Lezersrecensie
Man en kat
Parijs, eind september 2023. Anatoli ‘Tolja’ Chritov probeert krampachtig uit handen te blijven van … ja, van wie eigenlijk. Iemand die door Sjors van Kampen, voormalig BVD-er, eropuit is gestuurd? Van Kampen, die hem in Rusland had ingezet onder het alibi van zaadhandelaar? Die hem maandelijks een enorme som geld toestopte, terwijl Tolja nauwelijks besefte waarvoor hij werd beloond? Enigszins weemoedig denkt hij terug aan Terneuzen waar hij is opgegroeid als zoon van een Oekraïense kernfysicus en een Nederlandse schone. Ook de gruwelijkheden van de oorlog spelen hem parten, die “put van Vrouw Holle” waar hij in belandde en dan ook nog eens aan de Russische zijde.
“Maar wie had kunnen bevroeden, dat ik op een dag, als een toevallig vuiltje in slachthuiswater, willoos zou worden meegezogen in de kolkende put van de ondergang?”
Tolja is 42. Voordat hij in die oorlog werd meegezogen, werkte hij als vertaler, eerst van Franse 19e eeuwse essays, later van belangrijke Russische werken. Dat laatste hield na de brute inval in Oekraïne abrupt op: alles wat Russisch was, werd van de ene op de andere dag afgewezen in Nederland. Zijn emoties reageert hij af door te gokken en raakt verslaafd. Vanzelfsprekend verliest hij binnen de kortste keren zijn spaargeld, waarna de mysterieuze Van Kampen op zijn pad komt en zijn financiële problemen in een mum van tijd zijn opgelost. Dat hij het bijna met zijn leven heeft moeten bekopen, dat Van Kampen een deel van diens beloften niet heeft ingelost, drijft hem terug naar Amsterdam. En natuurlijk om zijn geliefde Zita weer in de armen te kunnen sluiten, om haar te vertellen over de dood gewaande Roman. Daar verneemt hij via een mysterieus telefoontje dat zijn geliefde is overleden, waarna hij vlucht naar Parijs.
Uit een loopgraaf heeft Tolja een katertje meegenomen, een blind en doofstom diertje; zijn “knul”. Als hij in een Parijse boekhandel het boekje Guerre van Louis-Ferdiand Céline ziet liggen, weet hij hoe hij het katje zal noemen: Céline. Hij smokkelt het mee in zijn hotelkamer. De zorg voor het diertje is wellicht de enige reden dat hij het volhoudt.
In Céline schakelt Waterdrinker van Parijs naar Terneuzen, van Amsterdam naar Moskou. Hij herhaalt gebeurtenissen die de locaties met elkaar verbinden. Meerdere thrilleraspecten heeft hij verweven in de roman, al worden die nauwelijks uitgewerkt. Te denken valt aan de dood van Zita, Van Kampen, het mysterieuze telefoontje: “Iemand die in dienst treedt van een vreemde krijgsmacht verliest niet automatisch het Nederlanderschap. Daarvoor moet er eerst sprake zijn van oorlogsmisdaden.” – heeft de AIVD misschien foto’s van zijn gedrag in de oorlog?
Waterdrinker heeft bewondering ‘voor schrijvers die dingen kunnen verzinnen’. In zijn werk verweeft hij altijd persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen. Ook liefde speelt in ieder werk een rol. De liefde tussen Tolja en Zita is echter oppervlakkig in Céline. Áls er al sprake is van liefde, dan is het wel van de getraumatiseerde protagonist tot het katje, maar hier is eerder sprake van zorg. In tegenstelling tot schrijvers als Thomas Rosenboom of Gie Bogaert werkt Waterdrinker niet vanuit een gedetailleerd schema, maar komen de zinnen hem als het ware spontaan aanwaaien, hij schrijft voor de vuist weg. Moraliserend wil hij niet zijn, zoals hij op 25 mei bij boekhandel Donner vertelde. Maar is dat zo? In Céline blijkt zijn kritiek op ambtenaren die besluiten nemen met grote gevolgen voor de mensen die het betreft: “Na afloop van hun werk gaan ze wandelen”, terwijl zij hen naar het front sturen. Of zoals die opmerking over het verlies van Nederlanderschap. Ook het feit dat Tolja’s vaders diploma niet erkend wordt in Nederland (wellicht vanuit angst voor spionage). In een van zijn beste romans, Poubelle, stelt hij de hypocrisie van de EU ter sprake en vooral die van Frans Timmermans in zijn toespraak op het Maidan plein in 2014. In De rat van Amsterdam steekt hij zijn kritiek op de huidige maatschappij, en in het bijzonder de rol van Bernard van Oranje met zijn huisjesmelkerspraktijken, niet onder stoelen of banken. Dus als Waterdrinker zegt dat hij niet moraliserend schrijft, geloof hem op zijn woord, maar neem wel wat van zijn boodschappen mee. Afsluitend: Céline is een prachtige roman, met en zonder te moraliseren.
“Maar wie had kunnen bevroeden, dat ik op een dag, als een toevallig vuiltje in slachthuiswater, willoos zou worden meegezogen in de kolkende put van de ondergang?”
Tolja is 42. Voordat hij in die oorlog werd meegezogen, werkte hij als vertaler, eerst van Franse 19e eeuwse essays, later van belangrijke Russische werken. Dat laatste hield na de brute inval in Oekraïne abrupt op: alles wat Russisch was, werd van de ene op de andere dag afgewezen in Nederland. Zijn emoties reageert hij af door te gokken en raakt verslaafd. Vanzelfsprekend verliest hij binnen de kortste keren zijn spaargeld, waarna de mysterieuze Van Kampen op zijn pad komt en zijn financiële problemen in een mum van tijd zijn opgelost. Dat hij het bijna met zijn leven heeft moeten bekopen, dat Van Kampen een deel van diens beloften niet heeft ingelost, drijft hem terug naar Amsterdam. En natuurlijk om zijn geliefde Zita weer in de armen te kunnen sluiten, om haar te vertellen over de dood gewaande Roman. Daar verneemt hij via een mysterieus telefoontje dat zijn geliefde is overleden, waarna hij vlucht naar Parijs.
Uit een loopgraaf heeft Tolja een katertje meegenomen, een blind en doofstom diertje; zijn “knul”. Als hij in een Parijse boekhandel het boekje Guerre van Louis-Ferdiand Céline ziet liggen, weet hij hoe hij het katje zal noemen: Céline. Hij smokkelt het mee in zijn hotelkamer. De zorg voor het diertje is wellicht de enige reden dat hij het volhoudt.
In Céline schakelt Waterdrinker van Parijs naar Terneuzen, van Amsterdam naar Moskou. Hij herhaalt gebeurtenissen die de locaties met elkaar verbinden. Meerdere thrilleraspecten heeft hij verweven in de roman, al worden die nauwelijks uitgewerkt. Te denken valt aan de dood van Zita, Van Kampen, het mysterieuze telefoontje: “Iemand die in dienst treedt van een vreemde krijgsmacht verliest niet automatisch het Nederlanderschap. Daarvoor moet er eerst sprake zijn van oorlogsmisdaden.” – heeft de AIVD misschien foto’s van zijn gedrag in de oorlog?
Waterdrinker heeft bewondering ‘voor schrijvers die dingen kunnen verzinnen’. In zijn werk verweeft hij altijd persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen. Ook liefde speelt in ieder werk een rol. De liefde tussen Tolja en Zita is echter oppervlakkig in Céline. Áls er al sprake is van liefde, dan is het wel van de getraumatiseerde protagonist tot het katje, maar hier is eerder sprake van zorg. In tegenstelling tot schrijvers als Thomas Rosenboom of Gie Bogaert werkt Waterdrinker niet vanuit een gedetailleerd schema, maar komen de zinnen hem als het ware spontaan aanwaaien, hij schrijft voor de vuist weg. Moraliserend wil hij niet zijn, zoals hij op 25 mei bij boekhandel Donner vertelde. Maar is dat zo? In Céline blijkt zijn kritiek op ambtenaren die besluiten nemen met grote gevolgen voor de mensen die het betreft: “Na afloop van hun werk gaan ze wandelen”, terwijl zij hen naar het front sturen. Of zoals die opmerking over het verlies van Nederlanderschap. Ook het feit dat Tolja’s vaders diploma niet erkend wordt in Nederland (wellicht vanuit angst voor spionage). In een van zijn beste romans, Poubelle, stelt hij de hypocrisie van de EU ter sprake en vooral die van Frans Timmermans in zijn toespraak op het Maidan plein in 2014. In De rat van Amsterdam steekt hij zijn kritiek op de huidige maatschappij, en in het bijzonder de rol van Bernard van Oranje met zijn huisjesmelkerspraktijken, niet onder stoelen of banken. Dus als Waterdrinker zegt dat hij niet moraliserend schrijft, geloof hem op zijn woord, maar neem wel wat van zijn boodschappen mee. Afsluitend: Céline is een prachtige roman, met en zonder te moraliseren.
1
Reageer op deze recensie