Lezersrecensie
De dooltocht van Frans Biberkopf
In het kader van de Goodreads-community "Classics United" las ik deze door Joyce's "Ulysses" geïnspireerde evergreen van Alfred Doblin, in de nieuwe vertaling van Hans Driessen. Met veel plezier, moet ik zeggen: het boek heeft veel tragische "soul" en tegelijk een enorme "swing", de stijl ervan is grilliig- experimenteel en tegelijk vol tempo, de toon ervan is vol chaotisch eigentijds stadsrumoer en tegelijk vol Bijbelse motieven en motieven uit Griekse tragedies. Ook staan er veel geniale associatieve scenes in het boek, zoals bijvoorbeeld de even gruwelijke en meeslepende beschrijvingen van een slachthuis die tegelijk lijken te suggereren dat ook wij, mensen, met al onze illusies en verlangens en gedachten, niets meer zijn dan dommig en uiterst sterfelijk slachtvee. Een erg veelkantig boek, kortom, en door die veelkantigheid soms knap ongrijpbaar maar wel heel fascinerend.
Het boek draait om de neergang van Franz Biberkopf, een wat dommige pooier die zijn straf heeft uitgezeten vanwege dodelijk echtelijk geweld, en die tevergeefs probeert fatsoenlijk te blijven in het criminele Berlijnse lompenproletariaat van de late jaren twintig. Fascinerend is dan hoe die neergang meer en meer de contouren krijgt van een meeslepende symbolische dood en wedergeboorte, en hoe daarbij de volstrekte banaliteit van pooier en crimineel Biberkopf wordt vermengd met de grandeur en diepgang van de Bijbel en de Griekse tragedie. Biberkopf is niet alleen de banale Biberkopf, maar ook een moderne Job en wellicht een moderne Orestes of Faust. Overigens spreekt deze moderne Job alleen met zichzelf, en niet met God, want in de wereld van Biberkopf IS geen god. Zijn levensverhaal is van platheid doordesemd en heeft tegelijk de allure van een klassieke helletocht en een heroïsch gevecht met de eigen demonen en de dood. Bovendien is Biberkopf een ergerniswekkende klootzak EN een innemend mens, en is zijn verhouding met de voor hem hoererende Mieze een ergerniswekkende vorm van gewelddadige uitbuiting EN een ongehoord ontroerende liefdesgeschiedenis. De doem die over die liefdesgeschiedenis hangt is vervolgens ook weer fascinerend dubbelzinnig: vol van morsige klunzigheid, maar ook vol van ongrijpbaar noodlot dat aan Griekse tragedies denken doet.
Al die ambigue meerkantigheid wordt bovendien nog verhevigd door de stijl van dit boek, of liever, door de veelheid van stijlen. Dialogen in verschillende dialecten worden bijvoorbeeld doorsneden met allerlei ongearticuleerde gedachtenflarden, "gedachten" van de personages die nog niet geordend zijn tot een zin of een coherent betoog. En dat wordt dan weer doorsneden met allerlei associaties en straatrumoer: advertentieteksten, schlagers, toevallig opgevangen flarden van een gesprek, rijmpjes, grappen, juridische teksten, wetenschappelijke teksten, weerberichten. De chaotische dynamiek van de grote stad Berlijn dendert daardoor steeds overal doorheen. Het ongehoorde rumoer van die stad maakt elk tafereel meteen tot een meerstemmig lied of een veranderlijke mozaïek. Geen enkel personage is ooit met zichzelf alleen, omdat het chaotische lawaai van de stad door alles heen tettert, ook door elke innerlijke monoloog. Alle personages worden dus letterlijk overstemd door het stadsrumoer. Iedereen wordt meegesleurd in de bonte caleidoscoop van Berlijn, en Berlijn is niets anders dan een modern Babylon dat al zijn bewoners naar de slachtbank voert. Dat althans suggereert Doblin volgens mij, ten eerste door allerlei Bijbelse associaties, maar vooral door de wijze waarop in dit boek alle individuele gedachten overschreeuwd worden door de Berlijnse chaos.
Toch vond ik dit zeker geen deprimerend boek. Ten eerste door de sprankjes hoop die er toch ook in het verhaal zitten: de onalledaagse maar wel ontroerende liefde van Franz Biberkopf voor Mieze, en zijn symbolische wedergeboorte na een hallucinatoire dood. Maar vooral door de stijl, die ondanks alle zwartgalligheid wel helemaal geweldig en euforiserend is. Want Doblin voerde mij als lezer in ijzingwekkend tempo mee in een ongehoorde achtbaan van stadsrumoer, Bijbelse associaties, Griekse tragedies, surrealistische dromen, troebele liefdes, ontroerende liefdes en meer. En door zijn veelheid van verschillende stijlen en tonen maakt hij ook een ogenschijnlijk eendimensionaal persoon als Franz Biberkopf tot een onvergetelijk rijke figuur.
Het boek draait om de neergang van Franz Biberkopf, een wat dommige pooier die zijn straf heeft uitgezeten vanwege dodelijk echtelijk geweld, en die tevergeefs probeert fatsoenlijk te blijven in het criminele Berlijnse lompenproletariaat van de late jaren twintig. Fascinerend is dan hoe die neergang meer en meer de contouren krijgt van een meeslepende symbolische dood en wedergeboorte, en hoe daarbij de volstrekte banaliteit van pooier en crimineel Biberkopf wordt vermengd met de grandeur en diepgang van de Bijbel en de Griekse tragedie. Biberkopf is niet alleen de banale Biberkopf, maar ook een moderne Job en wellicht een moderne Orestes of Faust. Overigens spreekt deze moderne Job alleen met zichzelf, en niet met God, want in de wereld van Biberkopf IS geen god. Zijn levensverhaal is van platheid doordesemd en heeft tegelijk de allure van een klassieke helletocht en een heroïsch gevecht met de eigen demonen en de dood. Bovendien is Biberkopf een ergerniswekkende klootzak EN een innemend mens, en is zijn verhouding met de voor hem hoererende Mieze een ergerniswekkende vorm van gewelddadige uitbuiting EN een ongehoord ontroerende liefdesgeschiedenis. De doem die over die liefdesgeschiedenis hangt is vervolgens ook weer fascinerend dubbelzinnig: vol van morsige klunzigheid, maar ook vol van ongrijpbaar noodlot dat aan Griekse tragedies denken doet.
Al die ambigue meerkantigheid wordt bovendien nog verhevigd door de stijl van dit boek, of liever, door de veelheid van stijlen. Dialogen in verschillende dialecten worden bijvoorbeeld doorsneden met allerlei ongearticuleerde gedachtenflarden, "gedachten" van de personages die nog niet geordend zijn tot een zin of een coherent betoog. En dat wordt dan weer doorsneden met allerlei associaties en straatrumoer: advertentieteksten, schlagers, toevallig opgevangen flarden van een gesprek, rijmpjes, grappen, juridische teksten, wetenschappelijke teksten, weerberichten. De chaotische dynamiek van de grote stad Berlijn dendert daardoor steeds overal doorheen. Het ongehoorde rumoer van die stad maakt elk tafereel meteen tot een meerstemmig lied of een veranderlijke mozaïek. Geen enkel personage is ooit met zichzelf alleen, omdat het chaotische lawaai van de stad door alles heen tettert, ook door elke innerlijke monoloog. Alle personages worden dus letterlijk overstemd door het stadsrumoer. Iedereen wordt meegesleurd in de bonte caleidoscoop van Berlijn, en Berlijn is niets anders dan een modern Babylon dat al zijn bewoners naar de slachtbank voert. Dat althans suggereert Doblin volgens mij, ten eerste door allerlei Bijbelse associaties, maar vooral door de wijze waarop in dit boek alle individuele gedachten overschreeuwd worden door de Berlijnse chaos.
Toch vond ik dit zeker geen deprimerend boek. Ten eerste door de sprankjes hoop die er toch ook in het verhaal zitten: de onalledaagse maar wel ontroerende liefde van Franz Biberkopf voor Mieze, en zijn symbolische wedergeboorte na een hallucinatoire dood. Maar vooral door de stijl, die ondanks alle zwartgalligheid wel helemaal geweldig en euforiserend is. Want Doblin voerde mij als lezer in ijzingwekkend tempo mee in een ongehoorde achtbaan van stadsrumoer, Bijbelse associaties, Griekse tragedies, surrealistische dromen, troebele liefdes, ontroerende liefdes en meer. En door zijn veelheid van verschillende stijlen en tonen maakt hij ook een ogenschijnlijk eendimensionaal persoon als Franz Biberkopf tot een onvergetelijk rijke figuur.
3
4
Reageer op deze recensie