurde mijn witte hemd. Prevelde een gebed in een Hebreeuws dat ik niet verstond, en nam een gespeeld treurige houding aan”. Of zelfs: “Zeven dagen lang moest ik in hetzelfde gescheurde hemd, liggend op een smoezelig matras naast de andere acteurs, ongeschoren en ongewassen, iedere ochtend en iedere avond holle woorden prevelen. Zeven dagen lang trad ik op voor een joods publiek, zeven dagen lang lachte ik, vader, uit weerzin”.
De zojuist aangehaalde passages zijn wel heel grotesk en parodistisch, en dus overduidelijk niet autobiografisch en feitelijk. De onderliggende ontworteling echter is voor Halfon wellicht maar al te werkelijk. En die ontworteling wordt juist mooi voelbaar in het gegeven dat "Saturnus" gericht is aan een dode, niet meer bereikbare vader. Kafka heeft de brief aan zijn vader nooit verstuurd, maar hij heeft daar misschien wel over gemijmerd. De ik- figuur van "Saturnus" echter weet dat hij zijn brief aan zijn vader nooit meer zal versturen. En minstens zo treffend is de machteloosheid van de ik- figuur. Want die kan zijn ambivalente mengeling van woede en verdriet, en zijn verzet tegen zijn vader en diens Joodse tradities, alleen vormgeven in een tragikomische parodie op die tradities. Een puur fictieve parodie, maar wel een die ons raakt als literair beeld.
Heel mooi en fascinerend is bovendien hoe de ik- figuur associaties oproept met vele andere schrijvers. Meestal schrijvers die zelfmoord pleegden. Soms speelde hun problematische verhouding tot hun vaderfiguur daarin een grote rol. Maar vooral hun onvermogen om te schrijven dreef hen vaak tot deze wanhoop en wanhoopsdaad.
Ook de ik- figuur zelf denkt continu aan zelfmoord. Vermoedelijk vanwege zijn problematische verhouding tot zijn vader en diens tradities. En wellicht vanwege zijn zo onvaste en verbrokkelde identiteit, al is dat laatste ook een keuze. Maar minstens zo belangrijk lijkt zijn vrees dat hij zijn vermogen om te schrijven ooit zal verliezen. Want alleen in het land van de literatuur kan en wil hij wonen. En precies dat maakt hem tot in zijn haarvaten verwant met al die schrijvers die daar niet meer konden wonen, en die dus vervolgens niet meer wilden leven. Wat ook in enorme mate gold voor Kafka. Schrijven was voor Kafka immers een existentiële noodzaak. Exact dat proef je voortdurend in zijn dagboeken en brieven. En precies die existentiële noodzaak proef je ook op alle pagina’s van Saturnus.
Al die zelfmoorden worden bovendien in prachtig suggestieve zinnen beschreven. In zinnen dus die elke platte verklaring vermijden, en die alle raadsels intact laten of zelfs uitvergroten. In zinnen bovendien waarin elk woord goed lijkt te staan, zonder dat je in eigen woorden kunt parafraseren wat er precies staat. Zinnen dus met de vreemdsoortige combinatie van precisie en ongrijpbaarheid die eerder kenmerkend is voor poëzie dan voor proza. Wat vertaalster Marijke Arijs trouwens overbrengt in prachtig Nederlands.
Een prachtige passage over de laatste momenten van Cesare Pavese eindigt bijvoorbeeld, op even treffende als raadselachtige wijze, met: “Voor hij afdaalde in de afgrond, had hij zijn schoenen uitgetrokken”. Geen woord te veel. Geen woord te weinig. En alle woorden lijken noodzakelijk. Uittrekken van de schoenen zodra je op Heilige Grond (aan gene zijde) bent is uiteraard een spiritueel eerbetoon, vast verankerd in het Joodse Geloof. Maar Halfon kiest er bewust voor om dat niet uit te leggen, en om ook niets te zeggen over de verhouding van Pavese tot het geloof. Over de ongelukkige schrijver John Berryman staan rake en suggestieve dingen als: “Het spook van zijn vader zou hem bijgevolg in zijn hele leven en werk achtervolgen [….] Tot hij voor de ogen van zijn eigen studenten van een brug sprong, terwijl hij nog steeds zijn vaders spookhand vasthield”. Over de laatste dagen van Sylvia Plath vertelt de ik- figuur diverse ogenschijnlijk onsamenhangende details. Waarbij het gaat om de wereld achter die details. Maar die wil de ik- figuur niet trivialiseren door hem te benoemen. En zo verkiest hij steeds de suggestieve dubbelzinnigheid boven de verklaring, de literaire meerduidigheid boven de feitelijkheid, het tasten naar mogelijke betekenis boven de definitieve duiding.
Het motto van "Saturnus" is ontleend aan Cesare Pavese: “Er is maar één manier om aan de afgrond te ontsnappen: erin kijken, meten, peilen en afdalen”. Heeft de ik- figuur zijn eigen afgrond gepeild door de afgronden van veel andere schrijvers te peilen? Heeft hij zijn eigen angsten en fascinaties gemeten door een geheimzinnige variant te schrijven op Kafka’s brief aan zijn vader? Is "Saturnus" een literair zelfonderzoek, waarin Eduardo Halfon de raadselachtige kanten van zijn eigen gespletenheid uitvergroot en zodoende ook extra scherp belicht?
Ik vind het heel verleidelijk om "Saturnus" zo te lezen. Bovendien schijnen alle Halfon- boeken samen een intrigerend vertakt web te zijn van literair zelfonderzoek, waarin alle verschillende boeken elkaars raadsel nog verder vergroten. Ik heb nu "Tarantula" en "Saturnus" gelezen. Het einde en het begin van dit web. Tijd om ook de rest te gaan verkennen!
1
Reageer op deze recensie