Lezersrecensie
Een magistrale start van een imponerende trilogie
Zo'n dertig jaar geleden las ik ademloos de trilogie "Tuin, as", "Kinderleed" en "Zandloper" van de formidabele Servo- Kroatische schrijver Danilo Kis (1935- 1989). Een ronduit schitterende, hoewel ook weerbarstige trilogie, die ik graag weer wou herlezen. Die aandrang werd onbedwingbaar door de recente uitgave van "Homo Poëticus", een essaybundel die een fraai verhelderend licht werpt op dit werk. Mede daardoor kwam "Tuin, as" nog harder bij mij naar binnen dan dertig jaar geleden. Flabbergasted ben ik, totaal weggeblazen. Dus ben ik eigenlijk niet in staat om er iets zinnigs over te schrijven, al ga ik dat hieronder toch proberen.
"Tuin, as" speelt in de jaren 42- 43 uit de vorige eeuw, nabij de Servisch- Hongaarse grens. Hoofdpersoon en verteller is Andi Sam, zoon van een Hongaarse en joodse vader en een Montenegrijnse moeder. Andi's verhaal wordt steeds sterker het verhaal over zijn vader, Eduard Sam: een geheimzinnige en opstandige fantast, die het ene na het andere geniale ketterse scheppingsverhaal na het andere debiteert. Dat zijn scheppingsverhalen vol magie en droomachtigheid, waarin de gangbare mythen en Bijbelverhalen worden uitvergroot en omgekeerd: verhalen waarin Eduard zich opstelt als een soort alternatieve demiurg, die met die verhalen luidkeels protesteert tegen de gangbare scheppingsverhalen en de vigerende realiteit. En ook zijn gedragingen zijn van irrealia en maskerades vergeven: zijn schamele bolhoed wordt een rekwisiet dat Christus' doornenkroon parodieert, zijn wandelstok wordt een magische staf en een rekwisiet dat past bij een zichzelf uitvergrotende en tegelijk zichzelf parodiërende demiurg, en Eduard Sam zelf neemt vele verschillende onwaarschijnlijke en vaak nadrukkelijk toneelmatige identiteiten aan. Alsof hij zichzelf wil herscheppen tot personage van nieuwe ketterse scheppingsverhalen, alsof zijn hele wezen één langgerekt protest is tegen de gangbare scheppingsverhalen en de werkelijkheid zoals die is. Alsof hij de hele wereld wil vervangen door - of doordesemen van- zijn eigen fantasma's. Dat laatste geldt trouwens misschien nog wel sterker voor Andi Sam: zelfs het meest alledaagse wordt door zijn droomachtige fantasie getransformeerd in magische veelkleurigheid, en misschien is de geniale fantast Eduard Sam vooral zo magisch en kleurrijk omdat we hem steeds zien vanuit de dromende en fantasievolle ogen van zijn zoon. Misschien is vooral Andi dus de bedenker van de legende Eduard Sam, en misschien wil vooral Andi dat die legende de gangbare legendes vervangen en de wereld zoals die is overstemmen.
Dankzij diverse stukken in "Homo Poëticus" begrijp ik inmiddels veel beter dat "Tuin, as" sterk autobiografisch en biografisch is, een fantasievolle ode van Danilo Kis aan zijn in Auschwitz vermoorde vader en aan zijn eigen jeugd. En vooral ook waarom Kis, juist in dat zo (auto)biografische verhaal, zo nadrukkelijk kiest voor een irrealistische en fantastische stijl en een experimentele, voortdurend verrassende vertelvorm. Want Kis toont zich in "Homo Poëticus" een nadrukkelijke aanhanger van het "defamiliariseren", dus van een stijl en vorm die alles vanuit ongewone invalshoeken benadert en "vreemd maakt". Door te "defamiliariseren" wil Kis onze door ideologie vertroebelde blik op de wereld doorbreken. En dus ook al onze conventies, gemeenplaatsen, abstracties, platitudes en routineuze manieren van kijken. Dat doet Kis vanuit een gepassioneerde afkeer van elke ideologie. Die afkeer is goed te begrijpen: de moord op zijn vader is immers te wijten aan de Nazistische en anti- semitische ideologie, en zelf heeft hij flink te maken gehad met de communistische ideologie. En die gepassioneerde afkeer verklaart naar mijn gevoel ook waarom Kis in "Tuin, as" zo nadrukkelijk elke gemeenplaats vermijdt, en waarom hij zo nadrukkelijk "defamiliariseert".
Immers, in plaats van een gewone biografie van Eduard Kis geschreven door Danilo Kis, krijgen we in "Tuin, as" het verhaal van een ketterse fantast dat ons verteld wordt vanuit een perspectief van diens al even ongeremd fantaserende zoon. Die zoon is bovendien een jongetje, dat niet weet of niet wil begrijpen dat er een holocaust aan de gang is, en dat niet begrijpt of niet wil aanvaarden dat zijn vader is omgekomen in Auschwitz. Wat je dan kunt lezen als kinderlijke naïveteit, maar ook als Don Quichotteske heroïek: het heldhaftig vasthouden aan de eigen fantasie dat de vader in verschillende gedaanten en vermommingen voortleeft, ook al is die fantasie vergeefs en zo fragiel als een droom. Voorts zien we in "Tuin, as" wel degelijk de bij deze tijden horende razzia's en pogroms, maar dan vanuit een bewust ongewone invalshoek. Bijvoorbeeld: gezien door de blik van een kind dat alles met zijn fantasie vervormt en dat niet weet of weten wil wat er gebeurt. Of: indirect getoond in de apocalyptische visioenen en fantasieën van de jeugdige Andi, die bijvoorbeeld adembenemende eigen versies bedenkt van de zondvloed, en die soms ook eigen dierbaren door die zondvloed verzwolgen ziet worden, maar dan zonder daarbij de termen razzia, pogrom of holocaust te gebruiken. Want dat zijn nou precies de al te gebruikelijke termen en al te algemene abstracties die Kis vermijden wil. Of, anders en beter gezegd misschien: dat zijn nou precies de onacceptabele aspecten van de realiteit die Andi Sam en Eduard Sam willen overtroeven met hun ketterse fantasieën. Hoe vergeefs en futiel dat ook is.
Nergens in "Tuin, as" zien we dus gemeenplaatsen over hoe hele werelden verdwenen door de holocaust. En nergens zien we de voor de hand liggende dramatische climaxen vol ach en wee. Maar wel zien we een ongewoon lange, buitengewoon gedetailleerde beschrijving van de Singer naaimachine van Andi's moeder. Met zelfs een oud plaatje van een Singer daarbij. En tientallen pagina's later de bijna terloopse zin: "Ook de Singer van mijn moeder verdween voorgoed in de chaos van de oorlog, hij verdween als een weeskind, trok de wijde wereld in, al te gevoelig voor onrust". Opmerkelijk hoe zo'n lange beschrijving van een Singer toch een hele voorbije wereld kan oproepen, intrigerend hoe die Singer veel later ineens een weeskind wordt genoemd terwijl Andi die term niet voor zichzelf gebruikt. Dus nee, geen conventioneel pathos, en juist wel ironische distantie door de ongewoonheid van stijl en vorm. Maar mij raakt dat minstens zo hard, en vermoedelijk zelfs harder dan een meer expliciterende passage vol dramatiek en tragische violen. Hetzelfde voel ik bij een opmerkelijk lange beschrijving van een dienblad, eveneens een symbool van een verdwenen wereld en van het verlangen om zich alles wat verdwenen is toch voor te stellen. Of bij een paginalange associatieve opsomming van uiteenlopende dingen: ook dat toont het verlangen om alles te benoemen en te bewaren, zelfs ogenschijnlijk futiele details die in geen enkel overkoepelend verband lijken te passen; bovendien is die opsomming even gefragmenteerd en onsamenhangend maar ook even raadselachtig en poëtisch als de wereld zoals Andi die soms beleeft. Ook intrigerend en ontroerend zijn de beschrijvingen van de fantastische veelvormige werelden die Andi samenstelt -of: monteert, reconstrueert- uit gefragmenteerde knipsels uit weekbladen. En al even ontroerend is Andi's begeesterde bejubeling van Eduard Sams "oer- Faust": een encyclopedisch werk vol trein-, vaar- en vliegroutes, dat in onze routineuze ogen gewoon een handzaam naslagwerk is, maar in de fantasievolle ogen van Andi en Eduard een magisch werk vol van gedroomde en toverachtige reismogelijkheden die de lezer letterlijk in vervoering brengen. Zij het dan wel in een wereld die op zijn grondvesten sidderde.....
Ergens in "Tuin, as" mijmert Andi over "een soort geïdealiseerde kindertijd als in de verhalen uit de bijbel, want ook hier, net als in de bijbel, graasden goudharige schapen en klonk het gebalk van ezels, en de vijg was een uitverkoren vrucht". Vaak zien wij bovendien hoe Andi alledaagse taferelen met zijn fantasie transformeert in een soortgelijke geïdealiseerde kindertijd, en in een soortgelijk paradijselijk oord: prille kinderliefde wordt herschapen in een legende waarbij het verhaal van Adam en Eva verbleekt, een tuin van lang geleden klinkt, geurt en oogt als een Hof van Eden, een gewone kar wordt een veelbetekenend onderdeel van een processie met Bijbelse proporties, enzovoort. De woordkunst van Kis in dergelijke passages is ongelofelijk. Maar minstens zo indringend zijn de passages waarin het vermoeden doorklinkt dat elk paradijs voorlopig en fragiel is, en onherroepelijk zal verdwijnen. En het besef van "dit algemene sterven, van tijd, mode en jeugd": het besef dus dat alles en iedereen van voorbijgaande aard is, dat alles en iedereen zal verdwijnen in het niets. De lange passages waarin Andi worstelt met gedachten aan de alles vernietigende dood en het alles omvattende niets zijn ronduit schitterend. En ook hoe zulke gedachten doorklinken in zijn fantasie, waarin hij deelneemt aan alle Bijbelverhalen en dus ook aan het door hem getransformeerde verhaal over de zondvloed en de ark van Noach. Een verhaal met apocalyptische aspecten, zoals Andi ergens ook zegt, over de wereld die (net als in de holocaust) voor velen verging, en die daarna weer opnieuw ontstond.
Die fantasie begint niettemin met een ongehoord kleurrijke beschrijving van de wereld net na de zondvloed, die dan net in prille vorm opnieuw begint te ontstaan: "Op dat moment, als het water zich heeft teruggetrokken en de ark met zijn bodem de aarde raakt, na zoveel dagen zinloos gedobber op de golven, beleef ik de schitterendste momenten van mijn eigen fantasie en van de hele menselijke geschiedenis. In mij concentreert zich de levensvreugde tot een schreeuw, ik moet me tot het uiterste inspannen om te vergeten dat het mijn eigen vreugde helemaal niet is, maar toch geef ik me volledig over aan die fantasie, aan die leugen, en mijn schreeuw vermengt zich met de schreeuw van hen die uit de ark komen, ik kijk naar de roembrengende vlucht van de vleugels die uit de kooien vliegen, ik hoor hun gezang, het gebrul van de leeuwen die in de nog vochtige, gebarsten aarde de sporen van hun klauwen achterlaten, het oorverdovende gestamp van de hoefdieren waaruit het gras, de bloemen en de stengels van jonge uien en zuring al opkomen, en de vijgen en de sinaasappels, pas aan land gebracht, barsten open als peulvruchten, opzwellend door het gewicht van hun sappen en het belang van hun toekomstige rol".
Een prachtige passage, vind ik, die mij wegblaast met zijn poëtische kracht. En met zijn jubel over een opnieuw geschapen en voor even pure wereld. Daarna gaat het echter als volgt verder: "Maar in dat extatische ogenblik van mijn schitterendste fantasieën bestaat ook een tussenspel, een goddelijke entr'acte, halverwege tussen het niets en de opbloei van het leven. Dat demiurgische moment, vervuld van een explosieve zwangerschap, als vlak voor een erectie, dat is de plaats waar de cirkel van het niets en de regenboog van het leven elkaar snijden, het oneindig korte moment waarop het ene eindigt en het andere begint, de zwangere stilte die over de wereld hangt voordat de vogels haar met hun navels verscheuren en de herkauwers en roofdieren haar vertrappen, deze stilte van vlak na de zondvloed, die nog niet is kapotgeknaagd door de kleine snijtanden van de grashalmen, en nog niet is doorboord door de trombones van de winden. Dat is die unieke, onherhaalbare stilte, de climax van haar eigen geschiedenis, het hoogtepunt van haar zwangerschap, waaruit het lawaai van de wereld zal worden geboren." Prachtig vind ik hoe juist Andi, de fantast bij uitstek die zijn demiurgische vader zo bewondert, hier mijmert over het "demiurgische moment": dat fragiele ogenblik tussen iets en niets waarvan sprake is pal na de zondvloed, maar ook het fragiele moment dat eigen is aan elk verhaal. Alsof ook deze kleurrijke fantasie, vol van Bijbelse allure, op de rand van het niets zweeft omdat het immers alleen maar een ex nihilo geschapen fantasie is, vol van irrealiteiten. Alsof Andi dus heel goed weet dat zijn verhalen en die van zijn demiurgische vader alleen maar wankele bruggetjes zijn boven de leegte en het niets. En alsof alles op deze wereld tussen iets en niets zweeft, omdat alles en iedereen immers ook weer in het niets zal verdwijnen. Bovendien, de zondvloed verzwolg alles, en de ongerepte stilte die daarna ontstond zal ook meteen vertrapt worden en worden overschreeuwd door het lawaai van de wereld. En juist die vertrapte stilte krijgt alle aandacht in Andi's ketterse variant van dit Bijbelverhaal.
Ik bewonder hoe "Tuin, as" ruim baan geeft aan volkomen ongeremde fantasie, en hoe die fantasie ingezet wordt als ketters protest tegen de gangbare scheppingsverhalen en tegen de naargeestige realiteit van de jaren rond 1942-1943. Die fantastische passages doen mij bovendien sterk denken aan mijn held Bruno Schulz. Want ook bij Schulz werd fantasie en droom ingezet als ketters protest tegen de al te eenvormige wereld die wij menen te zien, en Kis neemt dat protest op briljante wijze over. Zodat de wereld van Kis net zo veelvormig, veranderlijk, grillig en onuitputtelijk rijk is als die van Schulz. En in net zo'n grandioze stijl is beschreven. Bij Kis echter kiert tevens overal het besef doorheen van sterfelijkheid, vergankelijkheid, de onverbiddelijke teloorgang van alles. En dat geeft nog veel extra schrijnende diepte aan deze toch al zo rijke roman. Ja, Kis is een begaafd illusionist en demiurg, die de hele wereld herschept in prachtige, betoverende en adembenemende droombeelden. En dat bewonder ik. Maar in die droombeelden verbeeldt hij tegelijk onze enorme nietigheid, en richt hij een ongelofelijk origineel monument op voor zijn in Auschwitz vergaste vader. Wat tevens een monument is voor een nietig mens, en voor de vele nietigheden van zo vele nietige levens. Dat monument wordt bovendien opgericht in zinnen vol van zinderende pracht en verbluffende originaliteit. En dat alles bewonder ik echt mateloos.
Kortom: ik jubel, ik sta paf, en ik ben flabbergasted. Dus begin ik meteen aan "Kinderleed", het volgende deel van deze prachtige trilogie.
"Tuin, as" speelt in de jaren 42- 43 uit de vorige eeuw, nabij de Servisch- Hongaarse grens. Hoofdpersoon en verteller is Andi Sam, zoon van een Hongaarse en joodse vader en een Montenegrijnse moeder. Andi's verhaal wordt steeds sterker het verhaal over zijn vader, Eduard Sam: een geheimzinnige en opstandige fantast, die het ene na het andere geniale ketterse scheppingsverhaal na het andere debiteert. Dat zijn scheppingsverhalen vol magie en droomachtigheid, waarin de gangbare mythen en Bijbelverhalen worden uitvergroot en omgekeerd: verhalen waarin Eduard zich opstelt als een soort alternatieve demiurg, die met die verhalen luidkeels protesteert tegen de gangbare scheppingsverhalen en de vigerende realiteit. En ook zijn gedragingen zijn van irrealia en maskerades vergeven: zijn schamele bolhoed wordt een rekwisiet dat Christus' doornenkroon parodieert, zijn wandelstok wordt een magische staf en een rekwisiet dat past bij een zichzelf uitvergrotende en tegelijk zichzelf parodiërende demiurg, en Eduard Sam zelf neemt vele verschillende onwaarschijnlijke en vaak nadrukkelijk toneelmatige identiteiten aan. Alsof hij zichzelf wil herscheppen tot personage van nieuwe ketterse scheppingsverhalen, alsof zijn hele wezen één langgerekt protest is tegen de gangbare scheppingsverhalen en de werkelijkheid zoals die is. Alsof hij de hele wereld wil vervangen door - of doordesemen van- zijn eigen fantasma's. Dat laatste geldt trouwens misschien nog wel sterker voor Andi Sam: zelfs het meest alledaagse wordt door zijn droomachtige fantasie getransformeerd in magische veelkleurigheid, en misschien is de geniale fantast Eduard Sam vooral zo magisch en kleurrijk omdat we hem steeds zien vanuit de dromende en fantasievolle ogen van zijn zoon. Misschien is vooral Andi dus de bedenker van de legende Eduard Sam, en misschien wil vooral Andi dat die legende de gangbare legendes vervangen en de wereld zoals die is overstemmen.
Dankzij diverse stukken in "Homo Poëticus" begrijp ik inmiddels veel beter dat "Tuin, as" sterk autobiografisch en biografisch is, een fantasievolle ode van Danilo Kis aan zijn in Auschwitz vermoorde vader en aan zijn eigen jeugd. En vooral ook waarom Kis, juist in dat zo (auto)biografische verhaal, zo nadrukkelijk kiest voor een irrealistische en fantastische stijl en een experimentele, voortdurend verrassende vertelvorm. Want Kis toont zich in "Homo Poëticus" een nadrukkelijke aanhanger van het "defamiliariseren", dus van een stijl en vorm die alles vanuit ongewone invalshoeken benadert en "vreemd maakt". Door te "defamiliariseren" wil Kis onze door ideologie vertroebelde blik op de wereld doorbreken. En dus ook al onze conventies, gemeenplaatsen, abstracties, platitudes en routineuze manieren van kijken. Dat doet Kis vanuit een gepassioneerde afkeer van elke ideologie. Die afkeer is goed te begrijpen: de moord op zijn vader is immers te wijten aan de Nazistische en anti- semitische ideologie, en zelf heeft hij flink te maken gehad met de communistische ideologie. En die gepassioneerde afkeer verklaart naar mijn gevoel ook waarom Kis in "Tuin, as" zo nadrukkelijk elke gemeenplaats vermijdt, en waarom hij zo nadrukkelijk "defamiliariseert".
Immers, in plaats van een gewone biografie van Eduard Kis geschreven door Danilo Kis, krijgen we in "Tuin, as" het verhaal van een ketterse fantast dat ons verteld wordt vanuit een perspectief van diens al even ongeremd fantaserende zoon. Die zoon is bovendien een jongetje, dat niet weet of niet wil begrijpen dat er een holocaust aan de gang is, en dat niet begrijpt of niet wil aanvaarden dat zijn vader is omgekomen in Auschwitz. Wat je dan kunt lezen als kinderlijke naïveteit, maar ook als Don Quichotteske heroïek: het heldhaftig vasthouden aan de eigen fantasie dat de vader in verschillende gedaanten en vermommingen voortleeft, ook al is die fantasie vergeefs en zo fragiel als een droom. Voorts zien we in "Tuin, as" wel degelijk de bij deze tijden horende razzia's en pogroms, maar dan vanuit een bewust ongewone invalshoek. Bijvoorbeeld: gezien door de blik van een kind dat alles met zijn fantasie vervormt en dat niet weet of weten wil wat er gebeurt. Of: indirect getoond in de apocalyptische visioenen en fantasieën van de jeugdige Andi, die bijvoorbeeld adembenemende eigen versies bedenkt van de zondvloed, en die soms ook eigen dierbaren door die zondvloed verzwolgen ziet worden, maar dan zonder daarbij de termen razzia, pogrom of holocaust te gebruiken. Want dat zijn nou precies de al te gebruikelijke termen en al te algemene abstracties die Kis vermijden wil. Of, anders en beter gezegd misschien: dat zijn nou precies de onacceptabele aspecten van de realiteit die Andi Sam en Eduard Sam willen overtroeven met hun ketterse fantasieën. Hoe vergeefs en futiel dat ook is.
Nergens in "Tuin, as" zien we dus gemeenplaatsen over hoe hele werelden verdwenen door de holocaust. En nergens zien we de voor de hand liggende dramatische climaxen vol ach en wee. Maar wel zien we een ongewoon lange, buitengewoon gedetailleerde beschrijving van de Singer naaimachine van Andi's moeder. Met zelfs een oud plaatje van een Singer daarbij. En tientallen pagina's later de bijna terloopse zin: "Ook de Singer van mijn moeder verdween voorgoed in de chaos van de oorlog, hij verdween als een weeskind, trok de wijde wereld in, al te gevoelig voor onrust". Opmerkelijk hoe zo'n lange beschrijving van een Singer toch een hele voorbije wereld kan oproepen, intrigerend hoe die Singer veel later ineens een weeskind wordt genoemd terwijl Andi die term niet voor zichzelf gebruikt. Dus nee, geen conventioneel pathos, en juist wel ironische distantie door de ongewoonheid van stijl en vorm. Maar mij raakt dat minstens zo hard, en vermoedelijk zelfs harder dan een meer expliciterende passage vol dramatiek en tragische violen. Hetzelfde voel ik bij een opmerkelijk lange beschrijving van een dienblad, eveneens een symbool van een verdwenen wereld en van het verlangen om zich alles wat verdwenen is toch voor te stellen. Of bij een paginalange associatieve opsomming van uiteenlopende dingen: ook dat toont het verlangen om alles te benoemen en te bewaren, zelfs ogenschijnlijk futiele details die in geen enkel overkoepelend verband lijken te passen; bovendien is die opsomming even gefragmenteerd en onsamenhangend maar ook even raadselachtig en poëtisch als de wereld zoals Andi die soms beleeft. Ook intrigerend en ontroerend zijn de beschrijvingen van de fantastische veelvormige werelden die Andi samenstelt -of: monteert, reconstrueert- uit gefragmenteerde knipsels uit weekbladen. En al even ontroerend is Andi's begeesterde bejubeling van Eduard Sams "oer- Faust": een encyclopedisch werk vol trein-, vaar- en vliegroutes, dat in onze routineuze ogen gewoon een handzaam naslagwerk is, maar in de fantasievolle ogen van Andi en Eduard een magisch werk vol van gedroomde en toverachtige reismogelijkheden die de lezer letterlijk in vervoering brengen. Zij het dan wel in een wereld die op zijn grondvesten sidderde.....
Ergens in "Tuin, as" mijmert Andi over "een soort geïdealiseerde kindertijd als in de verhalen uit de bijbel, want ook hier, net als in de bijbel, graasden goudharige schapen en klonk het gebalk van ezels, en de vijg was een uitverkoren vrucht". Vaak zien wij bovendien hoe Andi alledaagse taferelen met zijn fantasie transformeert in een soortgelijke geïdealiseerde kindertijd, en in een soortgelijk paradijselijk oord: prille kinderliefde wordt herschapen in een legende waarbij het verhaal van Adam en Eva verbleekt, een tuin van lang geleden klinkt, geurt en oogt als een Hof van Eden, een gewone kar wordt een veelbetekenend onderdeel van een processie met Bijbelse proporties, enzovoort. De woordkunst van Kis in dergelijke passages is ongelofelijk. Maar minstens zo indringend zijn de passages waarin het vermoeden doorklinkt dat elk paradijs voorlopig en fragiel is, en onherroepelijk zal verdwijnen. En het besef van "dit algemene sterven, van tijd, mode en jeugd": het besef dus dat alles en iedereen van voorbijgaande aard is, dat alles en iedereen zal verdwijnen in het niets. De lange passages waarin Andi worstelt met gedachten aan de alles vernietigende dood en het alles omvattende niets zijn ronduit schitterend. En ook hoe zulke gedachten doorklinken in zijn fantasie, waarin hij deelneemt aan alle Bijbelverhalen en dus ook aan het door hem getransformeerde verhaal over de zondvloed en de ark van Noach. Een verhaal met apocalyptische aspecten, zoals Andi ergens ook zegt, over de wereld die (net als in de holocaust) voor velen verging, en die daarna weer opnieuw ontstond.
Die fantasie begint niettemin met een ongehoord kleurrijke beschrijving van de wereld net na de zondvloed, die dan net in prille vorm opnieuw begint te ontstaan: "Op dat moment, als het water zich heeft teruggetrokken en de ark met zijn bodem de aarde raakt, na zoveel dagen zinloos gedobber op de golven, beleef ik de schitterendste momenten van mijn eigen fantasie en van de hele menselijke geschiedenis. In mij concentreert zich de levensvreugde tot een schreeuw, ik moet me tot het uiterste inspannen om te vergeten dat het mijn eigen vreugde helemaal niet is, maar toch geef ik me volledig over aan die fantasie, aan die leugen, en mijn schreeuw vermengt zich met de schreeuw van hen die uit de ark komen, ik kijk naar de roembrengende vlucht van de vleugels die uit de kooien vliegen, ik hoor hun gezang, het gebrul van de leeuwen die in de nog vochtige, gebarsten aarde de sporen van hun klauwen achterlaten, het oorverdovende gestamp van de hoefdieren waaruit het gras, de bloemen en de stengels van jonge uien en zuring al opkomen, en de vijgen en de sinaasappels, pas aan land gebracht, barsten open als peulvruchten, opzwellend door het gewicht van hun sappen en het belang van hun toekomstige rol".
Een prachtige passage, vind ik, die mij wegblaast met zijn poëtische kracht. En met zijn jubel over een opnieuw geschapen en voor even pure wereld. Daarna gaat het echter als volgt verder: "Maar in dat extatische ogenblik van mijn schitterendste fantasieën bestaat ook een tussenspel, een goddelijke entr'acte, halverwege tussen het niets en de opbloei van het leven. Dat demiurgische moment, vervuld van een explosieve zwangerschap, als vlak voor een erectie, dat is de plaats waar de cirkel van het niets en de regenboog van het leven elkaar snijden, het oneindig korte moment waarop het ene eindigt en het andere begint, de zwangere stilte die over de wereld hangt voordat de vogels haar met hun navels verscheuren en de herkauwers en roofdieren haar vertrappen, deze stilte van vlak na de zondvloed, die nog niet is kapotgeknaagd door de kleine snijtanden van de grashalmen, en nog niet is doorboord door de trombones van de winden. Dat is die unieke, onherhaalbare stilte, de climax van haar eigen geschiedenis, het hoogtepunt van haar zwangerschap, waaruit het lawaai van de wereld zal worden geboren." Prachtig vind ik hoe juist Andi, de fantast bij uitstek die zijn demiurgische vader zo bewondert, hier mijmert over het "demiurgische moment": dat fragiele ogenblik tussen iets en niets waarvan sprake is pal na de zondvloed, maar ook het fragiele moment dat eigen is aan elk verhaal. Alsof ook deze kleurrijke fantasie, vol van Bijbelse allure, op de rand van het niets zweeft omdat het immers alleen maar een ex nihilo geschapen fantasie is, vol van irrealiteiten. Alsof Andi dus heel goed weet dat zijn verhalen en die van zijn demiurgische vader alleen maar wankele bruggetjes zijn boven de leegte en het niets. En alsof alles op deze wereld tussen iets en niets zweeft, omdat alles en iedereen immers ook weer in het niets zal verdwijnen. Bovendien, de zondvloed verzwolg alles, en de ongerepte stilte die daarna ontstond zal ook meteen vertrapt worden en worden overschreeuwd door het lawaai van de wereld. En juist die vertrapte stilte krijgt alle aandacht in Andi's ketterse variant van dit Bijbelverhaal.
Ik bewonder hoe "Tuin, as" ruim baan geeft aan volkomen ongeremde fantasie, en hoe die fantasie ingezet wordt als ketters protest tegen de gangbare scheppingsverhalen en tegen de naargeestige realiteit van de jaren rond 1942-1943. Die fantastische passages doen mij bovendien sterk denken aan mijn held Bruno Schulz. Want ook bij Schulz werd fantasie en droom ingezet als ketters protest tegen de al te eenvormige wereld die wij menen te zien, en Kis neemt dat protest op briljante wijze over. Zodat de wereld van Kis net zo veelvormig, veranderlijk, grillig en onuitputtelijk rijk is als die van Schulz. En in net zo'n grandioze stijl is beschreven. Bij Kis echter kiert tevens overal het besef doorheen van sterfelijkheid, vergankelijkheid, de onverbiddelijke teloorgang van alles. En dat geeft nog veel extra schrijnende diepte aan deze toch al zo rijke roman. Ja, Kis is een begaafd illusionist en demiurg, die de hele wereld herschept in prachtige, betoverende en adembenemende droombeelden. En dat bewonder ik. Maar in die droombeelden verbeeldt hij tegelijk onze enorme nietigheid, en richt hij een ongelofelijk origineel monument op voor zijn in Auschwitz vergaste vader. Wat tevens een monument is voor een nietig mens, en voor de vele nietigheden van zo vele nietige levens. Dat monument wordt bovendien opgericht in zinnen vol van zinderende pracht en verbluffende originaliteit. En dat alles bewonder ik echt mateloos.
Kortom: ik jubel, ik sta paf, en ik ben flabbergasted. Dus begin ik meteen aan "Kinderleed", het volgende deel van deze prachtige trilogie.
3
1
Reageer op deze recensie