Meer dan 6,6 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Intrigerende beschouwingen over vertalingen en literaire taal

Nico van der Sijde 15 augustus 2025
Ik ben een fan van de romans en essays van John Coetzee (1940, Nobelprijs 2003). En ik vermaakte mij jaren geleden prima met "Het goede verhaal"(de dialoog tussen Coetzee en Arabella Kurtz over raakvlakken tussen literatuur en psychoanalyse) en met "Een manier van vriendschap" (de onderhoudende briefwisseling tussen Coetzee en Paul Auster). Bovendien lees ik graag beschouwingen over literaire taal. Dus was ik benieuwd naar "Spreken in tongen", waarin Coetzee samen met zijn vertaler Mariana Dimópulos in diepgaande dialoog gaat over taal en vertaling.

Ook "Spreken in tongen" vond ik boeiend. Vooral door de diepgang van de dialoog, en de scherpzinnige vragen en inzichten van Coetzee en Dimópulos. Maar ook omdat ik nou eenmaal alles interessant vind wat Coetzee zegt. Bovendien schrik ik niet van verwijzingen naar Derrida, Benjamin, Heidegger, Hölderlin en allerlei vertaaltheoretici. Voorts nemen beide auteurs alle tijd en ruimte om goed te reflecteren op hun eigen gedachten en gedachte- experimenten, en die van de ander.

Coetzee en Dimópulos mijmeren uitgebreid en eloquent over hoe mooi het is om te kunnen wonen in je moedertaal. Maar ze zien ook veel voordelen van meertaligheid. Want: “Een tweede taal kunnen bewonen, zo betoogde Friedrich Hölderlin, stelt ons in staat een zekere afstand tot de wereld te bewaren, te ontsnappen aan een eentaligheid waarin de identiteit van signans en signatum onbetwist en ‘natuurlijk’ lijkt”. Want als je één taal bewoont denk je al gauw dat er maar één vanzelfsprekende en natuurlijke relatie bestaat tussen woorden en dingen. Maar als je ook nog een tweede taal bewoont merk je dat die relatie tussen woord en ding helemaal niet zo eenduidig en vanzelfsprekend is. En alleen dat verruimt je blik op de wereld. Met dat in het achterhoofd zegt Dimópulos: “Schrijvers kennen dit gevoel goed, want schrijven, zo wordt wel gezegd, is de ervaring dat je je eigen taal gebruikt alsof het een vreemde taal is. Het is maar een metafoor, en een wat platgetreden pad, maar misschien zit er wat in”.

Een mooi gedachte- experiment, dat het denken van Coetzee en Dimópulos op intrigerende wijze in beweging zet. Al denkend staan ze stil bij Kafka, wiens Duits volgens conventionele maatstaven niet goed genoeg was. Maar juist dat maakte Kafka’s Duits ook zo authentiek en zo buiten-conventioneel groots. Ook staan ze stil bij Proust, die vond dat een werkelijk originele auteur zijn of haar taal zodanig moest transformeren dat er een geheel nieuwe taal ontstond. Of op zijn minst een nog niet eerder geziene stijl, die perspectieven oproept die binnen het gekende taalgebruik nog onderbelicht waren. Bovendien zijn er nog de grote schrijvers Cervantes en Dostojevski, die volgens velen matig en grammaticaal gebrekkig schreven. In soms anorganisch ogende zinnen, die bijna vervormd lijken. Maar juist daarmee wierpen ze een nog ongezien licht op de wereld.

Kortom: Kafka, Proust, Cervantes en Dostojevski bewoonden niet alleen hun taal, maar ook een vreemde versie van die taal. En precies dat maakte hun oeuvres zo origineel, zo authentiek, zo uniek en zo waardevol.

Coetzee en Dimópulos kennen elkaar al langer, want Dimópulos vertaalde Coetzees allerlaatste roman – "De Pool"- in het Spaans. Het doel van die vertaling was echter heel ongebruikelijk: Coetzee wilde dat "El polaco" – en niet "The Pole"- de ‘oorspronkelijke’ tekst zou worden, en dat alle verdere vertalingen wereldwijd dus op het Spaans zouden worden gebaseerd, niet op het Engels. Dat mislukte, want de uitgevers gingen niet in deze gedachte mee. Maar voor Coetzee en Dimópulos blijft het een intrigerend gedachte- experiment.

Waarom? Beide auteurs vonden het kennelijk intrigerend om de scheidslijn tussen de rollen van auteur en vertaler opzettelijk te vervagen. En om een Spaanse tekst te creëren met Engelse echo’s, vooral in de grammatica. Bovendien wilden beide auteurs protesteren tegen de huns inziens al te grote dominantie van het Engels op de internationale boekenmarkt. En vooral tegen de al te instrumentele vertalingen van niet- Engelstalige boeken in het Engels. Want vooral dat leidt tot “een verbazingwekkende eenvormigheid van stijl”. Temeer omdat niet- Engelstalige boeken die qua stijl en inhoud ‘te buitenlands’ aanvoelen vaak niet in het Engels worden vertaald. Of toch, maar dan in een gladgestreken Engelse prozastijl waarbij Amerikaanse en Britse lezers zich helemaal op hun gemak voelen. Zodat je vertalingen krijgt waaruit alle vreemdheid en originaliteit is verdwenen. Omdat zo’n vertaling “alles temt wat wild is in het origineel”.

Met "El polaco" wilden Coetzee en Dimópulos dus weer enige ongetemde wildheid aanbrengen in de al te getemde literaire markt. Temeer ook omdat die wildheid, en het worstelen met de vreemdheid van de taal, ook een wezenlijk thema is in zowel "The Pole" als "El polaco". Want geen van de personages heeft Engels als moedertaal. Zodat “het de sprekers aan woorden ontbreekt om zich uit te drukken, en misschien zelfs dat hun vanwege hun moedertaal bepaalde dingen ontgaan”. Bovendien, “het Engels waarin "The Pole" is geschreven [is] uitzonderlijk ongrijpbaar en ongesitueerd […]: het mist de soliditeit, zowel semantisch als qua klank, waardoor literair Engels van hoge kwaliteit meestal wordt gekenmerkt”. Sterker nog: “[H]et proza van de roman is bedacht als transparant, bijna losgezongen van alle kenmerken die het zouden kunnen identificeren als Engels”.

Coetzee schreef "The Pole" dus in een Engels dat aanvoelt als een vreemde taal. Niet alleen voor de personages, maar ook voor de lezers. "El polaco" vertaalt dat vreemde Engels dan weer in heel vreemd Spaans. Zodat het boek, net als de personages en de lezers van zowel "The Pole" als "El polaco", zich in een “taalkundig niemandsland” bevindt. Dat is toch een intrigerende verzetsdaad: tegen de dominantie van het Engels, maar in mijn ogen vooral ook tegen de te makkelijk assimileerbare taal die men in veel boeken aantreft.

Als Coetzee- fan vond ik dit alles heel interessant. Vooral ook omdat het voor mij nieuw licht wierp op "De Pool", de Nederlandse vertaling uit het Engels van Peter Bergsma. Coetzee noemt Bergsma “mijn Nederlandse tweelingbroer”. Dus neem ik aan dat Bergsma het “taalkundig niemandsland” goed overgebracht heeft in het Nederlands. Temeer omdat ik mij de kaalheid en de ongrijpbare vreemdheid van die roman nog goed herinner. Maar toch, jaren geleden las ik "De Pool" niet als boek van een schrijver die zijn eigen taal als een vreemde taal gebruikt. Zou ik, als ik dat wel had gedaan, misschien nog andere betekenislagen gezien hebben die mij nu ontgaan zijn? En zou ik, als ik dit boek nu alsnog zo zou gaan (her)lezen, dergelijke betekenislagen alsnog gaan zien?

Ook vraag ik mij af of ik mij niet gelukkig moet prijzen als Nederlandstalige veellezer. Want vertalingen in het Nederlands zijn, naar mijn smaak, vaak allesbehalve instrumenteel. Het heel vreemde Russisch van Andrej Platonov is door Aai Prins in adembenemend ongewoon Nederlands vertaald. De vertalingen uit het Chinees van Mark Leenhouts leveren een Nederlands op dat je nergens anders leest. Harrie Lemmens vertalingen van Lobo Antunes leiden tot een barok bruisend Nederlands dat nergens ter wereld ooit eerder is gevonden. Enzovoort. Zou het kunnen dat de Nederlandse vertaalpraktijk minder homogeniserend is dan de Engelstalige? Zou vreemde buitenlandse literatuur in Nederland soms beter gedijen dan in het Engelse taalgebied? Of is er ook in het Engelse taalgebied meer ruimte voor avontuurlijke vertalers en vertalingen dan Coetzee en Dimópulos suggereren?

Hoe dit ook zij: wat Coetzee en Dimópulos zeggen over de vreemde taal van "El polaco" en "The Pole" is intrigerend genoeg. Ook intrigerend is hoe zij aannemelijk maken dat taal geen neutraal medium is dat de wereld zonder vertekening weerspiegelt, maar juist vorm geeft aan een wereldbeeld dat altijd zijn eigen lacunes en breuken bevat. Daardoor is geen enkele uitspraak in geen enkele taal absoluut waar of absoluut onwaar. Zodat je eindeloos kunt zoeken naar ‘het juiste woord’, zonder dat je dit ooit zult vinden. Niet in je eigen taal, en ook niet in een andere taal.

Coetzee en Dimópulos maken aannemelijk dat taal vreemder is dan wij denken. En dat dagelijkse activiteiten als schrijven, spreken en communiceren ingewikkelder zijn dan we aannemen. Ook maken ze aannemelijk dat het voor schrijvers en lezers leerzaam en waardevol kan zijn om juist die vreemdheid van onze taal tot ons te laten doordringen. En om meer ruimte te bieden aan de ervaring dat de woorden je ontbreken. Of aan de ervaring dat die woorden ambigu zijn en niet naadloos samenvallen met de dingen. Dat zijn allemaal geen wereldschokkend nieuwe inzichten. Maar ze zijn wel waardevol, en ze worden elegant geformuleerd en onderbouwd.

Daarnaast omcirkelen Coetzee en Dimópulos meerdere interessante vragen, die nog steeds nazingen in mijn hoofd. Bijvoorbeeld: waarom hebben sommige talen ingebouwde geslachtsverschillen, en is dat discriminerend of niet? Waarom gaat de ene taal anders om met sociale afstand dan de andere, en wat doe je daar in vertalingen mee? Is het legitiem om al te racistisch of antisemitisch taalgebruik in de vertaling als het ware te corrigeren? Waar kies je voor als vertaler: letterlijke getrouwheid, of juist voor een meer creatieve rol? Wat doe je als vertaler met het besef dat een vertaling “zonder restanten” (en dus zonder leemtes en breuken) niet meer dan een droom is?

Coetzee is inmiddels ruim tachtig. Toch hoop ik dat hij, in dialoog met anderen, nog meer boeken zal maken als deze. En ben ik heel erg naïef als ik hoop op nog één roman, verhalenbundel of essaybundel?

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde