Lezersrecensie
Bizarre nachtwereld vol onnavolgbaar grillige passies
"Nightwood" (1936) van Djuna Barnes (1892- 1982) speelt zich af in Parijs, Berlijn en Wenen, in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het is een van de eerste romans waarin homoseksuele liefde tussen vrouwen openlijk wordt beschreven. Ook is het een van de meest excentrieke boeken ooit. De personages zijn ontwortelde outcasts, die zich gepassioneerd onderdompelen in een duistere nachtwereld vol dromen, drank, hallucinaties, en ongrijpbaar grillige en pijnlijke liefdes. Onnavolgbaar voor ons en voor zichzelf. Als lezer verdwaal je bovendien in een woekerend nachtwoud van betoverend ongewone zinnen, oneindig verrassende associaties, fascinerend hallucinante beelden, en scènes vol van duistere droompoëzie. Dat is een uiterst intense ervaring, een belevenis die je voortdurend verbluft en overrompelt. En waarin je voortdurend de randen moet opzoeken van je verstand en begripsvermogen.
Lezers die houden van strakke verhaallijnen en duidelijke thema’s worden hier helemaal gek van. Liefhebbers van helder proza trouwens ook. Maar associatieve en avontuurlijke lezers kunnen hun lol op. Vooral als zij houden van duister proza dat zijn geheimen niet prijs geeft. De bizarre schoonheid daarvan schittert bovendien ook in het Nederlands, dankzij de prachtige nieuwe vertaling van Erik Bindervoet. Mede daardoor las ik dit boek in één ruk, als in een roes. Vervolgens herlas ik vele passages. Zonder te letten op hun plek in het verhaal, zonder ze te willen begrijpen, puur om hun ongerijmde poëtische pracht. En daarbij liet ik mij graag inspireren door de magnifieke nawoorden van Xandra Schutte en Erik Bindervoet. Want die zijn ongelofelijk enthousiasmerend en verhelderend.
Het vreemde, meanderende, uit grillige zijpaden opgetrokken verhaal lijkt aanvankelijk te draaien om Felix Volkbein. Een schilderachtig ontwortelde en thuisloze Wandelende Jood, met een volkomen fluïde identiteit. Want alles aan hem is maskerade, verzinsel, drogbeeld, spektakel en illusie. Ook zijn adellijke titel, ook zijn illustere voorgeschiedenis. En onder dat alles gaapt het grote Niets: “[J}e hebt het gevoel dat hij ergens vandaan komt – waar dan ook vandaan – een of ander land dat hij eerder verzwolgen heeft dan bewoond, een of ander land dat hem gevoed heeft maar dat hij niet kan beërven, want het lijkt alsof de Jood overal verschijnt uit het niets”. Alsof Felix zijn eigen creatio ex nihilo is. En volkomen ongrijpbaar bovendien: “Als Felix’ naam genoemd werd, waren er altijd wel drie of meer mensen die bezworen dat zij hem de week ervoor tegelijkertijd in drie landen hadden gesignaleerd”.
Felix heeft een gepassioneerde fascinatie voor circussen. Want: “Het circus was een geliefd object dat hij nooit kon aanraken, derhalve nooit kon kennen”. Vol met leeuwen, acrobaten die capriolen uithalen in de lucht, groteske clowns, en ander onbevattelijk spektakel. En de ongrijpbare pracht van dat spektakel wordt prachtig beschreven. Fascinerend is echter vooral hoe "Nachtwoud" ook zelf een circusvoorstelling wordt. Vol met outcasts die totaal zijn losgeraakt van de conventionele wereld en zijn gewoonten. Want door de dolzinnige intensiteit van hun passies verliezen ze elke vaste grond. Net als het verhaal zelf. Zo is er de ongehoord excentrieke ‘dokter’ Matthew O’Connor, een homoseksueel en heimelijke travestiet, die steeds vaker in steeds toenemende dronkenschap en exaltatie losbarst in ellenlange, onnavolgbaar exuberante en bizarre monologen. Door die monologen wordt hij als het ware de verteller van "Nachtwoud". En verdwijnt de – ook behoorlijk buitenissige- alwetende verteller naar de achtergrond.
Bovendien doet Matthew heel indringende uitspraken over de nacht, die de dingen van hun vertrouwde contouren berooft: “Luister! Zien de dingen er tegen tienen en twaalven des middags net zo uit als in het donker? Is de hand, het gezicht, de voet, nog hetzelfde gezicht, dezelfde voet, dezelfde hand gezien door de zon? Want nu ligt de hand in een schaduw, zijn schoonheden en zijn verminkingen omringd door rook – de hand van de hoed werpt een sikkel van twijfel over het jukbeen, zodat er een half gezicht over is om te worden teruggestaard tot bespiegeling. Onder de kin is een blad van duisternis gevallen en er ligt er een diep boven de bogen van de ogen; de ogen zelf zijn van kleur veranderd”.
In de wereld van nacht en droom is volgens Matthew elk taboe opgeheven, elk rationeel voorbedachten rade weggevallen, elke rustgevende conventie weggewist. Het is de wereld van het incognito, het onbekende, het misdadige, het totaal angstwekkende, het irrationele. “Het hele samenstel van de schemering is al een verfabelde reconstructie van de angst, angst op zijn dieptepunt en met de verkeerde kant boven. Elke dag is uitgedacht en berekend, maar de nacht kent geen voorbedachten rade”. En juist in onze nachtelijke dromen vangen we, volgens Matthew, glimpen op van onze verdrongen en gevreesde duistere kern: “Badend in het zweet worden we wakker van onze activiteiten want die vonden plaats in een huis zonder adres, in een straat in geen stad, bevolkt met burgers met geen naam om ze te verloochenen. Juist hun gebrek aan identiteit maakt hen tot onszelf. […] Als je voor altijd incognito was, met nergens een vingerafdruk om tegen onze ziel in te brengen, zou niet een van ons zich niet bezondigen aan verkrachting, moord en schanddaden, zelfs de belachelijke”.
Spectaculair vreemd is ook Robin Vote. De echtgenote van Felix, die tegelijk extreem schrijnende en ondraaglijk intense liefdes beleeft met de excentrieke Nora Flood, en met de ronduit karikaturale Jenny Petherbridge. Onmogelijke en verscheurende liefdes, die alleen denkbaar zijn in het duister van de nacht. Robin zelf is bovendien een mysterieus nachtwezen. Een ‘somnambule’, voortdurend dwalend tussen slaap en waak. En in haar bijna comateuze slaap oogt zij overweldigend bizar: “Op een bed, omringd door een wirwar aan potplanten, exotische palmen en snijbloemen, lichtelijk overkweeld door de klanken van ongeziene vogels, die leken te zijn vergeten […], lag de jonge vouw […]. Haar benen, in een witte flanellen broek, lagen als in een dans gespreid […]. Het parfum dat haar lichaam afgaf had het karakteristieke aroma van dat aarde- vlees, fungi, dat ruikt naar gevangen nattigheid en toch zo droog is, overschaduwd door de geur van barnsteenolie, wat een innerlijke ziekte van de zee is, waardoor het leek alsof zij was binnengevallen in een slaaptoestand, onbesuisd en helemaal. Haar vlees had de textuur van plantenleven, en eronder vermoedde je een gestel dat breed, poreus en door slaap geteisterd was, alsof slaap een bederf was dat onder de zichtbare oppervlakte naar haar viste. Rond haar hoofd hing een glans als van een fosforgloed rond de omtrek van een waterlichaam – alsof haar leven in onbevallige lichtgevende beschadigingen door haar heen lag – de problematische structuur van de geboren somnambule die in twee werelden leeft – combinatie van kind en desperado”.
In deze passage buitelen de intense beelden en duistere metaforen over elkaar heen. Alle ‘zoals’- vergelijkingen roepen bovendien alleen maar raadsels op. Dat wordt nog versterkt door de vele associaties met ongetemd plantenleven en dierlijk leven. In haar onbesuisde overgave aan dit nachtwoud lijkt Robin een ongetemde oerkracht. Zij is nauwelijks meer menselijk: “Robin viel buiten het “mensentype”- een wildzang gevangen in vrouwenhuid”. In haar intense gepassioneerdheid lijkt ze zelfs eerder een fabeldier: “[Z]oals de eenhoorn gemankeerd beest noch mens is, maar menselijke hunkering die zijn borst tegen zijn prooi aan drukt”.
Precies dat maakt haar onweerstaanbaar aantrekkelijk: “Ze sloot haar ogen en Felix, die diep in die ogen gekeken had vanwege hun mysterieuze en schokkende blauw, kon ze nog steeds vaag zien achter de oogleden, helder en tijdloos – het verre en onbeperkte bereik van wilde beesten die hun focus nog niet hebben afgericht op contact met het menselijk oog”. Een aantrekkingskracht die verder niet wordt benoemd of geanalyseerd: er is alleen dat schokkende, dierlijke, niet- menselijke blauw van haar ongetemde ogen. Ook Matthew O’Connor bewondert de irrationele pracht van dit blauw. Hier echter is dat blauw, verbazend genoeg, zelfs een fluïdum onder Robins huid. En dus extra onkenbaar en mysterieus: “Ja, O God, Robin was mooi. Ik mocht haar niet, maar dat moet ik haar wel nageven: een soort fluïde blauw onder haar huid, alsof de huid van de tijd van haar afgestroopt was, en daarmee alle transacties die met kennis van doen hadden”.
Dit soort beelden maken voelbaar hoe enigmatisch Robin is. Zelf spreekt ze nauwelijk: alsof ze door haar eigen woordloosheid de belichaming is van onverwoordbare mysteries. En anderen kijken alleen maar verbijsterd naar het blauw onder haar huid of in haar ogen. Of naar haar bizar grillige, bijna bezeten gedrag. Geen wonder dat Felix zegt: “Ik had een beeld van haar, maar dat […] is een rustpunt van de geest tussen onzekerheden […] Hoe meer we te weten komen over een persoon, des te minder we weten”.
Voor de wanhopig verliefde Nora Flood is Robin zelfs een ongrijpbare droomfiguur: “Ik probeerde tussenbeide te komen en haar te redden, maar ik was als een schaduw in haar droom die haar nooit op tijd kon bereiken zodat de slaper schreeuwt zonder echo, ikzelf echo in worsteling om een antwoord; ze was als een nieuwe schim die gevaarlijk dicht bij het buitenste gordijn wandelde, en ik werd gek omdat ik wakker was en de gestalte zag, niet in staat haar te bereiken, niet in staat mensen van haar af te slaan; en zij ging voort, bijna niet-lopend, met in het gelaat heiligheid en idiotie”.
Prachtig, hoe Robin en Nora allebei schaduwen en schimmen lijken in een ongrijpbare droom. Mooi is ook die ‘heiligheid en idiotie’: woorden die benadrukken hoe sterk Robin zich aan de wereld van normale mensen onttrekt. Schrijnend is bovendien de onoverbrugbare kloof tussen Robin en de vergeefs om een antwoord worstelende Nora. Een kloof die als een amputatie voelt: “Robins afwezigheid werd, naarmate de nacht vorderde, een fysieke verwijdering, onverdraaglijk en onherstelbaar. Zoals een geamputeerde hand niet kan worden verloochend, […] zo was Robin een amputatie die Nora niet kon afzweren”.
“Een mens is pas compleet als hij net zoveel rekening houdt met zijn schaduw als met zichzelf – en wat is de schaduw van een mens anders dan zijn ter aarde geworpen verbazing?”. Aldus Matthew O’Connor. "Nachtwoud" thematiseert naar mijn gevoel die ‘schaduw’, en die ‘verbazing’. Alles wat wij verdringen, wordt tot in het groteske uitvergroot. Alle vaak genegeerde grilligheden en pijnlijkheden van onze passies worden in prachtige mysterieuze beelden gevat. De personages zijn bovendien totaal van alle conventies onthecht, en wagen zich veel dieper in nachtelijke sferen dan u en ik ooit zouden durven. Dat alles zorgt voor een soms ongemakkelijke, maar wel enorm intense leeservaring. En die zou ik voor geen goud hebben willen missen.
Lezers die houden van strakke verhaallijnen en duidelijke thema’s worden hier helemaal gek van. Liefhebbers van helder proza trouwens ook. Maar associatieve en avontuurlijke lezers kunnen hun lol op. Vooral als zij houden van duister proza dat zijn geheimen niet prijs geeft. De bizarre schoonheid daarvan schittert bovendien ook in het Nederlands, dankzij de prachtige nieuwe vertaling van Erik Bindervoet. Mede daardoor las ik dit boek in één ruk, als in een roes. Vervolgens herlas ik vele passages. Zonder te letten op hun plek in het verhaal, zonder ze te willen begrijpen, puur om hun ongerijmde poëtische pracht. En daarbij liet ik mij graag inspireren door de magnifieke nawoorden van Xandra Schutte en Erik Bindervoet. Want die zijn ongelofelijk enthousiasmerend en verhelderend.
Het vreemde, meanderende, uit grillige zijpaden opgetrokken verhaal lijkt aanvankelijk te draaien om Felix Volkbein. Een schilderachtig ontwortelde en thuisloze Wandelende Jood, met een volkomen fluïde identiteit. Want alles aan hem is maskerade, verzinsel, drogbeeld, spektakel en illusie. Ook zijn adellijke titel, ook zijn illustere voorgeschiedenis. En onder dat alles gaapt het grote Niets: “[J}e hebt het gevoel dat hij ergens vandaan komt – waar dan ook vandaan – een of ander land dat hij eerder verzwolgen heeft dan bewoond, een of ander land dat hem gevoed heeft maar dat hij niet kan beërven, want het lijkt alsof de Jood overal verschijnt uit het niets”. Alsof Felix zijn eigen creatio ex nihilo is. En volkomen ongrijpbaar bovendien: “Als Felix’ naam genoemd werd, waren er altijd wel drie of meer mensen die bezworen dat zij hem de week ervoor tegelijkertijd in drie landen hadden gesignaleerd”.
Felix heeft een gepassioneerde fascinatie voor circussen. Want: “Het circus was een geliefd object dat hij nooit kon aanraken, derhalve nooit kon kennen”. Vol met leeuwen, acrobaten die capriolen uithalen in de lucht, groteske clowns, en ander onbevattelijk spektakel. En de ongrijpbare pracht van dat spektakel wordt prachtig beschreven. Fascinerend is echter vooral hoe "Nachtwoud" ook zelf een circusvoorstelling wordt. Vol met outcasts die totaal zijn losgeraakt van de conventionele wereld en zijn gewoonten. Want door de dolzinnige intensiteit van hun passies verliezen ze elke vaste grond. Net als het verhaal zelf. Zo is er de ongehoord excentrieke ‘dokter’ Matthew O’Connor, een homoseksueel en heimelijke travestiet, die steeds vaker in steeds toenemende dronkenschap en exaltatie losbarst in ellenlange, onnavolgbaar exuberante en bizarre monologen. Door die monologen wordt hij als het ware de verteller van "Nachtwoud". En verdwijnt de – ook behoorlijk buitenissige- alwetende verteller naar de achtergrond.
Bovendien doet Matthew heel indringende uitspraken over de nacht, die de dingen van hun vertrouwde contouren berooft: “Luister! Zien de dingen er tegen tienen en twaalven des middags net zo uit als in het donker? Is de hand, het gezicht, de voet, nog hetzelfde gezicht, dezelfde voet, dezelfde hand gezien door de zon? Want nu ligt de hand in een schaduw, zijn schoonheden en zijn verminkingen omringd door rook – de hand van de hoed werpt een sikkel van twijfel over het jukbeen, zodat er een half gezicht over is om te worden teruggestaard tot bespiegeling. Onder de kin is een blad van duisternis gevallen en er ligt er een diep boven de bogen van de ogen; de ogen zelf zijn van kleur veranderd”.
In de wereld van nacht en droom is volgens Matthew elk taboe opgeheven, elk rationeel voorbedachten rade weggevallen, elke rustgevende conventie weggewist. Het is de wereld van het incognito, het onbekende, het misdadige, het totaal angstwekkende, het irrationele. “Het hele samenstel van de schemering is al een verfabelde reconstructie van de angst, angst op zijn dieptepunt en met de verkeerde kant boven. Elke dag is uitgedacht en berekend, maar de nacht kent geen voorbedachten rade”. En juist in onze nachtelijke dromen vangen we, volgens Matthew, glimpen op van onze verdrongen en gevreesde duistere kern: “Badend in het zweet worden we wakker van onze activiteiten want die vonden plaats in een huis zonder adres, in een straat in geen stad, bevolkt met burgers met geen naam om ze te verloochenen. Juist hun gebrek aan identiteit maakt hen tot onszelf. […] Als je voor altijd incognito was, met nergens een vingerafdruk om tegen onze ziel in te brengen, zou niet een van ons zich niet bezondigen aan verkrachting, moord en schanddaden, zelfs de belachelijke”.
Spectaculair vreemd is ook Robin Vote. De echtgenote van Felix, die tegelijk extreem schrijnende en ondraaglijk intense liefdes beleeft met de excentrieke Nora Flood, en met de ronduit karikaturale Jenny Petherbridge. Onmogelijke en verscheurende liefdes, die alleen denkbaar zijn in het duister van de nacht. Robin zelf is bovendien een mysterieus nachtwezen. Een ‘somnambule’, voortdurend dwalend tussen slaap en waak. En in haar bijna comateuze slaap oogt zij overweldigend bizar: “Op een bed, omringd door een wirwar aan potplanten, exotische palmen en snijbloemen, lichtelijk overkweeld door de klanken van ongeziene vogels, die leken te zijn vergeten […], lag de jonge vouw […]. Haar benen, in een witte flanellen broek, lagen als in een dans gespreid […]. Het parfum dat haar lichaam afgaf had het karakteristieke aroma van dat aarde- vlees, fungi, dat ruikt naar gevangen nattigheid en toch zo droog is, overschaduwd door de geur van barnsteenolie, wat een innerlijke ziekte van de zee is, waardoor het leek alsof zij was binnengevallen in een slaaptoestand, onbesuisd en helemaal. Haar vlees had de textuur van plantenleven, en eronder vermoedde je een gestel dat breed, poreus en door slaap geteisterd was, alsof slaap een bederf was dat onder de zichtbare oppervlakte naar haar viste. Rond haar hoofd hing een glans als van een fosforgloed rond de omtrek van een waterlichaam – alsof haar leven in onbevallige lichtgevende beschadigingen door haar heen lag – de problematische structuur van de geboren somnambule die in twee werelden leeft – combinatie van kind en desperado”.
In deze passage buitelen de intense beelden en duistere metaforen over elkaar heen. Alle ‘zoals’- vergelijkingen roepen bovendien alleen maar raadsels op. Dat wordt nog versterkt door de vele associaties met ongetemd plantenleven en dierlijk leven. In haar onbesuisde overgave aan dit nachtwoud lijkt Robin een ongetemde oerkracht. Zij is nauwelijks meer menselijk: “Robin viel buiten het “mensentype”- een wildzang gevangen in vrouwenhuid”. In haar intense gepassioneerdheid lijkt ze zelfs eerder een fabeldier: “[Z]oals de eenhoorn gemankeerd beest noch mens is, maar menselijke hunkering die zijn borst tegen zijn prooi aan drukt”.
Precies dat maakt haar onweerstaanbaar aantrekkelijk: “Ze sloot haar ogen en Felix, die diep in die ogen gekeken had vanwege hun mysterieuze en schokkende blauw, kon ze nog steeds vaag zien achter de oogleden, helder en tijdloos – het verre en onbeperkte bereik van wilde beesten die hun focus nog niet hebben afgericht op contact met het menselijk oog”. Een aantrekkingskracht die verder niet wordt benoemd of geanalyseerd: er is alleen dat schokkende, dierlijke, niet- menselijke blauw van haar ongetemde ogen. Ook Matthew O’Connor bewondert de irrationele pracht van dit blauw. Hier echter is dat blauw, verbazend genoeg, zelfs een fluïdum onder Robins huid. En dus extra onkenbaar en mysterieus: “Ja, O God, Robin was mooi. Ik mocht haar niet, maar dat moet ik haar wel nageven: een soort fluïde blauw onder haar huid, alsof de huid van de tijd van haar afgestroopt was, en daarmee alle transacties die met kennis van doen hadden”.
Dit soort beelden maken voelbaar hoe enigmatisch Robin is. Zelf spreekt ze nauwelijk: alsof ze door haar eigen woordloosheid de belichaming is van onverwoordbare mysteries. En anderen kijken alleen maar verbijsterd naar het blauw onder haar huid of in haar ogen. Of naar haar bizar grillige, bijna bezeten gedrag. Geen wonder dat Felix zegt: “Ik had een beeld van haar, maar dat […] is een rustpunt van de geest tussen onzekerheden […] Hoe meer we te weten komen over een persoon, des te minder we weten”.
Voor de wanhopig verliefde Nora Flood is Robin zelfs een ongrijpbare droomfiguur: “Ik probeerde tussenbeide te komen en haar te redden, maar ik was als een schaduw in haar droom die haar nooit op tijd kon bereiken zodat de slaper schreeuwt zonder echo, ikzelf echo in worsteling om een antwoord; ze was als een nieuwe schim die gevaarlijk dicht bij het buitenste gordijn wandelde, en ik werd gek omdat ik wakker was en de gestalte zag, niet in staat haar te bereiken, niet in staat mensen van haar af te slaan; en zij ging voort, bijna niet-lopend, met in het gelaat heiligheid en idiotie”.
Prachtig, hoe Robin en Nora allebei schaduwen en schimmen lijken in een ongrijpbare droom. Mooi is ook die ‘heiligheid en idiotie’: woorden die benadrukken hoe sterk Robin zich aan de wereld van normale mensen onttrekt. Schrijnend is bovendien de onoverbrugbare kloof tussen Robin en de vergeefs om een antwoord worstelende Nora. Een kloof die als een amputatie voelt: “Robins afwezigheid werd, naarmate de nacht vorderde, een fysieke verwijdering, onverdraaglijk en onherstelbaar. Zoals een geamputeerde hand niet kan worden verloochend, […] zo was Robin een amputatie die Nora niet kon afzweren”.
“Een mens is pas compleet als hij net zoveel rekening houdt met zijn schaduw als met zichzelf – en wat is de schaduw van een mens anders dan zijn ter aarde geworpen verbazing?”. Aldus Matthew O’Connor. "Nachtwoud" thematiseert naar mijn gevoel die ‘schaduw’, en die ‘verbazing’. Alles wat wij verdringen, wordt tot in het groteske uitvergroot. Alle vaak genegeerde grilligheden en pijnlijkheden van onze passies worden in prachtige mysterieuze beelden gevat. De personages zijn bovendien totaal van alle conventies onthecht, en wagen zich veel dieper in nachtelijke sferen dan u en ik ooit zouden durven. Dat alles zorgt voor een soms ongemakkelijke, maar wel enorm intense leeservaring. En die zou ik voor geen goud hebben willen missen.
1
Reageer op deze recensie