Lezersrecensie
De mythe over de vermeende “fourou”
Bernadette Murphy’s debuut “Van Goghs oor – het ware verhaal” is ontstaan uit haar sinds lang bestaande fascinatie voor de anomalieën die in de vele verhalen over het leven van Vincent van Gogh opduiken.
De omstandigheden waarin dit boek werd geschreven waren geschapen door haar verhuis van haar geboorteland Engeland naar het zuiden van Frankrijk. Na een bezoek bij een oudere broer en aansluitende vakantie in de Provence was die haar zo goed bevallen dat ze besloot er te gaan wonen.
Maar alles heeft naast een oorzaak ook een aanleiding nodig.
Toen haar oudste zus overleed terwijl zij zelf problemen met haar gezondheid had, besloot ze terwijl ze aan huis gekluisterd zat de zeeën van tijd die haar nu ter beschikking kwamen door te brengen met het uitvlooien van de raadsels omtrent van Goghs verblijf in Arles (1888-1890).
Meer bepaald wat er zich in de nacht van 23 december 1888 heeft afgespeeld (de dag dat Vincent van Gogh zijn oor afgesneden heeft, of tenminste een stuk, want daar is ook discussie over) trok haar aandacht. Bernadette Murphy doorgrondde de vele theorieën die daarover uit de grond zijn gestampt, en besloot de ware toedracht over deze gebeurtenis te achterhalen.
En ze doet dit met glans.
Het boek houdt het midden tussen een uitgebreid geresearchte documentaire en een geschiedkundig werk. Talloze archieven, in Arles, Marseille, Parijs, de Provence, bevolkingsregisters, politierapporten, doktersverslagen, overheidsdocumenten, notariaten, nalatenschappen, brieven, tijdstabellen van de toenmalige Franse spoorwegen, weerkundige rapporten, …, noem het maar op, alles heeft Bernadette Murphy uitgeplozen om een reconstructie te maken van het leven in Arles in de periode dat Vincent van Gogh daar aanwezig was.
Sommige personen die van Gogh hebben gekend maar waarvan men de echte identiteit tot heden niet precies kende heeft ze kunnen identificeren, in sommige gevallen via interviews met nazaten die ze kon opsporen en bereid gevonden om tekst en uitleg te geven over hun voorouders.
De rode draad doorheen het boek is de combinatie van twee tijdslijnen die worden gehanteerd om tot een conclusie of consensus te komen over de gebeurtenissen in 1888, nl. de reconstructie van de chronologie van van Goghs leven in Arles en omgeving in de periode dat hij daar actief was (en ziek is geworden, en tenslotte gestorven), en de chronologie van het opzoekwerk van de schrijfster hoe ze er in geslaagd is om in de verhalen die handelen over de andere tijdlijn een onderscheid te maken tussen fictie en werkelijkheid, en hardnekkige legendes uit het totaalbeeld van van Gogh in Arles weg te filteren.
In feite is het hem in het boek niet louter te doen om die ene dramatische avond toen Vincent van Gogh aan zelfmutilatie deed en “zijn oor aan Rachel, de prostituee van bordeel nr 1 in de Rue Bout d’Arles ging schenken”, en of Paul Gauguin er al dan niet voor iets tussenzat.
Eerder wordt er inzicht geschapen in zijn leven en omgang in Arles, met de inwoners en met zijn collega-schilders-vrienden die korte tijd en afwisselend bij hem of in zijn buurt verbleven ; inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot zijn prachtige en snel evoluerende creaties waarvoor hij veel later pas 30-35 jaar na zijn dood beroemd is geworden, maar ook tot zijn mentale neergang en dramatische einde.
In de jaren ’20 en ’30 van de 20ste eeuw werd er over Vincent van Gogh van alles en nog wat de wereld ingestuurd : hij was een rokkenjager, altijd dronken van absint, en stond bekend als “le fourou” : “de gekke rooie Hollander”. Mythe vorming, roddel en onwaarheden hebben het beeld van van Goghs tijd in de stad Arles veel geweld aangedaan (p.162). In noot 8 bij hoofdstuk 14 staat er een citaat van Jean-Paul Clébert en Pierre Richard (1981), dat een kanttekening geeft bij de fameuze “fourou” : “Deze tekenende en smadelijke bijnaam is rijp voor de treurige stapel kulverhalen over Vincent, die in het Arles van 1910-1920 de ronde deden toen de schilder internationaal bekend begon te worden”.
Vele van die broodje-aapverhalen die in de Arles-historie boven water komen nemen soms grappige of groteske proporties aan, vooral door de stoïcijns-rationele wijze waarop deze door Bernadette Murphy worden ontkracht.
Een typisch voorbeeld hiervan is de Jean de Beucken-theorie dat Vincents oor een “kerstgeschenk” was aan “Rachel”, in de stijl van de Spaanse stierengevechten (hij ging het ’s avonds laat nog aan het bordeel gaan afgeven zodat ze het de volgende ochtend op 24 dec in handen zou krijgen).
In de Spaanse Corridas de Toros zal de matador na het doden van de stier de oren afsnijden en aanbieden aan de mooiste vrouw die zich onder de toeschouwers bevindt.
Echter, in 1888 werden in de arena van Arles nog geen stieren gedood. De eerste stier die daar werd gedood was op 14 mei 1894, wat Vincent van Gogh onmogelijk geïnspireerd kon hebben, want van Gogh was toen al 4 jaar dood … .
Een andere hardnekkige mythe is dat van Gogh zwaar alcoholisch zou geweest zijn, de bordelen afschuimde, en door de absint (en eventuele opgelopen soa’s) krankzinnig geworden was (hierbij dankbaar gebruik makend van de giftige reputatie van absint als lievelingsdrank van de kunstenaars eind 19de eeuw).
Het beeld van de giftige absint is gebaseerd op de experimenten van Louis Marcé in 1864, die zijn proefratten liet stuiptrekken na het inspuiten van tujon-absintessence (de giftige component in absint) met een concentratie die het equivalent was van 500 tot 1500 glazen absint. De “giftigheid” van de beruchte drank kan dus al blijkbaar met een dikke korrel zout genomen worden.
De zelfde kemel wordt in wikipedia herhaald als je “absint” opzoekt, of in de meest recente film “At Eternity’s Gate” van 2018 (met Willem Dafoe als Vincent van Gogh, Oscar Isaac als Paul Gauguin, en Emmanuelle Seigner als Mdm.Ginoux van het Café de la Gare).
Absint werd toentertijd misschien regelmatig in Parijs gedronken, maar zou in de bars in Arles toen nauwelijks te verkrijgen geweest zijn. Vincents reputatie zou gelanceerd geweest zijn door Paul Gauguin, die na zijn vlucht uit Arles eerder zijn eigen imago wou oppoetsen tegenover dat van van Gogh.
Een andere billenkletser is die over de discussie welk oor er nou precies is afgegaan. Sommige slimmerikken claimen het rechteroor, verwijzend naar de schilderijen die van Gogh kort nadat hij uit het ziekenhuis werd ontslagen had gemaakt, “Zelfportret met verbonden oor en pijp” van 8-9 januari 1889 en “Zelfportret met verbonden oor” 17 januari 1889. Op deze schilderijen zie je een groot verband zitten op de “rechterzijde” van Vincents gezicht.
Echter, kennelijk hebben de zelfde slimmerikken er niet bij stilgestaan dat een schilder een zelfportret maakt door naar zichzelf in een spiegel te kijken. Wat Vincent van Gogh toen heeft gezien was een spiegelbeeld van hoe hij er in werkelijkheid uitzag. Dus, juist ja, toen heeft hij de linkerzijde van zijn gezicht, waar het oor ontbrak of gesneden was, op het doek geschilderd, en niet de rechterzijde … .
Ik ben met dit boek toevallig in contact gekomen door een promotie bij De Slegte in Leuven, alwaar ik het voor een zeer goede prijs heb kunnen kopen tesamen met een stapeltje historische George Simenons. Eigenlijk verwondert het mij wat dat dit boek in de De Slegte terecht komt, want ik vind het zeker van hetzelfde goede niveau en kwaliteit als Irving Stone’s “Lust for Life” (in het Nederlands “Het leven van Vincent van Gogh”) dat min of meer als een goed referentiewerk over van Gogh wordt beschouwd (verfilmd in 1956 met Kirk Douglas als Vincent van Gogh en Anthony Quinn als Paul Gauguin, maar ook deze film draagt dan weer bij aan de kwalijke reputatie van de schilder …).
Vandaar mijn 5 sterren.
De omstandigheden waarin dit boek werd geschreven waren geschapen door haar verhuis van haar geboorteland Engeland naar het zuiden van Frankrijk. Na een bezoek bij een oudere broer en aansluitende vakantie in de Provence was die haar zo goed bevallen dat ze besloot er te gaan wonen.
Maar alles heeft naast een oorzaak ook een aanleiding nodig.
Toen haar oudste zus overleed terwijl zij zelf problemen met haar gezondheid had, besloot ze terwijl ze aan huis gekluisterd zat de zeeën van tijd die haar nu ter beschikking kwamen door te brengen met het uitvlooien van de raadsels omtrent van Goghs verblijf in Arles (1888-1890).
Meer bepaald wat er zich in de nacht van 23 december 1888 heeft afgespeeld (de dag dat Vincent van Gogh zijn oor afgesneden heeft, of tenminste een stuk, want daar is ook discussie over) trok haar aandacht. Bernadette Murphy doorgrondde de vele theorieën die daarover uit de grond zijn gestampt, en besloot de ware toedracht over deze gebeurtenis te achterhalen.
En ze doet dit met glans.
Het boek houdt het midden tussen een uitgebreid geresearchte documentaire en een geschiedkundig werk. Talloze archieven, in Arles, Marseille, Parijs, de Provence, bevolkingsregisters, politierapporten, doktersverslagen, overheidsdocumenten, notariaten, nalatenschappen, brieven, tijdstabellen van de toenmalige Franse spoorwegen, weerkundige rapporten, …, noem het maar op, alles heeft Bernadette Murphy uitgeplozen om een reconstructie te maken van het leven in Arles in de periode dat Vincent van Gogh daar aanwezig was.
Sommige personen die van Gogh hebben gekend maar waarvan men de echte identiteit tot heden niet precies kende heeft ze kunnen identificeren, in sommige gevallen via interviews met nazaten die ze kon opsporen en bereid gevonden om tekst en uitleg te geven over hun voorouders.
De rode draad doorheen het boek is de combinatie van twee tijdslijnen die worden gehanteerd om tot een conclusie of consensus te komen over de gebeurtenissen in 1888, nl. de reconstructie van de chronologie van van Goghs leven in Arles en omgeving in de periode dat hij daar actief was (en ziek is geworden, en tenslotte gestorven), en de chronologie van het opzoekwerk van de schrijfster hoe ze er in geslaagd is om in de verhalen die handelen over de andere tijdlijn een onderscheid te maken tussen fictie en werkelijkheid, en hardnekkige legendes uit het totaalbeeld van van Gogh in Arles weg te filteren.
In feite is het hem in het boek niet louter te doen om die ene dramatische avond toen Vincent van Gogh aan zelfmutilatie deed en “zijn oor aan Rachel, de prostituee van bordeel nr 1 in de Rue Bout d’Arles ging schenken”, en of Paul Gauguin er al dan niet voor iets tussenzat.
Eerder wordt er inzicht geschapen in zijn leven en omgang in Arles, met de inwoners en met zijn collega-schilders-vrienden die korte tijd en afwisselend bij hem of in zijn buurt verbleven ; inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot zijn prachtige en snel evoluerende creaties waarvoor hij veel later pas 30-35 jaar na zijn dood beroemd is geworden, maar ook tot zijn mentale neergang en dramatische einde.
In de jaren ’20 en ’30 van de 20ste eeuw werd er over Vincent van Gogh van alles en nog wat de wereld ingestuurd : hij was een rokkenjager, altijd dronken van absint, en stond bekend als “le fourou” : “de gekke rooie Hollander”. Mythe vorming, roddel en onwaarheden hebben het beeld van van Goghs tijd in de stad Arles veel geweld aangedaan (p.162). In noot 8 bij hoofdstuk 14 staat er een citaat van Jean-Paul Clébert en Pierre Richard (1981), dat een kanttekening geeft bij de fameuze “fourou” : “Deze tekenende en smadelijke bijnaam is rijp voor de treurige stapel kulverhalen over Vincent, die in het Arles van 1910-1920 de ronde deden toen de schilder internationaal bekend begon te worden”.
Vele van die broodje-aapverhalen die in de Arles-historie boven water komen nemen soms grappige of groteske proporties aan, vooral door de stoïcijns-rationele wijze waarop deze door Bernadette Murphy worden ontkracht.
Een typisch voorbeeld hiervan is de Jean de Beucken-theorie dat Vincents oor een “kerstgeschenk” was aan “Rachel”, in de stijl van de Spaanse stierengevechten (hij ging het ’s avonds laat nog aan het bordeel gaan afgeven zodat ze het de volgende ochtend op 24 dec in handen zou krijgen).
In de Spaanse Corridas de Toros zal de matador na het doden van de stier de oren afsnijden en aanbieden aan de mooiste vrouw die zich onder de toeschouwers bevindt.
Echter, in 1888 werden in de arena van Arles nog geen stieren gedood. De eerste stier die daar werd gedood was op 14 mei 1894, wat Vincent van Gogh onmogelijk geïnspireerd kon hebben, want van Gogh was toen al 4 jaar dood … .
Een andere hardnekkige mythe is dat van Gogh zwaar alcoholisch zou geweest zijn, de bordelen afschuimde, en door de absint (en eventuele opgelopen soa’s) krankzinnig geworden was (hierbij dankbaar gebruik makend van de giftige reputatie van absint als lievelingsdrank van de kunstenaars eind 19de eeuw).
Het beeld van de giftige absint is gebaseerd op de experimenten van Louis Marcé in 1864, die zijn proefratten liet stuiptrekken na het inspuiten van tujon-absintessence (de giftige component in absint) met een concentratie die het equivalent was van 500 tot 1500 glazen absint. De “giftigheid” van de beruchte drank kan dus al blijkbaar met een dikke korrel zout genomen worden.
De zelfde kemel wordt in wikipedia herhaald als je “absint” opzoekt, of in de meest recente film “At Eternity’s Gate” van 2018 (met Willem Dafoe als Vincent van Gogh, Oscar Isaac als Paul Gauguin, en Emmanuelle Seigner als Mdm.Ginoux van het Café de la Gare).
Absint werd toentertijd misschien regelmatig in Parijs gedronken, maar zou in de bars in Arles toen nauwelijks te verkrijgen geweest zijn. Vincents reputatie zou gelanceerd geweest zijn door Paul Gauguin, die na zijn vlucht uit Arles eerder zijn eigen imago wou oppoetsen tegenover dat van van Gogh.
Een andere billenkletser is die over de discussie welk oor er nou precies is afgegaan. Sommige slimmerikken claimen het rechteroor, verwijzend naar de schilderijen die van Gogh kort nadat hij uit het ziekenhuis werd ontslagen had gemaakt, “Zelfportret met verbonden oor en pijp” van 8-9 januari 1889 en “Zelfportret met verbonden oor” 17 januari 1889. Op deze schilderijen zie je een groot verband zitten op de “rechterzijde” van Vincents gezicht.
Echter, kennelijk hebben de zelfde slimmerikken er niet bij stilgestaan dat een schilder een zelfportret maakt door naar zichzelf in een spiegel te kijken. Wat Vincent van Gogh toen heeft gezien was een spiegelbeeld van hoe hij er in werkelijkheid uitzag. Dus, juist ja, toen heeft hij de linkerzijde van zijn gezicht, waar het oor ontbrak of gesneden was, op het doek geschilderd, en niet de rechterzijde … .
Ik ben met dit boek toevallig in contact gekomen door een promotie bij De Slegte in Leuven, alwaar ik het voor een zeer goede prijs heb kunnen kopen tesamen met een stapeltje historische George Simenons. Eigenlijk verwondert het mij wat dat dit boek in de De Slegte terecht komt, want ik vind het zeker van hetzelfde goede niveau en kwaliteit als Irving Stone’s “Lust for Life” (in het Nederlands “Het leven van Vincent van Gogh”) dat min of meer als een goed referentiewerk over van Gogh wordt beschouwd (verfilmd in 1956 met Kirk Douglas als Vincent van Gogh en Anthony Quinn als Paul Gauguin, maar ook deze film draagt dan weer bij aan de kwalijke reputatie van de schilder …).
Vandaar mijn 5 sterren.
1
Reageer op deze recensie