Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Droevige vreugde van de vederlichte onaangepastheid

Nico van der Sijde 06 februari 2020
Dankzij "Jakob von Gunten", "De rover", "De wandeling" en vele van zijn korte verhalen is Robert Walser een van mijn allergrootste favorieten. Dus was ik blij met "De Tanners", de recente vertaling van Walsers allereerste roman. Zoals steeds soepel vertaald door Machteld Bokhove, die ook het informatieve nawoord heeft geschreven. "De Tanners" is naar mijn smaak wel wat wijdlopiger en minder meeslepend dan die prachtboeken die ik net noemde. Maar het is niettemin wel heel charmant. Ook hier hebben we weer te maken met een typisch Walseriaanse hoofdpersoon die elke baan die hij heeft direct ook weer verliest, en er dus niet in slaagt vaste voet of vaste vorm te krijgen in de maatschappij. Ook hier is de hoofdpersoon op ontroerend lichte toon bedroefd en zwaarmoedig over dat lot, terwijl hij er tegelijk ook enige vrolijkheid en genoegen uit put. En als lezer voel ik ook nu weemoedig mee met die droefheden, en tegelijk vreugde vanwege die vrolijkheid. Ik neig er soms zelfs toe om die hoofdpersoon te benijden: natuurlijk, dat hij geen vaste voet in de maatschappij heeft is treurig, maar het geeft hem tegelijk een grote vrijheid, een bijna jaloersmakende onthechtheid van maatschappelijke banden en zwaarwichtige plichten. Geweldig lijkt mij dat, hoe ondraaglijk licht het tegelijk vast ook is.

"Ik heb geen enkele angst dat ik niet ook nog een soort vorm krijg, maar me definitief vormen zou ik graag zo laat als mogelijk willen doen. En laat het liever vanzelf komen, zonder dat je er speciaal op aanstuurt", zegt hij zelf. Licht ironisch kijkt hij dan ook naar zijn serieuzere en meer daadkrachtige broer, volgens hem "een van die mensen die zich uit behoefte aan plichtsvervulling helemaal storten in een bijna ineenstortend gebouw van louter dure plichten, uit angst dat hun ooit eens een geheime, moeilijk waarneembare plicht zou ontgaan". Ja, op enig moment maakt die serieuzere broer (Klaus) zich wel zorgen om de hoofdpersoon (Simon), maar dat stelt hij aan de orde in een gesprek dat doordesemd is van ongrijpbare lichtheid: "Hier hadden ze zich in het gras geworpen, ze waren lang stil gebleven zonder een woord te zeggen, ze hadden hun ogen gericht gehouden op de wijd uitgestrekte omgeving en hun oren op het geluid van bellen en ze hadden allebei gevonden dat er in elk landschap hoe en waar dan ook geluiden waar te nemen zijn zonder uitgerekend bellen te horen en ze hadden toen een van die stille, meer gevoelde dan echt gesproken gesprekken met elkaar gevoerd die niet kunnen worden opgeschreven, die geen enkel ander doel hebben dan welwillendheid, die niets willen zeggen, maar waarvan de geur en klank en bedoeling onvergetelijk blijven". Duidelijk geen gesprek waarin Simon ervan overtuigd wordt dat hij maar beter alsnog kan proberen om een serieuze man te worden met een serieuze baan en een serieuze relatie en een herkenbare vorm. Bovendien, zodra Klaus probeert om het gesprek in die richting te krijgen gebeurt het volgende: "Simon zei toen: 'Waarom ben je zo bezorgd op zo'n mooie dag waarop het kijken in de verte je in geluk laat wegsmelten?' Toen hadden ze over de natuur gekletst en waren al het moeilijks vergeten. De volgende dag was Klaus weer afgereisd ".

Simon houdt het hele boek door zijn onaangepaste springerigheid, zijn onvastheid van vorm, zijn ongrijpbaarheid en zijn lichtheid. Net als zijn zuster overigens, en zijn twee andere broers. Het boek als geheel is net zo ongrijpbaar en onvast van vorm: Walser zelf zei daarover dat hij zich "als een zonderling had laten gaan" en "er gewoon op los had gemusiceerd": het boek staat vol met lange, vederlicht paradoxale scenes zonder onderling verband en zonder logisch beginpunt of eindpunt, vol dromen en fantasieën die zomaar ineens opkomen en zomaar ineens ophouden, en vol ongrijpbare monologen van Simon die nauwelijks ontwikkeling laten zien of voortgang in het denken verraden. Je volgt dus de hele tijd een hoofdpersoon die zich niet herkenbaar ontwikkelt, want voortdurende wispelturigheid is geen doelgerichte ontwikkeling. En de wijze waarop allerlei nevenpersonages plotseling uit het niets opkomen en even plotseling weer spoorloos verdwijnen of doodgaan onderstreept dat alles nog. Want niets in het boek lijkt met duidelijke reden te gebeuren, niets lijkt een waarom of doel of samenhang te hebben, niets past in enige plot want er is geen plot. Zodat het boek even ongrijpbaar is als de hoofdpersoon Simon, en dus een vormloze vorm heeft die prima past bij Simons eigen met een droevige glimlach gekoesterde vormloosheid.

"Klein zijn en blijven. Alleen in de onderste regionen kan ik ademen", zo schreef Walser in het fabuleuze "Jakob von Gunten". Volgens mij gaat dat credo ook op voor Simon, want door zijn vormloosheid blijft hij klein als een kind en onaanzienlijk als de onaanzienlijkste bediende. "De Tanners" bevat bovendien een mooie fantasie van Simon over een klein bedelkind: "Het bedelkind zat in de sneeuw en toch bevroor het niet. Het had thuis slaag gekregen, waarom, dat wist het zelf niet. Het was nu eenmaal een klein kind en het wist nog niets. Zin voetjes bevroren ook niet, en toch waren ze bloot. In het oog van het kind glinsterde een traan maar het was nog niet pienter genoeg om te weten dat het huilde. Misschien bevroor het kind 's nachts maar het merkte niets, het merkte helemaal niets, het was te klein om iets te merken, God zag het kind maar het raakte hem niet. Hij was te groot om iets te merken". Dat door Simon gefantaseerde bedelkind lijkt duidelijk op Simon zelf, zoals Simon en de familie Tanner duidelijk lijken op Robert Walser en zijn familie. En dat maakt dit beeld van kleinheid voor mij nog extra indringend. Het is natuurlijk heel droevig, dat kleine bedelkind dat bevriest, genegeerd door de grote mensen en door de te grote God. Maar het heeft voor mij ook iets droef- opmonterends, omdat het bedelkind zo klein is en zo naïef, en daardoor kennelijk zo ongevoelig en onkwetsbaar voor precies die dingen waar wij, volgroeide burgermannen, nou juist wel onder gebukt zouden gaan. Voor mij maakt deze passage bovendien voelbaar dat Simon - en ook Walser zelf- wel met weemoed en medelijden kijkt naar dat bedelkind, maar er tegelijk ook naar verlangt zelf dat bedelkind te zijn. Want ook Simon wil klein zijn en klein blijven, ook Simon kan alleen in de onderste regionen ademen. Hoezeer de nederigheid daarvan hem soms ook bedrukt.

Zowel de droefheid als de vreugde om de eigen vormloosheid, kleinheid, onaanzienlijkheid en onvastheid zijn in "De Tanners" wat gedempter dan in b.v. "Jakob von Gunten". Toch vond ik ook in "De Tanners" die dubbelzinnigheid van droefheid en vreugde weer heel intrigerend. De vormloosheid van het boek werkt voor mij soms vrij beklemmend, vooral omdat alles wat gebeurt zo zonder reden gebeurt en zo spoorloos weer ophoudt. Ook de voortdurende onzekerheid en onvastheid van Simon is dat, terwijl hij steevast in armoede leven moet en in een vernederende positie. Eigenlijk is het een kind - een bedelkind- dat geen volwassene kan of wil worden, en die door de volwassenen daarom vaak maar matig wordt begrepen. Wat natuurlijk treurig is. Maar tegelijk houdt hij daardoor ook de voortdurende onbevangen bewondering van een kind, de voortdurende verbazing die hem ervoor behoedt om in sleetse routines te vervallen, de voor ons brave burgers onbegrijpelijke verrukking om voor ons volstrekt alledaagse zaken. We zagen het hierboven al: voor hem is een doodgewone mooie dag met een mooi uitzicht echt een bron van enorm geluk, en een goede reden om het over geen enkel serieus probleem meer te willen hebben. En een simpele maaltijd is voor hem een grote bron van schoonheidsjubel: "Mijn eten is echt van goud. Kijk maar naar de honing: ziet die er niet lichtgeel, zoetgoud uit? Dit goud golft zo aangenaam zacht op het kleine, witte bordje rond, en als ik er met mijn puntige mes iets vanaf steek, voel ik me net een gouddelver die een schat heeft ontdekt. Het wit van de boter ligt er verrukkelijk naast, dan volgt de bruine kleur van het goedsmakende brood, en het mooist van alles is het donkerbruin van de koffie in het sierlijke, schone kopje. Bestaat er eten op de wereld dat er appetijtelijker uit kan zien?".

Mooi, deze kinderlijke verwondering en die kinderlijk open blik. Ook de ontroerende droefheid van Walser raakt mij, maar die verwondering doet dat nog meer. Die onbevangen verrukking, die ongrijpbare onschuld, die onbedorven naiveteit. Die vrijheid, die vederlichtheid, die onthechting van al het zogenaamd belangrijke en zwaarwichtige. Vooral daarom hou ik van Walser. Dus verheug ik mij nu al op "De bediende", dat volgend jaar zal verschijnen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.