Meer dan 6,9 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Orgiastische explosie van extreme verbeeldingskracht

Nico van der Sijde 12 november 2025
Mircea Cartarescu (1956) oogstte veel lof met zijn trilogie ("De wetenden", "De trofee" en "Het onmetelijke mausoleum") en met "Solenoïde". Vuistdikke romans, vol hallucinatoire droomtaferelen, als van een gedrogeerde Jeroen Bosch. En vol dolzinnig proza, dat voortdurend zijn eigen record breekt. Want Cartarescu probeert steeds het onzegbare tóch te zeggen, en het onvoorstelbare tóch voelbaar te maken. Zijn personages doorbreken bovendien alle mentale grenzen, omdat zij alles buiten onze ervaringshorizon tóch willen ervaren. Want waar wij genoegen nemen met die ene driedimensionale wereld, dromen Cartarescu’s personages van tientallen werelden met honderden dimensies. Daarbij maken ze zeer eigenzinnig gebruik van speculatieve wetenschappelijke inzichten. En van bizarre ketterse religies, waarin God nog veel wonderbaarlijker is dan de traditionele Bijbelse God.

Dat levert zeldzaam grillige, verbeeldingsrijke en intense boeken op. Die vind ik zelf bijzonder meeslepend. Ook zijn ze schitterend van taal, en in prachtig Nederlands vertaald door Jan Willem Bos. En dat alles geldt ook voor "Theodoros".

Hoofdpersoon is Theodoros, de 19e eeuwse zoon van twee eenvoudige Roemeense bedienden. Hij wordt struikrover, vervolgens piratenkapitein in de Griekse archipel, en na vele adembenemende avonturen zelfs keizer van Ethiopië. Daardoor is hij de evenknie van zijn jeugdidool Alexander de Grote. Ook gelooft hij, geobsedeerd door het Ethiopische heilige boek Kebre Negest, dat de Ark des Verbonds in Ethiopië is verborgen. En die Ark is een “brokstuk van het Hemelse Jeruzalem”, dat de tafelen van Mozes’ wet bewaart, en via dromen en visioenen de poort opent naar de Allerhoogste. Theodoros beschouwt Ethiopië dan ook als land van het Ware Geloof. En hij ziet zichzelf als “keizer van de onbegrensdheid”. Daarom streeft hij naar almachtige kennis, en naar een uitzinnig opgerekte verbeelding.

Hij zweert dan ook bij opiumdromen, waarin hij nooit eerder geziene kleuren en vormen ervaart. Ook verlangt hij, hoewel met hartverzakkingen van vrees, om “de constellaties aan het firmament te kunnen herschikken en de zon en maan [te] doen stilstaan”. Voorts zoekt hij snakkend naar Gods verborgen signatuur in de wereld. Bovendien noemt Theodoros zichzelf “Blauwekoning van het hele wezen, en van het wezen voorbij het wezen”. En “Blauwekoning” is een keizerlijke fabelfiguur die zelfs de essentie van de essentie van de essentie van het Zijn doorgrondt. Alsook “het vernietigende niets van het vernietigende niets van het vernietigende niets van het niets”. En dat laatste ervaart Theodoros wellicht ook in zijn totale ondergang. Want dan voelt hij zich “een [gekruisigde] spookverschijning van doorzichtige lucht, met spijkers doorboorde lucht”. Maar ook dat is een diepe extatische ervaring van de ondoorgrondelijke en onzegbare afgronden van het bestaan.

Deze roman staat dan ook vol hallucinante ervaringen. Alles lijkt een koortsdroom over het volkomen onbekende. Zo zijn er vogels en regenbogen in ongeziene en voor de mens zelfs onzichtbare kleuren: “Tussen de takken van de warka- bomen kwinkeleerden vogels in kleuren die geen kunstschilder zich ooit had kunnen voorstellen, kleuren die geen ros, geel of groen waren, noch de tint van seringen, pomeransen of pistaches, noch een van de kleuren die het menselijk oog vergund zijn te zien, maar andere […], en de regenboog die zich soms in de wolken vertoonde, was opgebouwd uit deze kleuren, niet uit de andere”.

Meeslepend zijn de passages over “het woeste en wilde Afrika”, vol met “onbegrensde zandwoestijnen” en schrikwekkende “voorvaderlijke afgoden”. Een reis door dit Afrika is een reis door een surrealistische droom: “Over deze slingerweg tussen de majestueuze kristalbergen met schorpioenen ter grootte van een mannenarm, en luchtspiegelingen van steden, veldslagen en processies, ondersteboven tegen het onmetelijke uitspansel, reisde je twee maanden lang in een karavaan […], bij iedere voetstap belaagd door ongehoorde gevaren […], bestookt door giftige vliegen”. Theodoros ervaart Afrika zelfs als omgekeerde wereld, vol onmogelijke wezens: “mensen zonder hoofd, wier gezicht op hun borst prijkt; struiskamelen en luipaardalen, halve mensen met slechts één arm en één been, mansgrote mieren, feniksvogels, Pygmeeën die onophoudelijk strijd leveren met kraanvogels, kameleons die de kleur aannemen van iedere plaats waar men ze neerzet, mensen wier voeten omgedraaid zijn, zodat hun voetzolen naar hun hielen wijzen, en vrouwen met een harige vacht als varkens, met ogen als sterren…”

Theodoros peilt de raadsels van de wereld tot op het bot. Uit pure fascinatie daalt hij zelfs “de treden af […] naar de kakkerlak en de regenworm en hun samenstellende cellen en de mitochondria erin en naar de strengen nucleïnezuur en naar hun atomen in de moleculen, en naar de protonen in de atomen, en naar de quarks in de protonen, tot aan de ringetjes die trilden als een snaar en zo klank gaven aan de ondoorgrondelijke muziek van het leven”. En zo komt hij tot de duizelingwekkende gewaarwording dat elk ding een onvoorstelbaar wonder is én uit vele onvoorstelbare wonderen is samengesteld.

Maar duizelingwekkender nog is dat die wereld er slechts één is van oneindig vele. En dat al die wonderwerelden zijn vervlochten. Dat althans ervaart Theodoros in een adembenemend visioen. Want dat voert hem “naar de diepten der aarde, waarin je baadde in een gloeiende lava, die jou meesleurde naar de kern van de zuivere, onveranderlijke briljant van de wereldbol; in het onblusbare wezen, dat voortdurend opvlamt en dooft in een oneindigheid van yuga’s en kalpa’s; in de God van onze eeuw, die slechts een zandkorrel is in de sandaal van een andere God uit een veel hogere wereld, die ook een zandkorrel is in de sandaal van een andere, veel machtiger God, op zijn beurt een zandkorrel in de sandaal van de God boven hem, van een kolossale verhevenheid, enzovoort, op een eindeloze ladder van diepten naar hoogten, tot deze hele reeks Godheden werd samengeperst in jouw huid van gesmolten licht en daar uitbarstte met de kracht van duizendmaal duizenden miljarden zonnen, in een nieuwe schepping, zich in de leegte stortend op duizendmaal duizenden miljarden wegen….”

Dus de wereld is onderdeel van een veelvormig vlechtwerk van wonderwerelden. Al die vervlochten werelden zijn echter slechts efemere illusies. Niets meer dan grillige dromen, afkomstig uit de hemel én de hel van onze verbeelding en onze ziel. Maar toch zijn ze schitterend. Deze roman is bovendien ook zelf een veelvormig dromenvlechtwerk. Een weefsel van in elkaar grijpende droomachtige verhalen, vol onnavolgbare flashbacks en flashforwards. Niet alleen over Theodoros’ veelvormige levensgeschiedenis, maar ook over vele geschiedenissen die daarmee vervlochten zijn.

Zoals het verhaal over de wijze koning Salomo, die elk ding op de wereld met nieuwsgierige kinderogen bewondert. Of de vertelling over de oppermachtige, maar overweldigend onbezielde en gelijkmoedige koningin Victoria. Of de intrigerende geschiedenis van een markante waanzinnige, die zich keizer van Amerika waant. Of het adembenemend groteske verhaal over de oorlog tussen doodgravers en pestlijders, met een Keizer der doodgravers die gekroond is met hondenkiezen. Of de geschiedenis van de Tataar Güner, die, afdalend in diepe zoutmijnen, helse zoutmuren ziet waarin “gruwelijk mismaakte smoelen zoals in nachtmerries verschijnen”. Smoelen bovendien die “brulden, kreunden, spartelden en stamelden met verkrampte gezichten”. Want de helse zoutmuren leven, op schrikwekkende wijze. Net als een zoutmeer vol “vissen die alleen leken te bestaan uit een bek met lange en puntige naalden”.

En dit zijn maar een paar van de vele verhalen. De veelvormigheid van "Theodoros" is kortom verbijsterend. Elk verhaal is bovendien zelf al een veelkleurige belevenis, vol verrassende wendingen, peilloze raadsels en uitzinnige zijpaden. En door hun vervlechting worden die vele verhalen zelfs nog kleuriger en ongrijpbaarder. Voorts bevat elk verhaal een veelvoud aan extreme surrealistische beelden, maar ook aan extreme stemmingen. Verrukking over het ultiem schone én afschuw over de groteske horror. Oneindige euforie én oneindige wanhoop. Verheerlijking van het Goddelijke én huiverende onderdompeling in het Satanische. Dat alles, en veel meer, wordt verweven. In een onuitputtelijk geschakeerd kleed. Dat misschien alleen een droom is. Maar wát een ongelofelijk rijke droom…..

Cartarescu’s andere vertaalde romans worden verteld door een ik- figuur die het onvertelbare tóch vertelt. "Theodoros" echter wordt verteld door aartsengelen, vanuit een Alwetend wij- perspectief. Daarover zeggen zij: “Wij hebben altijd geweten wat er zou zijn, zoals wij weten wat er geweest is, want voor onze grijze ogen, wijd uitstaand en helder, is de wereld niets dan een in de eeuwigheid verstilde ijsschots, niets dan een boek dat wij van meet af aan volledig hebben geschreven, terwijl de mens het blad na blad leest, zonder te weten wat de volgende bladzijde in petto heeft”. Voor de Alwetenden is de wereld (en de veelheid van werelden) dus de simultaneïteit van alles wat was, is en zal zijn. Een boek waarin alles is opgetekend en waarin alle bladzijden tegelijkertijd zichtbaar zijn. Maar wij kunnen het boek van de wereld alleen woord na woord schrijven, en alleen blad na blad lezen. Bovendien, op elke bladzijde van "Theodoros" wordt de verbeelding al tot in het ondenkbare opgerekt. Wij krijgen dus niet eens greep op één bladzij van "Theodoros". Laat staan op alle 656 bladzijden tegelijk. En al helemaal niet op verleden, heden en toekomst van onze wereld. Voor ons, simpele stervelingen, is het alomvattende perspectief van de Alwetenden dus ondenkbaar en onmogelijk. Terwijl deze roman wel vanuit dat perspectief is geschreven.

Maar Theodoros wil altijd meer denken en dromen dan mogelijk is. Hij zou dus ook de ondenkbare Alwetenden kunnen dromen. En de Alwetenden zeggen, verbluffend genoeg: “Zelfs wij, de Alwetenden, zouden er nimmer achter komen of wij jou [= Theodoros] droomden of dat jij ons droomde – als twee handen die elkaar eeuwig schilderen”. Misschien dromen de Alwetenden en Theodoros dus elkaar. Misschien zien wij Theodoros door de onbevattelijke ogen van de Alwetenden, maar tegelijk ook de Alwetenden door de ogen van Theodoros. En dat maakt deze roman nog extra duizelingwekkend.

"Theodoros" is een ongehoord grillig vlechtwerk van verhalen, waarin de verbeeldingskracht tot in het onmogelijke wordt opgerekt. En het is geschreven vanuit een onbevattelijk wij- perspectief dat de verbeeldingskracht eveneens tot het uiterste beproeft. Het is één langgerekte eruptie van verbluffende verbeelding, één carnavalesk feest van nooit eerder gedroomde wonderen. En een inspirerend appel aan ons, als lezers, om de grenzen van onze eigen verbeeldingskracht eveneens maximaal op te rekken. En soms enorm te schrikken of volkomen paf te staan van onze eigen onmogelijke dromen. Ja, ik weet het: veel lezers vinden Cartarescu al te uitzinnig en barok. Maar ik vind hem schitterend. En "Theodoros" is voor mij het boek van het jaar!

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Madison is de perfecte vrouw, met het perfecte gezin en het perfecte leven waar iedereen van droomt. Alleen is het één grote leugen... Schrijf je nu in voor de Hebban Leesclub.