Lezersrecensie
Filosofische en existentiële confrontaties met het ongrijpbare
"Bewonen wat je overkomt" bestaat uit geselecteerde en geredigeerde dagboekaantekeningen van de filosoof Gerard Visser (1950) uit de periode 1979- 1989. Deze staan vol met intrigerende filosofische overwegingen. Niet verrassend, want in die periode schreef hij zijn imposante – en terecht met een cum laude beloonde- proefschrift "Nietzsche en Heidegger. Een confrontatie". En de tegelijk geschreven dagboekaantekeningen laten mooi zien hoe Visser, voortbouwend op Nietzsche en Heidegger, zijn eigen radicale denkwegen ontwikkelde. Ook noteert Visser interessante overwegingen over Proust, Ponge, Benjamin, Kafka, Canetti, Braque, Dilthey, Levinas, Cézanne, Handke, Derrida, Hölderlin, Kant, Hegel en anderen.
Dit is een selectie van dagboekaantekeningen, geen filosofisch traktaat. De filosofische overwegingen worden dus niet zo grondig uitgewerkt als in Vissers andere boeken. Maar de gefragmenteerde dagboekvorm heeft wel de charme van de openheid. De overwegingen zijn immers nog in wording, nog niet volledig uitgekristalliseerd. De lezer krijgt dus alle ruimte en vrijheid om voort te borduren op de denkhorizonten die Visser opent.
Bovendien gaan de dagboekaantekeningen minstens zo nadrukkelijk over de onbekende maar ernstige, invaliderende, nauwelijks behandelbare en levensbedreigende aandoening van zijn eerste kind Noortje (1980). Het leven was zonder meer een beproeving voor Noortje, Gerard Visser en Gerards vrouw Riet. Door de ernst en onberekenbaarheid van Noortjes ziekte vielen alle zekerheden en waarheden zelfs volkomen weg. Tegelijk echter is juist het wegvallen van alle zekerheid en waarheid precies de kern van Vissers radicale filosofische project. Zijn in het onzekere tastende filosofie had dus pregnante raakvlakken met zijn persoonlijke existentiële beproevingen. De autobiografische dagboekaantekeningen verrijken dus de filosofische dagboekaantekeningen. En omgekeerd.
Zelf las ik dit boek vooral vanuit mijn interesse voor Visser als denker. Vissers "Nietzsche en Heidegger. Een confrontatie" heeft mij namelijk enorm geholpen bij mijn eigen proefschrift over Derrida. Ook Vissers boeken over gelatenheid en over de ziel vond ik inspirerend. Ik hou nou eenmaal van de filosofische raadsels die Visser belicht.
Alle fenomenen binnen en buiten ons, zegt Visser, kernmerken zich door hun verborgenheid. Alle verschijnselen hebben immers ook kanten waar onze taal, ons voorstellingsvermogen en ons denken geen vat op heeft. Elk perspectief op de dingen onthult bepaalde aspecten, maar verhult andere. Dus tasten wij geregeld in het onbekende, vaak zonder dat te beseffen. Want de verborgen schaduwzijden van de ons toe-zwijgende fenomenen blijven verborgen. Bovendien is ons denken doordesemd van gevoelens, stemmingen en affecten waar het geen greep op heeft. Die stemmingen kleuren onze voorstelling: vreugde geeft extra kleur aan de dingen, angst maakt ons alert op al het ongrijpbare rondom ons, hinderlijke lichamelijke klachten kunnen ons denken kleuren met een gevoel van kwetsbaarheid en versnippering. Maar ook dan gaat het om perspectieven die onthullen én verhullen. Bovendien kan niemand die stemmingen ooit puur vanuit zijn denken doorgronden. Want niemand weet hoe zijn stemmingen van binnenuit ontstaan en van buitenaf worden beïnvloed.
We kennen kortom onszelf en de wereld niet. Bij elk ‘zijnde’ – elk ding, elk fenomeen, elk levend wezen, elk ‘iets’ wat wij ons enigszins kunnen voorstellen- weten we niet voor 100% wat het precies is en hoe het precies is. Sterker nog: we kunnen bij geen enkel zijnde verklaren DAT het ‘is’. Laat staan waarom het ‘is’. Zelfs op de vraag "waarom is er iets en niet veeleer niets" hebben wij immers geen antwoord. Want het zijn der zijnden, zo zegt Visser met Heidegger, is een ondoorgrondelijke openheid. Een zijnde ‘is’, heeft vorm en inhoud. Maar het zijn van dit zijnde ‘is’ niet. Het ‘is’ van een zijnde is volkomen ongrijpbaar. Ons leven en ons sterven – ons eigen in de wereld zijn- heeft geen grijpbare zin, geen kenbare oorsprong, geen maakbaar doel, geen alles definiërende betekeniskern, geen alles verklarend waarom. En het zijn van alle andere zijnden (het ‘is’ van al het andere wat is) heeft dat evenmin. Zelfs niet als we geloven dat alles geschapen is door God. Want waar komt God dan vandaan? Hoe kan het dat God ‘is’?
Visser suggereert daarom dat we moeten zoeken naar radicaal andere manieren om de wereld te ervaren. Manieren die zelfs haaks staan op onze taal. Want volstrekt normale zinnen als “Dit hier is een boom, met groene bladeren” gaan volgens Visser al voorbij aan het raadsel van het zijn. Het ‘is’ in die doodnormale zin stelt de boom voor als drager van eigenschappen, als grijpbaar en identificeerbaar substantief, als object dat uitputtend gekend kan worden door ons als kennend subject. Onze taal substantiveert en versimpelt sowieso de wereld. Visser noemt onze taal zelfs een “systeem van toe- eigening”. Want met onze taal – met hoe wij denken en spreken over onszelf en de wereld - leggen wij de zijnden een ordening op, die voorbij gaat aan hun verborgenheid en aan de ongrijpbaarheid van het zijn.
Visser heeft dan ook grote bewondering voor Heidegger, die nieuwe denkwegen zoekt en vooral ook streeft naar een transformatie van de taal. Ook houdt hij van de taalexperimenten van sommige schrijvers, waarin getast wordt naar nieuwe manieren om de dingen te ervaren in hun raadselachtigheid en verborgenheid. Niet voor niets houdt hij van het charmant- ongewone en ongrammaticale zinnetje uit een verhalenbundel van Guimaraes Rosa: “Het vogeltje is verdwenen te zingen”. Dit zinnetje, uitgesproken door een mediamiek kind, is namelijk niet gezegd vanuit het subject (dat kind), maar op een bijzondere wijze vanuit het verdwenen vogeltje. En “is verdwenen te zingen” geeft, juist doordat het de grammaticale regels overtreedt, nieuwe ruimte aan het ongrijpbare zijn van dit vogeltje.
Ontvankelijkheid voor het ongrijpbare raadsel is volgens Visser uiterst essentieel. Want zonder die ontvankelijkheid doen wij geen recht aan de openheid rondom alle fenomenen, en verstikken wij het leven in een wurgend keurslijf van simplificaties. We doen dan alsof alles in principe kenbaar, maakbaar en beheersbaar is. Dat is een verarming, en een miskenning van het zeer vele dat aan onze greep ontsnapt. “Elke waarheid verbleekt zodra de verborgenheid niet meer wordt ervaren […]”, aldus Visser. En: “Het zijn is uitgebreider dan wij zelf. We moeten leren bewonen wat ons overkomt”. Met andere woorden: we moeten ons leren verhouden tot het onkenbare en niet-maakbare dat ons omringt en doordrenkt. Hoe ongehoord moeilijk dat ook is.
Visser benadrukt dat het “bewonen wat ons overkomt” een enorme beproeving is. Zo zegt hij: “Alles moet van voor af aan weer worden opgebouwd en begint dus in de verwarring van de elementairste bindingen”. Dit soort verwarring is evenwel ook kenmerkend voor existentiële levenservaringen, waarin je knalhard met het ongrijpbare geconfronteerd wordt. Dat overkomt ons uiteindelijk allemaal. Bijvoorbeeld als we in aanraking komen met ziekte, depressie, wanhoop of de dood. En het overkwam Gerard Visser, want door de zorgen om Noortje werd hij “prijsgegeven aan de totale verwarring”.
In de dagboekaantekeningen wordt de toenemende zorg om Noortje steeds voelbaarder, net als de machteloze onzekerheid van beide ouders. Want Noortje kan haar handjes niet gebruiken, kan niet lopen en soms nauwelijks kruipen, kan vaak zelfs niet zitten, terwijl ze ook slecht eet, soms spraakstoornissen heeft, en lijdt aan stemmingswisselingen die ze nauwelijks kan uiten of duiden. Het blijft heel lang onduidelijk wat Noortjes aandoening precies is, of ze ooit van haar steeds toenemende invaliditeit zal herstellen, en of haar een naargeestige vroege dood wacht. Ook blijft het volkomen onduidelijk wat de ouders moeten doen of juist moeten laten. Intens aangrijpend is hun dwaaltocht langs artsen, alternatieve genezers en therapeuten, en langs hun vaak heel stellige maar veelal ontoereikende diagnoses en zorgpaden. Sommige genezers wonen in hun stellige diagnose- wat het tegendeel is van bewonen wat je overkomt. Ook sommige vrienden, kennissen en collega’s hebben weinig begrip voor de totale onzekerheid waarin Gerard en Riet zijn ondergedompeld. Deels omdat het niet- maakbare en onbeheersbare nou eenmaal moeilijk te hanteren is voor ons allemaal.
Van Gerard en Riet vraagt dit het alleruiterste: “Ik vroeg jou wat jij van de afgelopen jaren hebt geleerd. Je antwoordde: dat niets meer vanzelf spreekt en dat je niets kunt forceren”. En ook: “De werkelijkheid heeft mij de waarheid afgeleerd”. Want elke conventionele en versimpelende waarheid is door de zo ongrijpbare werkelijkheid overtroefd. Ook noteert Visser: “Ik ken maar één verlangen nu: [Noortje] te laten voelen dat ook wij begrijpen dat ze er niets meer van begrijpt, dat ze haar eigen weg mag kiezen, haar ritme terug mag vinden […]”. Visser wilde dus samen met Noortje en Riet bewonen wat hen overkomt, en samen met hen leren aanvaarden dat geen van hen ook maar iets daarvan begrijpt. Visser spreekt zelfs van “een grensgebied, een ontmoetingsruimte” die ontstaat als alle zekerheden, waarheden en ordeningen eroderen. Wat een noodzaak is, maar tegelijk een ondraaglijke beproeving. Die, zeker vanuit conventioneel oogpunt, ‘veel te veel’ vraagt van beide ouders.
Dat alles dompelt Gerard Visser dus onder in de “totale verwarring”. Die verwarring ziet hij echter als onderdeel van zijn “filosofische weg”. Misschien spreekt hij daarom van “jaren die ik nooit meer zou willen overdoen, maar evenmin had willen missen”. Dat zegt hij onder meer “vanuit de overtuiging dat het leven erom kan vragen uit het veld te worden geslagen en tot niets gereduceerd”. En volgens mij ook vanuit Diltheys gedachte “dat tot nog toe aan het filosoferen nog nooit de algehele, volledige, onverminkte ervaring ten grondslag heeft gelegen, en dus nog nooit de algehele en volledige werkelijkheid”. Want tot die “onverminkte ervaring” hoort ook de confrontatie met het onbeheersbare en totaal verwarrende. En precies die confrontatie wordt in "Bewonen wat je overkomt" pregnant voelbaar.
Ik vind Gerard Visser een interessante denker, die op eloquente wijze aandacht vraagt voor het verborgene. Met zijn filosofische noties was ik al redelijk bekend. Met zijn existentiële ervaringen niet. Juist die ervaringen echter voegen nog een mij verrassende lading en diepte toe aan zijn filosofische weg. Bovendien evoceert Visser zijn eigen existentiële en dus totaal verwarrende ervaringen op indringende wijze. Ook mooi is hoe hij zijn ongrijpbare stemmingen beschrijft: niet alleen verwarring en depressie, maar ook onverwachte vreugde en vervoering. Ik heb "Bewonen wat je overkomt" kortom graag gelezen.
Dit is een selectie van dagboekaantekeningen, geen filosofisch traktaat. De filosofische overwegingen worden dus niet zo grondig uitgewerkt als in Vissers andere boeken. Maar de gefragmenteerde dagboekvorm heeft wel de charme van de openheid. De overwegingen zijn immers nog in wording, nog niet volledig uitgekristalliseerd. De lezer krijgt dus alle ruimte en vrijheid om voort te borduren op de denkhorizonten die Visser opent.
Bovendien gaan de dagboekaantekeningen minstens zo nadrukkelijk over de onbekende maar ernstige, invaliderende, nauwelijks behandelbare en levensbedreigende aandoening van zijn eerste kind Noortje (1980). Het leven was zonder meer een beproeving voor Noortje, Gerard Visser en Gerards vrouw Riet. Door de ernst en onberekenbaarheid van Noortjes ziekte vielen alle zekerheden en waarheden zelfs volkomen weg. Tegelijk echter is juist het wegvallen van alle zekerheid en waarheid precies de kern van Vissers radicale filosofische project. Zijn in het onzekere tastende filosofie had dus pregnante raakvlakken met zijn persoonlijke existentiële beproevingen. De autobiografische dagboekaantekeningen verrijken dus de filosofische dagboekaantekeningen. En omgekeerd.
Zelf las ik dit boek vooral vanuit mijn interesse voor Visser als denker. Vissers "Nietzsche en Heidegger. Een confrontatie" heeft mij namelijk enorm geholpen bij mijn eigen proefschrift over Derrida. Ook Vissers boeken over gelatenheid en over de ziel vond ik inspirerend. Ik hou nou eenmaal van de filosofische raadsels die Visser belicht.
Alle fenomenen binnen en buiten ons, zegt Visser, kernmerken zich door hun verborgenheid. Alle verschijnselen hebben immers ook kanten waar onze taal, ons voorstellingsvermogen en ons denken geen vat op heeft. Elk perspectief op de dingen onthult bepaalde aspecten, maar verhult andere. Dus tasten wij geregeld in het onbekende, vaak zonder dat te beseffen. Want de verborgen schaduwzijden van de ons toe-zwijgende fenomenen blijven verborgen. Bovendien is ons denken doordesemd van gevoelens, stemmingen en affecten waar het geen greep op heeft. Die stemmingen kleuren onze voorstelling: vreugde geeft extra kleur aan de dingen, angst maakt ons alert op al het ongrijpbare rondom ons, hinderlijke lichamelijke klachten kunnen ons denken kleuren met een gevoel van kwetsbaarheid en versnippering. Maar ook dan gaat het om perspectieven die onthullen én verhullen. Bovendien kan niemand die stemmingen ooit puur vanuit zijn denken doorgronden. Want niemand weet hoe zijn stemmingen van binnenuit ontstaan en van buitenaf worden beïnvloed.
We kennen kortom onszelf en de wereld niet. Bij elk ‘zijnde’ – elk ding, elk fenomeen, elk levend wezen, elk ‘iets’ wat wij ons enigszins kunnen voorstellen- weten we niet voor 100% wat het precies is en hoe het precies is. Sterker nog: we kunnen bij geen enkel zijnde verklaren DAT het ‘is’. Laat staan waarom het ‘is’. Zelfs op de vraag "waarom is er iets en niet veeleer niets" hebben wij immers geen antwoord. Want het zijn der zijnden, zo zegt Visser met Heidegger, is een ondoorgrondelijke openheid. Een zijnde ‘is’, heeft vorm en inhoud. Maar het zijn van dit zijnde ‘is’ niet. Het ‘is’ van een zijnde is volkomen ongrijpbaar. Ons leven en ons sterven – ons eigen in de wereld zijn- heeft geen grijpbare zin, geen kenbare oorsprong, geen maakbaar doel, geen alles definiërende betekeniskern, geen alles verklarend waarom. En het zijn van alle andere zijnden (het ‘is’ van al het andere wat is) heeft dat evenmin. Zelfs niet als we geloven dat alles geschapen is door God. Want waar komt God dan vandaan? Hoe kan het dat God ‘is’?
Visser suggereert daarom dat we moeten zoeken naar radicaal andere manieren om de wereld te ervaren. Manieren die zelfs haaks staan op onze taal. Want volstrekt normale zinnen als “Dit hier is een boom, met groene bladeren” gaan volgens Visser al voorbij aan het raadsel van het zijn. Het ‘is’ in die doodnormale zin stelt de boom voor als drager van eigenschappen, als grijpbaar en identificeerbaar substantief, als object dat uitputtend gekend kan worden door ons als kennend subject. Onze taal substantiveert en versimpelt sowieso de wereld. Visser noemt onze taal zelfs een “systeem van toe- eigening”. Want met onze taal – met hoe wij denken en spreken over onszelf en de wereld - leggen wij de zijnden een ordening op, die voorbij gaat aan hun verborgenheid en aan de ongrijpbaarheid van het zijn.
Visser heeft dan ook grote bewondering voor Heidegger, die nieuwe denkwegen zoekt en vooral ook streeft naar een transformatie van de taal. Ook houdt hij van de taalexperimenten van sommige schrijvers, waarin getast wordt naar nieuwe manieren om de dingen te ervaren in hun raadselachtigheid en verborgenheid. Niet voor niets houdt hij van het charmant- ongewone en ongrammaticale zinnetje uit een verhalenbundel van Guimaraes Rosa: “Het vogeltje is verdwenen te zingen”. Dit zinnetje, uitgesproken door een mediamiek kind, is namelijk niet gezegd vanuit het subject (dat kind), maar op een bijzondere wijze vanuit het verdwenen vogeltje. En “is verdwenen te zingen” geeft, juist doordat het de grammaticale regels overtreedt, nieuwe ruimte aan het ongrijpbare zijn van dit vogeltje.
Ontvankelijkheid voor het ongrijpbare raadsel is volgens Visser uiterst essentieel. Want zonder die ontvankelijkheid doen wij geen recht aan de openheid rondom alle fenomenen, en verstikken wij het leven in een wurgend keurslijf van simplificaties. We doen dan alsof alles in principe kenbaar, maakbaar en beheersbaar is. Dat is een verarming, en een miskenning van het zeer vele dat aan onze greep ontsnapt. “Elke waarheid verbleekt zodra de verborgenheid niet meer wordt ervaren […]”, aldus Visser. En: “Het zijn is uitgebreider dan wij zelf. We moeten leren bewonen wat ons overkomt”. Met andere woorden: we moeten ons leren verhouden tot het onkenbare en niet-maakbare dat ons omringt en doordrenkt. Hoe ongehoord moeilijk dat ook is.
Visser benadrukt dat het “bewonen wat ons overkomt” een enorme beproeving is. Zo zegt hij: “Alles moet van voor af aan weer worden opgebouwd en begint dus in de verwarring van de elementairste bindingen”. Dit soort verwarring is evenwel ook kenmerkend voor existentiële levenservaringen, waarin je knalhard met het ongrijpbare geconfronteerd wordt. Dat overkomt ons uiteindelijk allemaal. Bijvoorbeeld als we in aanraking komen met ziekte, depressie, wanhoop of de dood. En het overkwam Gerard Visser, want door de zorgen om Noortje werd hij “prijsgegeven aan de totale verwarring”.
In de dagboekaantekeningen wordt de toenemende zorg om Noortje steeds voelbaarder, net als de machteloze onzekerheid van beide ouders. Want Noortje kan haar handjes niet gebruiken, kan niet lopen en soms nauwelijks kruipen, kan vaak zelfs niet zitten, terwijl ze ook slecht eet, soms spraakstoornissen heeft, en lijdt aan stemmingswisselingen die ze nauwelijks kan uiten of duiden. Het blijft heel lang onduidelijk wat Noortjes aandoening precies is, of ze ooit van haar steeds toenemende invaliditeit zal herstellen, en of haar een naargeestige vroege dood wacht. Ook blijft het volkomen onduidelijk wat de ouders moeten doen of juist moeten laten. Intens aangrijpend is hun dwaaltocht langs artsen, alternatieve genezers en therapeuten, en langs hun vaak heel stellige maar veelal ontoereikende diagnoses en zorgpaden. Sommige genezers wonen in hun stellige diagnose- wat het tegendeel is van bewonen wat je overkomt. Ook sommige vrienden, kennissen en collega’s hebben weinig begrip voor de totale onzekerheid waarin Gerard en Riet zijn ondergedompeld. Deels omdat het niet- maakbare en onbeheersbare nou eenmaal moeilijk te hanteren is voor ons allemaal.
Van Gerard en Riet vraagt dit het alleruiterste: “Ik vroeg jou wat jij van de afgelopen jaren hebt geleerd. Je antwoordde: dat niets meer vanzelf spreekt en dat je niets kunt forceren”. En ook: “De werkelijkheid heeft mij de waarheid afgeleerd”. Want elke conventionele en versimpelende waarheid is door de zo ongrijpbare werkelijkheid overtroefd. Ook noteert Visser: “Ik ken maar één verlangen nu: [Noortje] te laten voelen dat ook wij begrijpen dat ze er niets meer van begrijpt, dat ze haar eigen weg mag kiezen, haar ritme terug mag vinden […]”. Visser wilde dus samen met Noortje en Riet bewonen wat hen overkomt, en samen met hen leren aanvaarden dat geen van hen ook maar iets daarvan begrijpt. Visser spreekt zelfs van “een grensgebied, een ontmoetingsruimte” die ontstaat als alle zekerheden, waarheden en ordeningen eroderen. Wat een noodzaak is, maar tegelijk een ondraaglijke beproeving. Die, zeker vanuit conventioneel oogpunt, ‘veel te veel’ vraagt van beide ouders.
Dat alles dompelt Gerard Visser dus onder in de “totale verwarring”. Die verwarring ziet hij echter als onderdeel van zijn “filosofische weg”. Misschien spreekt hij daarom van “jaren die ik nooit meer zou willen overdoen, maar evenmin had willen missen”. Dat zegt hij onder meer “vanuit de overtuiging dat het leven erom kan vragen uit het veld te worden geslagen en tot niets gereduceerd”. En volgens mij ook vanuit Diltheys gedachte “dat tot nog toe aan het filosoferen nog nooit de algehele, volledige, onverminkte ervaring ten grondslag heeft gelegen, en dus nog nooit de algehele en volledige werkelijkheid”. Want tot die “onverminkte ervaring” hoort ook de confrontatie met het onbeheersbare en totaal verwarrende. En precies die confrontatie wordt in "Bewonen wat je overkomt" pregnant voelbaar.
Ik vind Gerard Visser een interessante denker, die op eloquente wijze aandacht vraagt voor het verborgene. Met zijn filosofische noties was ik al redelijk bekend. Met zijn existentiële ervaringen niet. Juist die ervaringen echter voegen nog een mij verrassende lading en diepte toe aan zijn filosofische weg. Bovendien evoceert Visser zijn eigen existentiële en dus totaal verwarrende ervaringen op indringende wijze. Ook mooi is hoe hij zijn ongrijpbare stemmingen beschrijft: niet alleen verwarring en depressie, maar ook onverwachte vreugde en vervoering. Ik heb "Bewonen wat je overkomt" kortom graag gelezen.
1
Reageer op deze recensie