Lezersrecensie
Een ontroerend fotoboek over immigranten en dolende Joodse vluchtelingen
In 1980 maakten Robert Bobert (1931) en Georges Perec (1936- 1982) een filmdocumentaire over Ellis Island. Dat eilandje onder Manhattan (New York) was het doorgangscentrum van zo’n 16 miljoen emigranten, onder wie veel Joodse vluchtelingen. Tegelijk maakten zij een fotoboek, dat nu is vertaald door Rokus Hofstede. Die vertaling is fraai, en het nawoord van Perec- kenner Manet van Montfrans is verhelderend. Tekst en beeld vullen elkaar bovendien mooi aan: de beelden zeggen meer dan 1000 woorden, de teksten van Perec eveneens. En het boek is prachtig vormgegeven. Alleen al die afbeelding van het vrijheidsbeeld op de voorkant, als symbool van stralende maar vaak vergeefse hoop…..
De beelden en teksten maken de onvoorstelbare massaliteit van de immigratie mooi voelbaar. Net als het verval van Ellis Island, en de gevangenisachtige sfeer ervan. Ook krijgen we een indruk van de ontberingen van de immigranten. En van hun wanhoop, hun angsten om teruggestuurd te worden (wat helaas vaak gebeurde), hun angsten voor de pogroms die zij ontvluchtten. Ja, Amerika was voor hen het beloofde land, en veel immigranten hebben daar een nieuw thuis gevonden. En dat krijgt in dit boek aandacht. Maar hun verschrikkingen eveneens, en hun ontworteling niet minder.
Een belangrijk thema in dit boek is het Joods- zijn en de holocaust. Bobert en Perec waren allebei Joods, en hun families hebben zeer geleden tijdens WO II. Alleen, voor Bobert was Ellis Island vooral een gedenkplaats voor de veerkracht van zijn familie, die ondanks alles toch een nieuw thuis vond. Voor Perec daarentegen betekent Joods- zijn verlies, ballingschap, ontworteling. Zijn ouders en grootouders vonden geen nieuw thuis, maar verdwenen tijdens WO II spoorloos. Hijzelf werd van zijn kindertijd en geboortegrond beroofd. Voor hem overheerst dus het gevoel van anders- zijn: anders dan alle anderen, maar vooral ook anders dan al de zijnen. Hij spreekt immers de taal niet die zijn ouders spraken, deelt hun herinneringen niet, doorvoelt hun cultuur niet. In zijn gesprekken met Joodse immigranten ervaart hij dan ook niet een nieuwe kennismaking met zijn Joodse ‘roots’, maar juist het traumatische verlies daarvan.
De niet- plaats, het nergens, de diaspora, het verlies, en die ontworteling, wordt indringend verwoord in de volgende zinnen, die als een soort vrije verzen zijn vormgegeven: “wat ikzelf, Georges Perec, hier en komen uitzoeken,/ heeft te maken met ontheemding, verstrooiing, diaspora./ Ellis Island is voor mij bij uitstek de plaats van de ballingschap,/ dat wil zeggen/ de plaats van de afwezigheid van plaats, de niet- plaats, het/ nergens.”
Door de onverwachte regelafbrekingen (door mij aangegeven met “/”, door Perec met stukken wit) wordt voelbaar gemaakt hoe ongrijpbaar Ellis Island voor Perec was. Niet alleen omdat wat daar gebeurde onvoorstelbaar was, maar ook omdat er nooit een Ellis Island was voor zijn ouders en voor hem. En ook dat maakt het voor hem een “niet- plaats”, een “nergens” dat– ook typografisch- in de leegte bungelt. Dat komt ook naar voren in de volgende regels: “wat voor mij hier te vinden is/ zijn geenszins bakens, wortels of sporen,/ maar het tegendeel ervan: iets vormeloos, / wat amper onder woorden te brengen is,/ iets wat ik afsluiting kan noemen, of afscheuring, of afgesneden zijn,/ en wat voor mij op een heel innige, heel ondoorgrondelijke manier/ verbonden is met het feit dat ik Joods ben.”
Dit boek staat vol fraaie en stemmige zwart- wit foto’s. Maar Perec stelt de intrigerende vragen: “vertellen/hoe doe je dat? kijken/ hoe doe je dat? hoe herken je deze plaats/ […] onder de kunstmatige rust van deze foto’s/ eens en voor al verstard in de bedrieglijke evidentie van hun/ zwart- wit?”. En vooral ook: “Hoe krijgen we vat op wat niet wordt getoond, wat niet/ is gefotografeerd, gearchiveerd, gerestaureerd of in scène gezet?”.
We kunnen ons niet voorstellen wat Ellis Island betekende voor de immigranten. En al helemaal niet wat deze niet- plaats betekende voor de dolende Georges Perec. Dat kon Perec zelf niet eens. We kijken dus naar foto’s zonder te weten waar we precies naar kijken. En met het besef dat er ook heel veel niet is gefotografeerd. Of is verteld. Precies dat benadrukt Perec, door de raadselachtige foto’s te omlijsten met vragen en raadselachtige vrije verzen. En niet met verhelderend of verklarend commentaar.
Dit was de laatste langere tekst van Perec die tijdens zijn leven verscheen. En hij vertelt daarin voor het eerst openlijk over zijn eigen Joods- zijn. Dat had hij eerder altijd zorgvuldig vermeden, omdat hij niet als een “Joods schrijver” gelabeld wilde worden, met alle sentimentele clichés van dien. Maar ook omdat hij recht wilde doen aan de niet- vertelbaarheid van de holocaust. En aan de onbevattelijkheid van zijn eigen geschiedenis en familiegeschiedenis.
Vandaar dat hij in eerdere boeken alleen heel indirect schreef over de holocaust, het Joods- zijn, en de spoorloze verdwijning van zijn ouders. In "La disparition "(’t Manco), een roman van 300 bladzijden, komt bijvoorbeeld geen enkele – e voor: een gat in de taal, die in stilte symbool staat voor de lacune die Perecs ouders achterlieten. In "W of de jeugdherinnering" wordt deze lacune opgeroepen door witte bladzijden, de meerduidige symboliek van getallen en letters, en de lacunes en dubbele bodems in het verhaal.
Zo cryptisch, dubbelzinnig en vernuftig is Perec in "Ellis Island" niet. Al was het maar omdat hij nu wel letterlijk over zijn Joods- zijn en zijn ouders spreekt. Maar dan wel in raadselachtige verzen, met stukken wit die de lacunes benadrukken, en met termen als “niet- plaats”. Of door lange opsommingen van fenomenen die geen verband lijken te hebben. Fenomenen ook die soms zo ‘ondergewoon’ zijn dat niemand ze zou opmerken, maar die niet vergeten mogen worden. Een sluitend verhaal vormen die opsommingen niet. Maar juist dat maakt dat zij het karakter krijgen van een litanie, waarin herdacht wordt wat niet in een sluitend verhaal verteld kan worden.
En dat geldt ook voor de interviews met de immigranten in het laatste deel van dit boek. Waarin een van de geïnterviewden, zich bedenkend dat hij de enige overlevende is, mijmert: “Zo gaat de wereld….. Hij rol, rolt, rolt….. eindeloos”. Een mijmering die door Perec bewust niet wordt verhelderd of toegelicht. Net zo min als de andere vaak moeilijk te bevatten impressies en herinneringen van de andere geïnterviewden. Zodat ook die interviews lezen als een opsomming van verschillende mijmeringen en uiteenlopende perspectieven. En niet als een sluitend verhaal met kop en staart.
Het is goed dat ook dit boek van Perec nu vertaald is. Natuurlijk, zijn meesterwerken "W of de jeugdherinneringen" en vooral "Het leven een gebruiksaanwijzing" zijn duidelijk sterker. Maar het is interessant om hem zo expliciet over zijn Joods- zijn te zien schrijven. Ook wordt het onbevattelijke van dit Joods- zijn mooi voelbaar in zijn teksten, en in de wisselwerkingen tussen tekst en beeld. Want de beelden worden raadselachtiger door de teksten, en de teksten vaak ook door de beelden. En precies dat lijkt mij goed te passen bij een zo raadselachtige niet- plaats als Ellis Island.
De beelden en teksten maken de onvoorstelbare massaliteit van de immigratie mooi voelbaar. Net als het verval van Ellis Island, en de gevangenisachtige sfeer ervan. Ook krijgen we een indruk van de ontberingen van de immigranten. En van hun wanhoop, hun angsten om teruggestuurd te worden (wat helaas vaak gebeurde), hun angsten voor de pogroms die zij ontvluchtten. Ja, Amerika was voor hen het beloofde land, en veel immigranten hebben daar een nieuw thuis gevonden. En dat krijgt in dit boek aandacht. Maar hun verschrikkingen eveneens, en hun ontworteling niet minder.
Een belangrijk thema in dit boek is het Joods- zijn en de holocaust. Bobert en Perec waren allebei Joods, en hun families hebben zeer geleden tijdens WO II. Alleen, voor Bobert was Ellis Island vooral een gedenkplaats voor de veerkracht van zijn familie, die ondanks alles toch een nieuw thuis vond. Voor Perec daarentegen betekent Joods- zijn verlies, ballingschap, ontworteling. Zijn ouders en grootouders vonden geen nieuw thuis, maar verdwenen tijdens WO II spoorloos. Hijzelf werd van zijn kindertijd en geboortegrond beroofd. Voor hem overheerst dus het gevoel van anders- zijn: anders dan alle anderen, maar vooral ook anders dan al de zijnen. Hij spreekt immers de taal niet die zijn ouders spraken, deelt hun herinneringen niet, doorvoelt hun cultuur niet. In zijn gesprekken met Joodse immigranten ervaart hij dan ook niet een nieuwe kennismaking met zijn Joodse ‘roots’, maar juist het traumatische verlies daarvan.
De niet- plaats, het nergens, de diaspora, het verlies, en die ontworteling, wordt indringend verwoord in de volgende zinnen, die als een soort vrije verzen zijn vormgegeven: “wat ikzelf, Georges Perec, hier en komen uitzoeken,/ heeft te maken met ontheemding, verstrooiing, diaspora./ Ellis Island is voor mij bij uitstek de plaats van de ballingschap,/ dat wil zeggen/ de plaats van de afwezigheid van plaats, de niet- plaats, het/ nergens.”
Door de onverwachte regelafbrekingen (door mij aangegeven met “/”, door Perec met stukken wit) wordt voelbaar gemaakt hoe ongrijpbaar Ellis Island voor Perec was. Niet alleen omdat wat daar gebeurde onvoorstelbaar was, maar ook omdat er nooit een Ellis Island was voor zijn ouders en voor hem. En ook dat maakt het voor hem een “niet- plaats”, een “nergens” dat– ook typografisch- in de leegte bungelt. Dat komt ook naar voren in de volgende regels: “wat voor mij hier te vinden is/ zijn geenszins bakens, wortels of sporen,/ maar het tegendeel ervan: iets vormeloos, / wat amper onder woorden te brengen is,/ iets wat ik afsluiting kan noemen, of afscheuring, of afgesneden zijn,/ en wat voor mij op een heel innige, heel ondoorgrondelijke manier/ verbonden is met het feit dat ik Joods ben.”
Dit boek staat vol fraaie en stemmige zwart- wit foto’s. Maar Perec stelt de intrigerende vragen: “vertellen/hoe doe je dat? kijken/ hoe doe je dat? hoe herken je deze plaats/ […] onder de kunstmatige rust van deze foto’s/ eens en voor al verstard in de bedrieglijke evidentie van hun/ zwart- wit?”. En vooral ook: “Hoe krijgen we vat op wat niet wordt getoond, wat niet/ is gefotografeerd, gearchiveerd, gerestaureerd of in scène gezet?”.
We kunnen ons niet voorstellen wat Ellis Island betekende voor de immigranten. En al helemaal niet wat deze niet- plaats betekende voor de dolende Georges Perec. Dat kon Perec zelf niet eens. We kijken dus naar foto’s zonder te weten waar we precies naar kijken. En met het besef dat er ook heel veel niet is gefotografeerd. Of is verteld. Precies dat benadrukt Perec, door de raadselachtige foto’s te omlijsten met vragen en raadselachtige vrije verzen. En niet met verhelderend of verklarend commentaar.
Dit was de laatste langere tekst van Perec die tijdens zijn leven verscheen. En hij vertelt daarin voor het eerst openlijk over zijn eigen Joods- zijn. Dat had hij eerder altijd zorgvuldig vermeden, omdat hij niet als een “Joods schrijver” gelabeld wilde worden, met alle sentimentele clichés van dien. Maar ook omdat hij recht wilde doen aan de niet- vertelbaarheid van de holocaust. En aan de onbevattelijkheid van zijn eigen geschiedenis en familiegeschiedenis.
Vandaar dat hij in eerdere boeken alleen heel indirect schreef over de holocaust, het Joods- zijn, en de spoorloze verdwijning van zijn ouders. In "La disparition "(’t Manco), een roman van 300 bladzijden, komt bijvoorbeeld geen enkele – e voor: een gat in de taal, die in stilte symbool staat voor de lacune die Perecs ouders achterlieten. In "W of de jeugdherinnering" wordt deze lacune opgeroepen door witte bladzijden, de meerduidige symboliek van getallen en letters, en de lacunes en dubbele bodems in het verhaal.
Zo cryptisch, dubbelzinnig en vernuftig is Perec in "Ellis Island" niet. Al was het maar omdat hij nu wel letterlijk over zijn Joods- zijn en zijn ouders spreekt. Maar dan wel in raadselachtige verzen, met stukken wit die de lacunes benadrukken, en met termen als “niet- plaats”. Of door lange opsommingen van fenomenen die geen verband lijken te hebben. Fenomenen ook die soms zo ‘ondergewoon’ zijn dat niemand ze zou opmerken, maar die niet vergeten mogen worden. Een sluitend verhaal vormen die opsommingen niet. Maar juist dat maakt dat zij het karakter krijgen van een litanie, waarin herdacht wordt wat niet in een sluitend verhaal verteld kan worden.
En dat geldt ook voor de interviews met de immigranten in het laatste deel van dit boek. Waarin een van de geïnterviewden, zich bedenkend dat hij de enige overlevende is, mijmert: “Zo gaat de wereld….. Hij rol, rolt, rolt….. eindeloos”. Een mijmering die door Perec bewust niet wordt verhelderd of toegelicht. Net zo min als de andere vaak moeilijk te bevatten impressies en herinneringen van de andere geïnterviewden. Zodat ook die interviews lezen als een opsomming van verschillende mijmeringen en uiteenlopende perspectieven. En niet als een sluitend verhaal met kop en staart.
Het is goed dat ook dit boek van Perec nu vertaald is. Natuurlijk, zijn meesterwerken "W of de jeugdherinneringen" en vooral "Het leven een gebruiksaanwijzing" zijn duidelijk sterker. Maar het is interessant om hem zo expliciet over zijn Joods- zijn te zien schrijven. Ook wordt het onbevattelijke van dit Joods- zijn mooi voelbaar in zijn teksten, en in de wisselwerkingen tussen tekst en beeld. Want de beelden worden raadselachtiger door de teksten, en de teksten vaak ook door de beelden. En precies dat lijkt mij goed te passen bij een zo raadselachtige niet- plaats als Ellis Island.
1
Reageer op deze recensie