Meer dan 6,2 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een antropoloog en een archeoloog lopen een bar binnen…

Auke Pols 04 februari 2025 Auteur
…en schrijven in tien jaar een dijk van een boek over hoe onze voorouders hun samenlevingen inrichtten. Meestal recenseer ik op Hebban science fiction en fantasy. Deze keer echter een recensie over een wetenschappelijk werk: omdat het een goed boek is, en omdat ik het als schrijver zeer inspirerend vond om na te denken over alternatieve vormen van samenleven.

Er zijn twee Grote Verhalen over het ontstaan van ongelijkheid in de wereld. De negatieve is die van Thomas Hobbes. Mensen, zo stelde hij, zijn van nature slecht en egoïstisch. Alleen een sterke staat kan onze slechte impulsen in bedwang houden en ons tot samenwerking dwingen. De positieve – maar tragische - is die van Jean-Jacques Rousseau. Mensen, stelde hij, zijn van nature goed en egalitair, maar vielen in een tragische val toen ze landbouw ontwikkelden, want daarvoor was eigendom nodig, en administratie, en voor we het wisten zaten we vast aan staten en vorsten. En daar kunnen we nu niet meer zonder.

Deze grote verhalen zijn heel populair. Maar, stellen Graeber en Wengrow, er zijn drie problemen mee. Ten eerste rechtvaardigen ze autocraten die stellen dat regeren met harde hand noodzakelijk is om chaos te voorkomen. Ten tweede zijn ze saai. En ten derde deugen ze van geen kant. De lezer die ze uitdaagt om dit toe te lichten, wordt meegesleurd in een wilde achtbaanrit langs samenlevingsvormen over de hele wereld vanaf de laatste IJstijd tot nu. Een rit die zoveel diversiteit laat zien, dat de vraag over de oorsprong van ongelijkheid eigenlijk de verkeerde lijkt te zijn. Er waren altijd al gelijke en ongelijke samenlevingen, en ze gingen ook regelmatig in elkaar over. Veel meer is de vraag: ‘Hoe kan het dat onze Westerse politieke systemen – met altijd ongelijkheid in meerdere of mindere mate - al zo lang relatief stabiel zijn?’

Tijdens het onderzoeken van deze vragen, passeren allerhande boeiende onderwerpen de revue: de invloeden van native American staatslieden als de Wendat Kandiaronk op Franse Verlichtingsdenkers, bijvoorbeeld. Over hoe landbouw op meerdere plaatsen werd uitgevonden, maar vaak snel en gemakkelijk gebeurde in uiterwaarden die het volgende seizoen weer anders lagen, waardoor niemand de velden tot eigendom kon maken, en mensen soms ook weer teruggingen naar jagen-verzamelen. En dat allerlei oude mega-steden, van het Mesopotamische Uruk tot het Oekraïense Nebelivka, waarschijnlijk (aanvankelijk) helemaal geen centrale regering hadden, en toch prima functioneerden. Om dergelijke claims te ondersteunen komen Graeber en Wengrow met een indrukwekkende hoeveelheid archeologisch bewijsmateriaal, van recente opgravingen tot DNA-analyses van fossiele zaden om de reis van gewassen door de wereld te onderzoeken. Tegelijkertijd laten ze zien dat onze moderne termen om over sociale organisaties te praten eigenlijk ontoereikend zijn. Wat is een ‘staat’ bijvoorbeeld? Een instituut dat binnen een bepaald gebied de enige is die geweld mag gebruiken (Weber)? Dat sluit allerlei vreedzame culturele groepen uit. Een instituut om de belangen van de heersende elite te beschermen (Marx)? Dan is een staat dus altijd slecht, en zijn egalitaire systemen dus automatisch uitgesloten. Dit leidt Graeber en Wengrow ertoe om concepten als de staat uiteen te pluizen, om te laten zien dat allerlei elementen van onze huidige staten in het verleden al aanwezig waren, maar zelden in dezelfde vorm of combinatie.

Wat mij betreft zijn Graeber en Wengrow echter op hun best als ze de blik naar binnen richten en zich afvragen waarom deze diversiteit aan samenlevingsvormen zo lang onopgemerkt is gebleven. Ze kijken kritisch naar hun eigen wetenschappelijke disciplines, die natuurlijk zelf ontwikkeld zijn binnen bepaalde politieke systemen, en daardoor soms zelfs met de beste bedoelingen twijfelachtige aannames maken. Zo is het relatief makkelijk om bewijzen te vinden voor machtige koningen – grote paleizen en rijke monumenten, bijvoorbeeld. Maar kan een groot open veld of een lange vergaderzaal sluitend bewijs leveren dat een samenleving ooit een bloeiende democratie had? Een andere twijfelachtige aanname is het classificeren van al het vervoer van voorwerpen over grote afstanden als ‘handel’. En waarom is een groot afgebeelde man op een troon altijd een ‘koning’, terwijl er veel aarzeling is om de groot afgebeelde vrouwen op tronen in het Minoïsche Kreta ‘koninginnen’ te noemen?

Laat me benadrukken dat het boek geen lichte lectuur is: voor een wetenschappelijk werk vond ik het goed leesbaar, maar het is dik en grondig onderbouwd. Het verzet zich terecht tegen Grote Verhalen die onafwendbaar leiden naar ongelijkheid, maar juist daarom is het makkelijk om te verdwalen in de details, en zijn er geen simpele lessen, naast het feit dat onze geschiedenis veranderlijker en veelzijdiger is dan we ons vaak voorstellen. Maar misschien is dat genoeg: want als dat geldt voor het verleden, kan het dan niet ook gelden voor onze toekomst?

(Deze recensie is gebaseerd op de Engelstalige versie van het boek.)

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Auke Pols