Meer dan 6,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een barok, kaleidoscopisch en uiterst vermakelijk leesfeest, waarin wordt gespeeld op de vrolijke en de sardonische lach.

Nico van der Sijde 15 augustus 2017
Door alle juichrecensies was ik heel benieuwd geraakt naar "Machten der duisternis", het nu pas vertaalde omvangrijke meesterwerk van Anthony Burgess uit 1980. Welnu, ik juich voluit mee: een prachtboek, geweldig vertaald door Paul Syrier, dat mij op alle duizend pagina's van mijn ebookeditie trakteerde op hilarische, vileine, verrassende of ronduit adembenemende zinnen.

Elke recensent citeert met smaak de geniale openingszin: "Het was de middag van mijn eenentachtigste verjaardag en ik lag in bed met mijn schandknaap toen Ali kwam zeggen dat de aartsbisschop er was om mij te spreken". Nogal een binnenkomer, wat de ik-figuur ook weet: hij is schrijver, naar eigen zeggen een vrij slechte en bovendien een gepensioneerde maar toch, en hij stelt: "Niettemin zult u moeten concluderen, als u mijn werk een beetje kent en even de moeite neemt die eerste zin te herlezen, dat er nog niets mankeert aan mijn gewiekstheid in het bedenken van wat men noemt 'een pakkende openingszin'. In dit geval is er echter van gewiekstheid geen sprake. De feiten spelen de kunst soms in de kaart". Dat is tamelijk dubbelzinnig: het lijkt wel alsof de verteller -terecht- trots is op het gewiekste effect van zijn eerste zin en tegelijkertijd die gewiekstheid ontkent.

Die dubbelzinnigheid wordt nog vergroot door zijn latere, al dan niet weer op gewiekst effect berekende opmerking dat het hele verhaal dat hij vertelt een "geraffineerde vervalsing" is. Immers: "In twee opzichten was mijn geheugen niet te vertrouwen: ik was oud en ik was schrijver". Bovendien: "In de triviale sfeer van de borreltafel vertelde anekdotes is het zoveel gemakkelijker en zoveel bevredigender om vorm te geven, te herschikken, climax en ontknoping aan te brengen, hier een accent te leggen, daar iets af te zwakken en op applaus en de lach te spelen, dan verslag te doen van de naakte, alledaags-banale feiten zoals ze werkelijk zijn voorgevallen". Welnu, "op applaus en de lach spelen" lijkt precies te zijn wat de verteller in de geciteerde openingszin doet. En wat te denken van een latere formulering als: "Gedeeltelijk als door een magneet aangetrokken tot de soliditeit van het kerkgebouw zelf, gedeeltelijk erheen geworpen door de exploderende bom van de hoop, besteeg ik de treden en betrad het muffe religieuze halfduister bevolkt door zondaren op weg naar de biecht". Ook opmerkelijk zijn natuurbeschrijvingen als: "Purperen wolken werden, als een laken over een ontblote schaamstreek, haastig dichtgetrokken over de ijlblauwe hemel". Ook trakteert de verteller ons geregeld op geniaal-vileine observaties als "De neerbuigende toon was niet zo bedoeld, dat was hij nooit, het was het onbewuste en onuitroeibare product van een lange culturele traditie". Of: "Het is gevaarlijk je veilig te voelen met die grote smerige God van de Onveiligheid pal boven je hoofd".

We worden als lezers kortom pagina's lang keer op keer vergast op zinnen die op zijn minst DEELS lijken te spelen op applaus en de lach, en die eerder lijken bedoeld om de al te banale werkelijkheid op te leuken (zoals ook aan de borreltafel gebeurt) dan om die werkelijkheid getrouw weer te geven. Daar komt nog bij dat ook de inhoud van de roman eerder uit een reeks van sterke verhalen lijkt te bestaan dan uit een objectief en feitelijk relaas. Want het verhaal draait om het gegeven dat de beroemde hoewel niet heel literaire schrijver Kenneth Toomey, tevens ik-figuur en zeer homoseksueel, geacht wordt om als schrijver bij te dragen aan de heiligverklaring van de enige tijd overleden paus Gregorius XVII. Die hij zeer goed gekend heeft, toen deze man nog gewoon Carlo Campanati heette, en Kenneth deelgenoot maakte van diverse barokke maar uiterst intrigerende gedachten over goed en kwaad, de oecumene, de duivel, lekker eten en drinken, de vrije wil van de mens, enzovoort. Bijna een vleesgeworden sterk verhaal, die Carlo Campanati: een theoloog die enorm van buitensporig veel eten en drinken houdt, verwoed gokt uit bijna satanische fascinatie voor het hasardspel en de daarmee gemoeide risico's (waarbij hij hilarische verklaringen in huis heeft om te verdedigen dat dit NIET strijdig is met het geloof), fanatiek duivels uitdrijft, en die ook niet vies is van een fikse vechtpartij op zijn tijd, soms "met een vrouwelijk gebaar" zijn habijt optillend om beter te kunnen trappen. Ook is hij aanstekelijk lelijk en ruikt hij zeer naar de gorgonzola van zijn geboortestreek. En dan is de zus van Kenneth Toomey getrouwd met de broer van Carlo Campanati, ene Domenico, een componist van vrij bizarre en met smaak beschreven muziekstukken en opera's, die uiteindelijk succesvol wordt in Hollywood. Aldus het verhaal van de zelfverklaarde onbetrouwbare verteller Kenneth Toomey. Een verhaal dat zes decennia omvat, inclusief twee wereldoorlogen, en waarin Toomey diverse grootheden uit de wereldgeschiedenis tegenkomt (diverse schrijvers, maar ook Goebbels, Himmler). Dat alles uiteraard op vrij bizarre wijze, even bizar als de wijze waarop hij in aanraking komt met bijvoorbeeld de holocaust, koloniaal geweld, discriminatie jegens of zelfs repressie van homoseksuelen, gangsters in Chicago, het geweld in postkoloniaal Afrika na de oorlog, godsdienstwaanzin, collectieve zelfmoord uit godsdienstwaanzin, de angst voor allesvernietigende nucleaire rampen, enzovoort. Het lijkt kortom wel alsof "Machten der duisternis" de hele 20e eeuw heeft willen samenvatten, maar dan als een reeks sterke verhalen van de geniaal-amusante maar ook hoogst onbetrouwbare Toomey.

Ik vermaakte mij vanaf zin een uitbundig met dit boek, zoals gezegd. En dat vond ik op zich al geweldig. Bovendien, geleidelijk aan werd mij duidelijk dat het om meer ging dan alleen maar vermaak. Tussen alle vileine zinnen, borrelpraat-achtige sterke verhaal- zinnen en hilarische zinnen staan namelijk ook heel andere zinnen. Bijvoorbeeld over de tranen die de zo sarcastische spotter Toomey in de ogen krijgt van woorden als "thuis" en "trouw". Over gevoelens van verweesdheid die onder die tranen liggen. Over "de tropische dag als een allegorie op het leven, beginnend met koelte en zuiverheid en paradijselijke schoonheid en al te spoedig voortgezet met zweet en een gevoel van groezeligheid, je overhemd en korte broek al vuil". En over de wijze waarop iedereen volgens Toomey altijd weer wordt ontgoocheld, vanaf de geboorte: "Het begint met de warmte van het moederlijf en de ontdekking dat het buiten koud is". Ook Toomeys wanhoop over de wijze waarop kerk en maatschappij hem als homoseksueel excommuniceren geven aan al zijn grappen en sterke verhalen een bittere of zelfs ronduit tragische ondertoon. Dat geldt misschien ook voor zijn eigen rol in diverse gebeurtenissen: vaak weten we niet of hij zich nou heldhaftig of juist laf en collaborerend gedraagt, dus ook niet of zijn daden goed zijn of slecht, en die ambiguïteit wordt naarmate het boek vordert steeds treuriger en vertwijfelder van toon.

Dat alles valt in de eerste helft van de roman misschien minder op, omdat daarin de humor en de hilariteit van het sterke verhaal nog overheersen. Maar de toon wordt anders vanaf het moment dat Kenneth Toomey vertelt hoe hij in Malakka een -overigens prachtig en heel ontroerend beschreven- Platonische grote liefde ervaart en verliest. Niet met een homoseksueel, maar met ene Philip, een dokter die seks afgezworen heeft. Philip omschrijft de geslachtsdaad plastisch als een "harige fuik", als "zwendel": hij heeft in zijn dagelijks werk immers te veel mensen zinloos zien creperen aan de lepra, en daarom vindt hij het een heel erg fout idee om nog meer mensen op de wereld te zetten. De beschrijvingen van die lepra - Philip laat Kenneth Toomey bewust enkele zware gevallen zien- zijn inderdaad ijzingwekkend. Even ijzingwekkend (en met even meesterlijke pen opgetekend) is de beschrijving van Philips daarna volgende eigen fatale ziekte, mogelijk door een voodoo-achtige vervloeking, en van de vergeefse pogingen daaraan iets te doen. Tegelijk levert dat ook hilarisch-groteske scenes op, vooral dankzij een even oerkomische als oertragische vergeefse duiveluitdrijving waarbij ook Carlo Campanati weer op ongeëvenaarde wijze optreedt. Ook in deze tragische scenes wordt dus weer op de lach gespeeld. Maar nu is het een heel andere lach. "Als hij had gelachen, had ik zeker geweten dat het ergst denkbare was gebeurd, want lachen is de wijze oosterse reactie op de onmenselijkheid van de dood", zegt Toomey. En later, als Philip alsnog is overleden: "Het gezicht was gefixeerd in een geamuseerde grijns, sardonisch, hetgeen zowel grijnzend als een hond kan zijn als zuur kijkend na het nuttigen van een bittere Sardijnse plant - kunsthistorici noemen het de archaïsche lach, hetgeen wil zeggen dat de lippen vrolijk stonden terwijl de ogen niet meededen. De ogen waren geopend, de bovenleden waren goed opengeslagen, maar de ogen keken nergens naar". Ook deze zin over de lach toont weer de gewiekstheid van de verteller die op de lach en applaus speelt, want alleen iemand als Toomey komt op het idee het begrip "sardonisch" op deze manier toe te lichten. Maar de lach waarop hij mikt is vol bitterheid. En dat is vervolgens nog veel vaker het geval in "Machten der duisternis". Bijvoorbeeld in terloopsheden als "Maar de wet van de angst voor de leegte is evenzeer een wet van de mens als van de natuur" of "We leerden allen leven met onze schaamte, een aspect van het menselijk tekort". Of in de volgende beschrijving van een Joodse vrouw die, iets voordat haar aanslag op Himmler door een idiote gril van het toeval mislukte, zojuist is doodgeschoten, terwijl ze leed aan terminale kanker: "De kanker, dacht ik, terwijl ik zag hoe het lichaam naar een politieauto werd gedragen, zou onverstoorbaar doorvreten, zij het verbaasd over zijn eigen afnemende eetlust en een verandering in de kwaliteit van het voedsel". Een sardonisch-sarcastische zin waar het lachen je ook meteen vergaat. Wat ook geldt voor de volgende zin over een door Nazi's afgevoerde Joodse schrijver: "Hij voegde zich, veronderstelde ik, bij die anonieme Joodse massa die tot het brute uiterste zou worden uitgebuit en vervolgens, in een gezuiverd Duitsland, de grote witte asperges zou bemesten die in beide Berlijns nog steeds worden verkocht".

"Machten der duisternis" begint dus als een tamelijk hilarische en overwegend vrolijke schelmenroman, met een ik-figuur die zichzelf als onbetrouwbare verteller positioneert die op de lach mikt, maar die lach wordt steeds sardonischer en sarcastischer en zwarter. Ook wordt steeds duidelijker dat de eerst zo vrolijk makende dubbelzinnigheid een bloedserieuze ondertoon heeft. We hebben te maken met een verteller die misschien de waarheid vervalst, zodat de waarheid van wat hij zegt steeds hoogst onzeker is, en dat is vaak oerkomisch. Zeker als hij bestaande, hoogst serieuze en gerespecteerde cultuurfiguren woorden in de mond legt als "Benedicent numen mijn reet". Maar de wereld die Toomey ons voorschotelt is een wereld waarin ELKE verteller onbetrouwbaar is: elke politicus, elke theoloog, elke grote schrijver, elke serieuze kunstenaar. En DAT is de serieuze lading die Burgess voelbaar maakt door in "Machten der duisternis" alles te laten vertellen door een onbetrouwbare verteller, die bovendien openlijk fictie en verzinsel vermengt met beschrijvingen van historisch authentieke personen en gebeurtenissen. Waarbij die historische personen en gebeurtenissen vaak wel het karakter krijgen van een al dan niet sardonische grap, maar dat is - volgens Burgess, volgens Toomey- nou eenmaal het tragi-komische karakter van onze zo absurde wereld en onze zo groteske geschiedenis. Kenneth Toomey spreekt warme woorden over zijn broer: een komiek, die de mensen simpel vermaak schonk als weermiddel tegen de zo naargeestige werkelijkheid. Met zijn eigen grappen doet hij dat ook, maar daarnaast mikt hij ook op de sardonische lach, of de lach "als reactie op de onmenselijkheid" van de dood en het leven.

Ik bewonder de grote greep van dit boek: zes woelige decennia uit de vorige eeuw worden op volkomen carnavaleske wijze beschreven, zodanig dat je sardonisch lachend of gewoon schaterlachend wordt meegevoerd langs twee wereldoorlogen en diverse andere zeer disruptieve historische gebeurtenissen. Daarbij maak je kennis met afgrondige theologische en filosofische vraagstukken over Goed en Kwaad: de onoplosbaarheid en afgrondigheid van die vraagstukken worden bovendien op geweldige wijze voelbaar gemaakt door de carnavaleske dubbelzinnigheid van Burgess' stijl en vorm. Burgess' enorme inventiviteit dwingt bovendien mijn ademloze bewondering af: niet veel mensen zijn in staat tot een plot die steeds zo meeslepend en tegelijk zo onwaarschijnlijk-grotesk is, de manier waarop hij speelt met authentieke personen en gebeurtenissen is aanstekelijk, de fictieve romans en opera's die hij bedenkt zijn bovendien vaak ongehoord boeiend. In het begin van "Machten der duisternis" dacht ik nog dat ik mij prima ging vermaken, zij het met een boek dat niet duidelijk ergens heen ging. Maar daarna werd ik helemaal meegesleurd door de even sardonische als vermakelijke stijl van dit boek, die op elke bladzij fel fonkelt en schittert. En door de carnavaleske dubbelzinnigheid van dit boek, die zo'n ongelofelijk ontnuchterend licht werpt op onze zo macaber carnavaleske wereld. Wat een geweldige roman!
3

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde