Meer dan 6,6 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een eloquent stotterende verhalenbundel van Eduardo Halfon

“De Poolse bokser” vertaalt in één klap drie verhalenbundels van Eduardo Halfon (1971): “El boxeador polaco” (2008), “La pirueta” (2010) en “Monasterio” (2014). Hoofdpersoon in al die verhalen is ene Eduardo Halfon: van Joods- Arabische komaf, bij toeval in Guatemala geboren, opgegroeid in de Verenigde Staten, en zijn familiegeschiedenis heeft Libanese, Oekraïense, Syrische, Egyptische en Poolse wortels. Iemand dus met een volkomen pluriforme en fluïde identiteit. En aan het eind van “De Poolse bokser” hebben we deze Eduardo Halfon beter leren kennen: niet als een man uit één stuk, maar juist als een intrigerend raadselachtige en heterogene lappendeken.

Die heterogeniteit is een grondmotief van “De Poolse bokser”. En iets waar hoofdpersoon Eduardo Halfon in elk verhaal op steeds weer andere manieren mee worstelt of over mijmert. Maar het is ook een kernelement van de stijl en vorm. Want door alle associatieve verbanden tussen de verhalen leest deze verhalenbundel tegelijk als een roman over één hoofdpersoon. Maar dan wel als een heel gefragmenteerde, niet- chronologische en gefragmenteerde roman, over een nauwelijks vast te pinnen hoofdpersoon.

Die hoofdpersoon heeft alle kenmerken van ‘de echte Eduardo Halfon’. Tegelijk echter staan de verhalen vol van elkaar tegensprekende verzinsels. Alsof Halfon, net als in zijn andere boeken, allerlei raadsels in zijn ‘echte leven’ en in zijn eigen autobiografische innerlijk nog heeft willen uitvergroten in ambigue fictie. Tevens vermengt hij die fictie ook nog eens met intrigerende essayistische passages over de aard en waarde van fictie en literatuur. Elk verhaal is op zich al een verwonderde en verwonderlijke reflectie op een raadselachtige werkelijkheid. Maar daarnaast reflecteren die verhalen ook nog eens vol verwondering op zichzelf: op wat verhalen nou zo raadselachtig vreemd maakt, en hoe juist die vreemdheid die verhalen zo waardevol maakt.

Reeds in het eerste verhaal, “Ver weg”, staan een paar prachtige meta- fictionele en poëticale zinnen. Bijvoorbeeld: “Een kort verhaal vertelt altijd twee verhalen […]. Onder een zichtbaar verhaal gaat een geheim verhaal schuil”. Of ook: “Een verhaal is iets wat we kunnen zien en kunnen lezen, maar als we de structuur ervan bekijken is er meer dan dat, iets wat we niet zien maar wat er toch is, tussen de regels, als een suggestie”. Zoals de sterren die wij zien ook meer zijn dan dat, iets wat we niet kunnen zien of kunnen weten maar wat er toch is. Want als je sterren ordent en er imaginaire lijnen tussen trekt, dan zijn het constellaties, die wellicht staan voor sterrenbeelden, die misschien elk weer een van ons voorstellen. Een briljante schrijver, zo oppert de ik- figuur, is attent op zulke constellaties, en moet dus “iets kunnen zeggen terwijl je in werkelijkheid iets heel anders zegt, taal gebruiken om te komen tot een sublieme, vergankelijke metataal”. Verhalen, zo suggereert Halfon kortom, gaan altijd over iets anders dan waarover ze lijken te gaan. Dat ‘iets anders’ blijft echter altijd een ongrijpbare suggestie tussen de regels. Maar juist dat ongrijpbare is voor Halfon ook het wezenlijke.

Deze fraaie meta-fictionele gedachten in “Ver weg” ontstaan vooral in dialogen tussen de ik- figuur en een raadselachtige, dichterlijke student uit de binnenlanden van Guatemala. Maar ook onder het zichtbare verhaal van die dialogen gaat een geheim verhaal schuil. Ook tussen de regels van “Ver weg” ontstaat ‘iets’, maar alleen als suggestie die zich meteen weer verhult. Bijvoorbeeld als de ik- figuur plotseling een litteken ziet op de wang van zijn student. “Ineens zag ik het enorme purperen litteken op zijn rechterwang. Van een machete, dacht ik. Daarna dacht ik even aan de witte stippen op die pikzwarte muur in Auschwitz waar mijn Poolse grootvader over had verteld”. Raadselachtig. Want waarom ziet hij dat litteken, dat nochtans ‘enorm’ wordt genoemd, niet eerder? Was dat omdat hij het eerder niet durfde te zien? Of niet durfde toe te geven dat hij het had gezien? Wat betekent dat litteken bovendien? Hoezo trouwens associeert de ik- figuur dat litteken met die witte stippen op een zwarte muur in Auschwitz? En wat betekent die muur voor zijn grootvader en voor de ik- figuur zelf?

Allemaal raadsels, die raadselachtig blijven, ook door het prachtige onbestemde slot van dit verhaal. Wel wordt in een ander verhaal, “De Poolse bokser”, alsnog verteld wat Halfons grootvader vertelde over die witte stippen op die zwarte muur. Ook zien we tussen de regels door welk effect dit verhaal op Halfon had en heeft. Het raadsel wordt daardoor echter alleen maar groter en groter: “Maar de Zwarte Muur in Auschwitz leek niet zo groot als ik had gedacht. Hij was zwart met witte stippen. Overal zaten witte stippen, zei mijn grootvader terwijl hij met zijn wijsvinger toetsen bespeelde in de lucht, en ik zag al rokende een sterrenhemel voor me. Hij zei: Witte spatten. Hij zei: Misschien wel gemaakt door de kogels nadat ze al die nekken hadden doorboord. Het was heel donker in de cel, hij vervolgde zijn verhaal meteen, als om niet in die duisternis te verdwalen”.

Prachtig, hoe die grootvader de witte stippen met zijn wijsvinger aanstipt in de lucht. Schitterend, hoe de ik- figuur zich bij die tekening een sterrenhemel voorstelt, een constellatie: precies het beeld dat hij in “Ver weg” gebruikte om aan te geven dat onder elk zichtbaar verhaal ook een geheim verhaal schuilt. Fraai is ook de duisternis waarin grootvader volgens zijn kleinzoon al vertellend vreest te verdwalen. Een duisternis die prachtig resoneert met de pikzwarte muur in Auschwitz, en met de pikzwarte geschiedenis van de holocaust. Heel significant vind ik bovendien het stotterende gehalte van dit verhaal: de snelle wisselingen van perspectief (van ‘– ik’ naar ‘- hij’, van vertellende grootvader naar luisterende kleinzoon), de ademloze herhalingen van ‘hij zei’. Alsof de grootvader nauwelijks kan of durft te vertellen wat hij wil vertellen. En alsof de kleinzoon dit verhaal ook jaren na dato alleen in pure ademloosheid en sprakeloosheid herbeleeft.

“De enige manier om een verhaal te vertellen, is door het eloquent stotterend te doen”, zo oppert de ik- figuur in weer een ander verhaal. Of ook: “misschien is literatuur niet meer dan de struikelende, zigzaggende toespraak van een stotteraar”. En in nog weer een ander verhaal zegt hij, terloops: “als ik schrijf of als ik iets probeer te begrijpen, wat bijna hetzelfde is, ga ik voortdurend uit van beelden”. Welnu, die witte stippen op een pikzwarte muur zijn een indringend beeld voor iets totaal ongrijpbaars. Waarover alleen eloquent stotterend en in onbevattelijke beelden kan worden verteld. Want precies die onbevattelijkheid is volgens Halfon essentieel : “Wanneer we schrijven, weten we dat er iets heel belangrijks te zeggen is over de werkelijkheid en dat het binnen ons bereik ligt, hier, vlakbij, op het puntje van onze tong, en dat we het niet vergeten moeten. Maar toch, telkens weer, blijven we het vergeten”. En daarom moet dat ‘iets’ ook een suggestie blijven, bewaard worden als iets wat we meteen vergeten. Want als we het als een grijpbare werkelijkheid voorstellen, dan versimpelen we het vreselijk.

Geen wonder dan ook dat de verhalen in "De Poolse bokser" allemaal heel ongrijpbaar zijn van sfeer en toon. Vaak is er sprake van onbestemde sigarettenrook, die zomaar zonder reden naar boven kringelt, en juist door zijn betekenisloosheid heel sfeerbepalend is. Vaak ook cirkelt een verhaal rond een raadselachtig begrip, dat niet wordt verklaard en vermoedelijk ook niets betekent. De verhalen lijken meestal in het onbestemde te beginnen en te eindigen, zonder enige greep te hebben op het onderwerp waarover ze gaan. Vaak ook laat de ik- figuur de zaken op wel heel paradoxale wijze in het midden, zelfs als het gaat om wat hij zelf doet en voelt. Bijvoorbeeld door te zeggen: “Waarschijnlijk fantaseerden we allebei over hetzelfde of over het tegenoverstelde”. Of ook: “ik woog mijn woorden of misschien ook niet”. Voorts zijn er vaak heel vreemde en terloopse metaforische beelden, die geen enkele betekenis voor het verhaal lijken te hebben maar die wel sterk bijdragen aan de paradoxale en ongrijpbare toon. Zoals: "Haar handen leken me te klein, en vervolgens vond ik ze op twee aardkleurige zeesterren lijken, toen op twee opgezwollen tarantula's die een territoriumstrijd uitvochten die geen van beiden ooit zou zinnen". Zo vreemd is volgens de ik- figuur kennelijk de werkelijkheid. Zo merkwaardig zijn zelfs twee ogenschijnlijk doodgewone handen, van een personage dat er verder totaal niet toe lijkt te doen.

De ik- figuur heeft sowieso grote twijfels aan de kenbaarheid van de werkelijkheid: “Wat is de werkelijkheid? Ik weet het niet. Hoe zie ik de werkelijkheid? Geen idee”. Ergens zegt hij zelfs: “Volgens de legende hebben de oorspronkelijke bewoners van Amerika de vloot van Columbus niet zien naderen, omdat ze hem niet kónden zien, hem letterlijk niet konden zien; het concept van boten, galjoenen en karvelen was voor hen zó vreemd, zó onvoorstelbaar dat het niet in hun idee van de werkelijkheid paste, dus besloten hun hersenen het simpelweg niet te registreren”. De ik- figuur is dan ook heel gevoelig voor ervaringen die hem zó vreemd zijn dat zijn eigen hersenen ze simpelweg niet willen registreren. En daarover spreekt hij dan eloquent hakkelend: “Ik wilde praten, iets zeggen, als om me weer deel van de wereld te voelen, maar in deze situatie waren de woorden niet meer van mij. Ik was voorbij de taal. Voorbij elk rationeel concept. Voorbij mezelf. Voorbij de mogelijkheid om te begrijpen wat me overkwam. Voorbij elke god of doctrine of evangelie of grens die de ene plek van de andere scheidt. Voorbij, punt”.

Het verhaal van grootvader over Auschwitz is eveneens een verhaal over ‘iets’ voorbij de taal. Vandaar het eloquent hakkelende beeld van die witte stippen op een pikzwarte muur. Vandaar dat grootvader dit verhaal – en dit beeld- heel lang heeft verzwegen. Bovendien bestaan er zelfs meerdere, steeds zeer raadselachtige, en elkaar soms totaal tegensprekende versies van zijn eigen verhaal. Zo vertelde grootvader ook over een Poolse bokser, die hem in Auschwitz precies vertelde wat grootvader wel en juist niet moest zeggen om te overleven. Hoe prachtig, en hoe literair ook: grootvader zou dus zijn gered door de woorden van een Poolse bokser. Maar die woorden zijn samen met die bokser verdwenen in het niets, en ook grootvader weet ze later niet meer of wil ze niet meer weten. En, erger nog: later betwijfelt de ik- figuur zelfs of die Poolse bokser ooit wel heeft bestaan, en of dit niet een verzinsel van zijn grootvader is geweest…..

Literatuur is een truc, als van een goochelaar of een tovenaar die je doet geloven dat de werkelijkheid heel is en één is. Aldus de ik- figuur, nadat hij is gaan twijfelen aan het verhaal van grootvader. Tegelijk is hij ook gebiologeerd door de gedachte dat literatuur de werkelijkheid kan doen scheuren. Juist omdat het een activiteit van de verbeelding is die haaks kan staan op de door ons gekende werkelijkheid. Dat laatste duidt hij o.a. in de volgende tastende woorden: “Of misschien is het voor literatuur nodig om één werkelijkheid te vernietigen zodat een andere kan worden opgebouwd – iets wat mijn grootvader op een heel intuïtieve manier al wist- , dat wil zeggen, de werkelijkheid vernietigt zichzelf en bouwt zichzelf daarna weer op uit zijn eigen brokstukken”. Daarmee zegt hij ook, naar mijn gevoel, dat een zo onvoorstelbaar verhaal als dat van zijn grootvader alleen uit brokstukken kan bestaan. Uit meerdere elkaar tegensprekende versies, die deels misschien totaal fictief zijn. Uit gescheurde verhalen over een gescheurde werkelijkheid. Voorbij de taal. Voorbij de woorden. Voorbij het verhaal als sluitende éénheid met kop en staart. Voorbij wat ons verstand kan bevatten en registreren.

Hierboven had ik het ook al over Halfons pluriforme en fluïde identiteit, en hoe deze weerspiegeld wordt in de heterogene en gefragmenteerde vorm van “De Poolse bokser”. Halfon zou een strakke autobiografie hebben kunnen vertellen over zijn pluriforme familiegeschiedenis, over zijn ongrijpbare identiteit, en over hoe de Shoah doorwerkte in het leven van zijn familie en hemzelf. Maar hij kiest bewust voor eloquent hakkelende beelden, en voor verbrokkelde verhalen waarin geheime verhalen worden verborgen. En soms ook voor wat hij "blindemansfoto's" noemt: een mooi en suggestief begrip voor mentale foto's van taferelen die hij nauwelijks in woorden kan vatten, maar die hij juist vanwege hun onbevattelijke betekenis-surplus toch bewaren wil .

Dat getuigt naar mijn gevoel van een inspirerend respect voor het raadsel en het geheim, dus voor datgene wat we niet begrijpen en dat niet tot iets begrijpelijks mag worden versimpeld. Maar het getuigt volgens mij ook van een enorm inspirerende vrijheidsdrang. In een van zijn verhalen, over een Servische pianist die tegelijk snakt naar de ongebonden vrijheid van nomaden, wordt gemijmerd over de “open structuur” van muziek. “Ik vermoed dat het zoiets is als kunnen spelen, rekken en vliegen binnen een frame van lucht”, zo oppert de musicus. Tegelijk oppert hij dat hiervoor een “revolutie van de geest” vereist is die radicaler is dan welke revolutie van welke revolutionair dan ook. Een revolutie ook die radicaal komaf maakt met alle grenzen en conventies.

Is dat ook niet wat Halfon zelf in “De Poolse bokser” nastreeft? Die zo raadselachtig heterogene verhalenbundel, die tegelijk gelezen kan worden als fragmentarische roman over een fluïde en ongrijpbare hoofdpersoon? Waarin bovendien brokstukken van autobiografie, essayisme en fantasie zich vermengen tot iets totaal nieuws? En waarin woorden en beelden vrij kunnen spelen binnen een frame van lucht, zoekend naar ongrijpbare maar eindeloos tantaliserende geheimen? Is een dergelijke innerlijke vrijheid en ontgrenzing bovendien niet noodzakelijk om werkelijkheden te omcirkelen die zich aan geen enkel conventioneel label storen?

Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat het werk van Halfon mij steeds meer begint te fascineren. Dit was, na “Tarantula” en “Saturnus”, mijn derde Halfon in korte tijd. En ik ben nu heel benieuwd naar “Duel”, “Deuntje”, en alle vertalingen die hopelijk nog gaan volgen. Liefst gemaakt door Lisa Thunissen of Marije Arijs, die allebei heel goed weten hoe ze het Spaans van Halfon moeten overbrengen in welluidend, heel precies en ongelofelijk suggestief Nederlands. Want ik weet zeker dat elke nieuwe Halfon mij weer voor nieuwe raadsels zal stellen, zodat ik nog minder zal begrijpen van de schrijver en van de persoon. En daar zie ik reikhalzend naar uit!

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Een weelderige zomerse bruiloft in een luxe hotel aan zee wordt verstoord door de veertigjarige, pas gescheiden Phoebe. Voor ze het weet is ze bruiloftsgast tegen wil en dank. 'Scherp, geestig en een genot om te lezen.'

Om haar baan als video producer te redden, gaat Katie in zee met reddingszwemmer Hutch. Het enige probleem? Ze kan niet zwemmen. Wat begint als een leugentje om bestwil verandert al snel in een web van bedrog.