Lezersrecensie
Hallucinante visioenen en onpeilbare raadsels
In 2023 won Jon Fosse de Nobelprijs voor Literatuur, "voor zijn vernieuwende toneelstukken en proza die stem geven aan het onzegbare". Een goede keuze. Want met name "Melancholie I", de "Septologie"en - de alleen in het Engels vertaalde- "Trilogy"geven aan het onzegbare een prachtige stem. En ook de vroege novelle "Ales bij het vuur" (onlangs vertaald, maar geschreven in 2004) is een fascinerende mijmering over de raadsels van leven en dood.
We zien hoe de oude Signe een visioen heeft van zichzelf, zoals ze meer dan twintig jaar geleden door haar raam staarde in de duisternis. Turend naar de duistere en door stormwind geplaagde Fjord, waarin haar man Asle is gaan roeien. Om vervolgens spoorloos te verdwijnen. Signe ziet en herbeleeft dus hoe zij lang geleden vertwijfeld naar buiten keek, door dat met duister omlijste raam. Maar ook ziet zij hoe zij nu, als stokoude vrouw, kijkt naar het verleden. Ze ziet dus haar jonge gedaanten, en de oude gedaante die naar die jonge gedaanten kijkt. In haar visioen ziet zij bovendien ook Asle. Aldus herbeleeft, reconstrueert of hallucineert Signe wat Asle misschien beleefde, dacht, betwijfelde of hallucineerde op de dag dat hij spoorloos verdween. Zonder dat Signe ook maar iets lijkt te snappen van de koortsachtige beelden die haar overvallen. En zonder dat ze ooit kan weten of er maar iets van die beelden klopt.
Asle heeft in Signes visioen ook weer visioenen. Waarin hij zijn betovergrootmoeder Ales ontmoet naar wie hij is vernoemd. En de nog piepjonge Asle, een verre voorouder naar wie hij eveneens is vernoemd. Dezelfde piepjonge Asle die op zevenjarige leeftijd verdrinkt in de Fjord. Dezelfde Fjord waarin de latere Asle – Signes man- vele jaren later spoorloos verdween. Signe ziet vervolgens de verdrinking van de jonge Asle in diverse visioenen voor zich, onmachtig starend naar het onmachtige verdriet van Asles ouders. Maar ze ziet niet hoe haar echtgenoot verdween. En begrijpt niet waarom hij eigenlijk ging roeien in stormwind en duisternis. Want in haar visioen ziet ze alleen een Asle die van zichzelf helemaal niks begreep. Dat maakt zijn verdwijning extra ongerijmd en raadselachtig. Wat nog versterkt wordt door het idiote toeval – of is het onbegrijpelijke lotsbestemming!? - dat de ene Asle de verdrinkingsdood van de andere Asle herhaalt. Zodat beide Asles met elkaar versmelten. En Signe zelf versmelt met de oude betovergrootmoeder Ales: in haar visioen heeft Ales dezelfde grote ogen, hetzelfde zwarte haar, en een vergelijkbaar troosteloos en onbegrijpelijk verdriet.
We hebben kortom te maken met een visioen vol ingebedde visioenen. Waarin het perspectief voortdurend van de ene naar de andere persoon vervloeit en van de ene tijd in de andere. En waarin de personages zichzelf en anderen in meerdere gedaanten zien en ook nog eens met elkaar vervloeien. Daardoor staat elke chronologie en elke oorzaak- gevolg relatie op losse schroeven. “Het is al gebeurd”, zo wordt bijvoorbeeld over Asles fatale roeitocht gezegd, “maar niet vandaag”. Alsof Signe, ook in haar koortsachtige herbeleving achteraf, die gebeurtenis niet kan plaatsen in de tijd of in een sluitend verhaal.
Ook is "Ales bij het vuur" intrigerend polyinterpretabel. Zelf lees ik het als een verhaal over een traumatisch rouwproces dat niet kan worden voltooid. En dat door zijn onvoltooidheid Signe voor eeuwig blijft kwellen. Maar het zou ook een mystieke parabel kunnen zijn waarin de tijd stil staat, de grenzen tussen leven en dood nevelig zijn, en de levens en identiteiten van de personages in elkaar overlopen. Ook zou deze novelle een verhaal kunnen zijn over het onkenbare bestaan aan gene zijde van leven en dood. Zulke verhalen heeft Fosse immers vaker verteld: denk aan "Ochtend en avond", of aan "Een schitterend wit", of aan passages in "Trilogy". Door zijn vele herhalingen en zijn meanderende ritme klinkt "Ales bij het vuur" bovendien soms als bezwering of als een meditatie. Ondanks de zo schrijnende inhoud. Deze novelle kan dus op verschillende manieren gelezen worden. En dat maakt hem extra meerduidig en interessant.
De novelle opent met het woord “ik”. In mijn beleving is dat Signe, die zich vervolgens bijna nooit meer ik noemt en zichzelf alleen nog van buitenaf bekijkt. Met niet begrijpende ogen. En na “ik” volgt een ellenlang meanderende zin, vol komma’s. Een zin dus die niet kan of wil eindigen met een concluderende punt. En die vol zit met herhalingen van "en": het voegwoord dat - anders dan "dus", "want", "doordat", "derhalve"- geen causale relatie aangeeft. Alsof alle causale relaties die wij kennen totaal verstommen. Alsof alle ratio volkomen paf staat. Alsof het verbinden en begrijpen plaats maakt voor een verbijsterd beschouwen dat niet eens waagt te willen begrijpen. En dat wordt nog onderstreept door de “leegte” waarin Signe zich bevindt. En het “donker” waarin Asle, de nacht en de Fjord met elkaar versmelten. Mede door Asles haar, dat net zo zwart is als dat van Ales en Signe.
Ik citeer een klein stuk van deze eindeloze openingszin:“Ik zie Signe in de woonkamer op de bank liggen en ze kijkt naar al het vertrouwde, de oude tafel, de kachel, de houtstapel, de oude houten wandpanelen aan de muur, het grote raam met uitzicht op de Fjord, ze kijkt ernaar zonder het te zien, en alles is zoals het altijd is geweest, niets is veranderd, en toch is alles veranderd, denkt ze bij zichzelf, want sinds hij verdween is niets meer hetzelfde, ze is hier gewoon, zonder hier te zijn, de dagen komen, de dagen gaan, de nachten komen, de nachten gaan, en zij volgt, met trage bewegingen [….], en weet ze welke dag het vandaag is? denkt ze bij zichzelf, ja, het moet een donderdag zijn, in de maand maart, en het is het jaar 2002, ja, dat weet ze nog wel, maar de hoeveelste het vandaag is en zo, nee, daar kan ze niet op komen […], en toch voelt ze zich doorgaans goed, zoals voordat hij verdween, maar dan overvalt het haar weer, zijn verdwijning, die dinsdag, eind november, 1979, en op slag is ze terug in die leegte, denkt ze bij zichzelf, en ze kijkt naar de gangdeur die opengaat en dan ziet ze zichzelf de woonkamer ingaan, stilstaan en naar het raam kijken en dan ziet ze zichzelf naar hem kijken die voor het raam staat en ze ziet, vanaf het midden van de kamer, dat hij het donker in kijkt, met zijn lange zwarte haar […], en hij gaat bijna op in het donker daarbuiten, denkt ze bij zichzelf […]”
Dit nevenschikkende en nauwelijks voegende “en” is ook Bijbels. Het Bijbelboek Genesis begint bijvoorbeeld met: "En God zeide: Er zij licht, en er was licht". Volgens sommige interpretaties zou de Bijbel daarmee onderstrepen dat God een groots raadsel is. Een raadsel dat niet begrepen kan worden, maar alleen vol verbijstering kan worden aanschouwd. Fosse gebruikt vaak ellenlange en- en- en zinnen, die vaak bol staan van verbijstering over de onkenbaarheid van God. Ook in Ales bij het vuur zijn er zulke passages: “en ze kijkt hem aan en dan kijkt ze van hem weg de leegte in en dan legt ze haar beide handen op zijn buik en ze vouwt haar handen en ik hoor Signe zeggen Lieve Jezus, sta me bij” Een gebed in de leegte. En ook onbestemd eindigend in de leegte, want er is ook hier geen concluderende punt. Dit gebed is in mijn beleving geen troostend gesprek met een kenbare God, maar een ademloos verbijsterde kreet in de leegte.
Niet expliciet religieus, maar net zo verbijsterd ademloos is de volgende passage: “en hij draait zich weer om naar het raam en opnieuw ziet ze dat hij daar staat en dat hij nauwelijks van het donker daarbuiten te onderscheiden is en opnieuw ziet ze zijn zwarte haar voor het raam en ze ziet dat zijn trui opgaat in het donker daarbuiten” In deze passage kijkt Signe naar haar visioen van Asle. En ze herbeleeft hoe hij versmelt met het donker waarin hij zal verdwijnen. Maar in die herbeleving is geen enkele plaats voor voegwoorden als "dus", "want", "doordat", "derhalve”. Want er is alleen maar dat ademloze, niet- begrijpende en- en- en. In al zijn sprakeloos makende onbevattelijkheid.
Tegelijk is het proza van Fosse heel intens. Door de ademloze verbijstering die voortdurend opstijgt uit de en- en- en zinnen. Door het hallucinante versmelten van personages, tijden en plaatsen. Door het koortsachtige niet- begrijpen dat steeds voelbaar is. Maar ook door de vele pregnante scènes en beelden die Fosse rondstrooit. Zoals de scène waarin de grootmoeder, moeder en vader van de net verdronken jonge Asle alleen maar roerloos staan, en staan, en staan, in de steeds dichtere duisternis. Verstilder kan sprakeloze wanhoop niet beschreven worden. Of de vele van gedaantes wisselende vuren die Asle en Signe menen te zien. Misschien zijn het alleen optische illusies, spiegelingen van haardvuur op de ruit waardoor Signe in de nacht staart. Of Sint- Jans vuren gemaakt van Asles fragiele boot, na zijn spoorloze verdwijning. Maar in Signes visioen groeien die vuren uit tot onbegrijpelijke vagevuren vol grimassen en ogen, waaruit geschreeuw opklinkt. En dat geschreeuw stijgt op als onzichtbare rook…..
Ook indringend is het verbijsterde verdriet van de moeder: “en de jongen lijkt wel levenloos, zijn kleren zijn nat, zijn haar is nat, en in de ogen van de vrouw, in haar grote ogen, licht een gele zonnestreep van vertwijfeling op, maar wat is dit? wat kan dit zijn? denkt ze”. Ook hier weer dat ademloze en- en. Significant is ook hoe na het vraagteken niet een nieuwe zin begint, maar hoe de zin na het vraagteken gewoon doorloopt. Alsof het verdriet en de verbijstering niet eindigen. Ook voor Signe niet, want het verdriet van de moeder om de kleine Asle lijkt hier te versmelten met Signes verdriet om haar verdwenen echtgenoot Asle.
Ik vond "Ales bij het vuur" niet zo ijzersterk als de "Septologie" of de "Trilogy". Maar ook deze novelle brengt het onzegbare mooi tot spreken. Natuurlijk, niet iedereen zal van Fosses zinnen houden. En qua stijl schrijft hij wel heel vaak hetzelfde boek. Maar ik hou van die stijl. En ook van dat boek.
We zien hoe de oude Signe een visioen heeft van zichzelf, zoals ze meer dan twintig jaar geleden door haar raam staarde in de duisternis. Turend naar de duistere en door stormwind geplaagde Fjord, waarin haar man Asle is gaan roeien. Om vervolgens spoorloos te verdwijnen. Signe ziet en herbeleeft dus hoe zij lang geleden vertwijfeld naar buiten keek, door dat met duister omlijste raam. Maar ook ziet zij hoe zij nu, als stokoude vrouw, kijkt naar het verleden. Ze ziet dus haar jonge gedaanten, en de oude gedaante die naar die jonge gedaanten kijkt. In haar visioen ziet zij bovendien ook Asle. Aldus herbeleeft, reconstrueert of hallucineert Signe wat Asle misschien beleefde, dacht, betwijfelde of hallucineerde op de dag dat hij spoorloos verdween. Zonder dat Signe ook maar iets lijkt te snappen van de koortsachtige beelden die haar overvallen. En zonder dat ze ooit kan weten of er maar iets van die beelden klopt.
Asle heeft in Signes visioen ook weer visioenen. Waarin hij zijn betovergrootmoeder Ales ontmoet naar wie hij is vernoemd. En de nog piepjonge Asle, een verre voorouder naar wie hij eveneens is vernoemd. Dezelfde piepjonge Asle die op zevenjarige leeftijd verdrinkt in de Fjord. Dezelfde Fjord waarin de latere Asle – Signes man- vele jaren later spoorloos verdween. Signe ziet vervolgens de verdrinking van de jonge Asle in diverse visioenen voor zich, onmachtig starend naar het onmachtige verdriet van Asles ouders. Maar ze ziet niet hoe haar echtgenoot verdween. En begrijpt niet waarom hij eigenlijk ging roeien in stormwind en duisternis. Want in haar visioen ziet ze alleen een Asle die van zichzelf helemaal niks begreep. Dat maakt zijn verdwijning extra ongerijmd en raadselachtig. Wat nog versterkt wordt door het idiote toeval – of is het onbegrijpelijke lotsbestemming!? - dat de ene Asle de verdrinkingsdood van de andere Asle herhaalt. Zodat beide Asles met elkaar versmelten. En Signe zelf versmelt met de oude betovergrootmoeder Ales: in haar visioen heeft Ales dezelfde grote ogen, hetzelfde zwarte haar, en een vergelijkbaar troosteloos en onbegrijpelijk verdriet.
We hebben kortom te maken met een visioen vol ingebedde visioenen. Waarin het perspectief voortdurend van de ene naar de andere persoon vervloeit en van de ene tijd in de andere. En waarin de personages zichzelf en anderen in meerdere gedaanten zien en ook nog eens met elkaar vervloeien. Daardoor staat elke chronologie en elke oorzaak- gevolg relatie op losse schroeven. “Het is al gebeurd”, zo wordt bijvoorbeeld over Asles fatale roeitocht gezegd, “maar niet vandaag”. Alsof Signe, ook in haar koortsachtige herbeleving achteraf, die gebeurtenis niet kan plaatsen in de tijd of in een sluitend verhaal.
Ook is "Ales bij het vuur" intrigerend polyinterpretabel. Zelf lees ik het als een verhaal over een traumatisch rouwproces dat niet kan worden voltooid. En dat door zijn onvoltooidheid Signe voor eeuwig blijft kwellen. Maar het zou ook een mystieke parabel kunnen zijn waarin de tijd stil staat, de grenzen tussen leven en dood nevelig zijn, en de levens en identiteiten van de personages in elkaar overlopen. Ook zou deze novelle een verhaal kunnen zijn over het onkenbare bestaan aan gene zijde van leven en dood. Zulke verhalen heeft Fosse immers vaker verteld: denk aan "Ochtend en avond", of aan "Een schitterend wit", of aan passages in "Trilogy". Door zijn vele herhalingen en zijn meanderende ritme klinkt "Ales bij het vuur" bovendien soms als bezwering of als een meditatie. Ondanks de zo schrijnende inhoud. Deze novelle kan dus op verschillende manieren gelezen worden. En dat maakt hem extra meerduidig en interessant.
De novelle opent met het woord “ik”. In mijn beleving is dat Signe, die zich vervolgens bijna nooit meer ik noemt en zichzelf alleen nog van buitenaf bekijkt. Met niet begrijpende ogen. En na “ik” volgt een ellenlang meanderende zin, vol komma’s. Een zin dus die niet kan of wil eindigen met een concluderende punt. En die vol zit met herhalingen van "en": het voegwoord dat - anders dan "dus", "want", "doordat", "derhalve"- geen causale relatie aangeeft. Alsof alle causale relaties die wij kennen totaal verstommen. Alsof alle ratio volkomen paf staat. Alsof het verbinden en begrijpen plaats maakt voor een verbijsterd beschouwen dat niet eens waagt te willen begrijpen. En dat wordt nog onderstreept door de “leegte” waarin Signe zich bevindt. En het “donker” waarin Asle, de nacht en de Fjord met elkaar versmelten. Mede door Asles haar, dat net zo zwart is als dat van Ales en Signe.
Ik citeer een klein stuk van deze eindeloze openingszin:“Ik zie Signe in de woonkamer op de bank liggen en ze kijkt naar al het vertrouwde, de oude tafel, de kachel, de houtstapel, de oude houten wandpanelen aan de muur, het grote raam met uitzicht op de Fjord, ze kijkt ernaar zonder het te zien, en alles is zoals het altijd is geweest, niets is veranderd, en toch is alles veranderd, denkt ze bij zichzelf, want sinds hij verdween is niets meer hetzelfde, ze is hier gewoon, zonder hier te zijn, de dagen komen, de dagen gaan, de nachten komen, de nachten gaan, en zij volgt, met trage bewegingen [….], en weet ze welke dag het vandaag is? denkt ze bij zichzelf, ja, het moet een donderdag zijn, in de maand maart, en het is het jaar 2002, ja, dat weet ze nog wel, maar de hoeveelste het vandaag is en zo, nee, daar kan ze niet op komen […], en toch voelt ze zich doorgaans goed, zoals voordat hij verdween, maar dan overvalt het haar weer, zijn verdwijning, die dinsdag, eind november, 1979, en op slag is ze terug in die leegte, denkt ze bij zichzelf, en ze kijkt naar de gangdeur die opengaat en dan ziet ze zichzelf de woonkamer ingaan, stilstaan en naar het raam kijken en dan ziet ze zichzelf naar hem kijken die voor het raam staat en ze ziet, vanaf het midden van de kamer, dat hij het donker in kijkt, met zijn lange zwarte haar […], en hij gaat bijna op in het donker daarbuiten, denkt ze bij zichzelf […]”
Dit nevenschikkende en nauwelijks voegende “en” is ook Bijbels. Het Bijbelboek Genesis begint bijvoorbeeld met: "En God zeide: Er zij licht, en er was licht". Volgens sommige interpretaties zou de Bijbel daarmee onderstrepen dat God een groots raadsel is. Een raadsel dat niet begrepen kan worden, maar alleen vol verbijstering kan worden aanschouwd. Fosse gebruikt vaak ellenlange en- en- en zinnen, die vaak bol staan van verbijstering over de onkenbaarheid van God. Ook in Ales bij het vuur zijn er zulke passages: “en ze kijkt hem aan en dan kijkt ze van hem weg de leegte in en dan legt ze haar beide handen op zijn buik en ze vouwt haar handen en ik hoor Signe zeggen Lieve Jezus, sta me bij” Een gebed in de leegte. En ook onbestemd eindigend in de leegte, want er is ook hier geen concluderende punt. Dit gebed is in mijn beleving geen troostend gesprek met een kenbare God, maar een ademloos verbijsterde kreet in de leegte.
Niet expliciet religieus, maar net zo verbijsterd ademloos is de volgende passage: “en hij draait zich weer om naar het raam en opnieuw ziet ze dat hij daar staat en dat hij nauwelijks van het donker daarbuiten te onderscheiden is en opnieuw ziet ze zijn zwarte haar voor het raam en ze ziet dat zijn trui opgaat in het donker daarbuiten” In deze passage kijkt Signe naar haar visioen van Asle. En ze herbeleeft hoe hij versmelt met het donker waarin hij zal verdwijnen. Maar in die herbeleving is geen enkele plaats voor voegwoorden als "dus", "want", "doordat", "derhalve”. Want er is alleen maar dat ademloze, niet- begrijpende en- en- en. In al zijn sprakeloos makende onbevattelijkheid.
Tegelijk is het proza van Fosse heel intens. Door de ademloze verbijstering die voortdurend opstijgt uit de en- en- en zinnen. Door het hallucinante versmelten van personages, tijden en plaatsen. Door het koortsachtige niet- begrijpen dat steeds voelbaar is. Maar ook door de vele pregnante scènes en beelden die Fosse rondstrooit. Zoals de scène waarin de grootmoeder, moeder en vader van de net verdronken jonge Asle alleen maar roerloos staan, en staan, en staan, in de steeds dichtere duisternis. Verstilder kan sprakeloze wanhoop niet beschreven worden. Of de vele van gedaantes wisselende vuren die Asle en Signe menen te zien. Misschien zijn het alleen optische illusies, spiegelingen van haardvuur op de ruit waardoor Signe in de nacht staart. Of Sint- Jans vuren gemaakt van Asles fragiele boot, na zijn spoorloze verdwijning. Maar in Signes visioen groeien die vuren uit tot onbegrijpelijke vagevuren vol grimassen en ogen, waaruit geschreeuw opklinkt. En dat geschreeuw stijgt op als onzichtbare rook…..
Ook indringend is het verbijsterde verdriet van de moeder: “en de jongen lijkt wel levenloos, zijn kleren zijn nat, zijn haar is nat, en in de ogen van de vrouw, in haar grote ogen, licht een gele zonnestreep van vertwijfeling op, maar wat is dit? wat kan dit zijn? denkt ze”. Ook hier weer dat ademloze en- en. Significant is ook hoe na het vraagteken niet een nieuwe zin begint, maar hoe de zin na het vraagteken gewoon doorloopt. Alsof het verdriet en de verbijstering niet eindigen. Ook voor Signe niet, want het verdriet van de moeder om de kleine Asle lijkt hier te versmelten met Signes verdriet om haar verdwenen echtgenoot Asle.
Ik vond "Ales bij het vuur" niet zo ijzersterk als de "Septologie" of de "Trilogy". Maar ook deze novelle brengt het onzegbare mooi tot spreken. Natuurlijk, niet iedereen zal van Fosses zinnen houden. En qua stijl schrijft hij wel heel vaak hetzelfde boek. Maar ik hou van die stijl. En ook van dat boek.
1
Reageer op deze recensie