Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Treurzang en lofzang over een verdwenen wereld. Het laatste deel van de Transsylvanische trilogie.

"Uiteengescheurd" (1940) is het laatste deel van Miklós Bánffy's vergeten maar weer herontdekte Transsylvanische trilogie. De trilogie waarin een alwetende verteller ons meeneemt in de Hongaarse wereld van voor de Eerste Wereldoorlog, en in de totale ondergang van die wereld die niemand dan nog ziet aankomen. Alle drie delen zijn mooi vertaald door Rebekka Hermán Mostert, en haar drie nawoorden zijn informatief.

Ik las dit derde deel meteen na "Geteld, geteld" (1934) en "Te licht bevonden" (1937). Dat is niet per se nodig, want je kunt ook pauzes van maanden of zelfs een paar jaar nemen tussen elk deel. Maar het beviel mij prima. Want door die drie delen snel achter elkaar te lezen kon ik de samenhang beter overzien. En dus ook de ontwikkeling van diverse verhaallijnen, van diverse personages, van diverse motieven: hoe kleine details in deel 1 een onverwachte uitwerking krijgen in deel 3, hoe bepaalde bijfiguren allerlei onverwachte ontwikkelingen doormaken die best veel toevoegen aan de toch al zo gevarieerde pracht van de trilogie als geheel, hoe het ene adembenemde natuurtafereel het andere aanvult. Bovendien schrijft Bánffy heel overdadig en gedetailleerd, en daardoor behoorlijk overweldigend: precies dat kwam extra nadrukkelijk bij mij binnen omdat ik alle drie delen achter elkaar las, zonder rustpauze. Ook kon ik daardoor goed volgen hoe de toon in de laatste twee delen steeds somberder en wanhopiger wordt, en steeds zwartgalliger. Steeds meer personages gaan op even larmoyante als adembenemende wijze aan persoonlijke tragiek ten onder, de nationale en internationale politieke situatie wordt steeds nijpender en nijpender, alles en iedereen lijkt wel geleidelijk aan in te storten. Hoofdpersoon Bálint Abády, politicus en hervormer en vol van aanstekelijk bevlogen dromen, is bovendien aan het eind van dit derde deel al zijn hooggestemde illusies en al zijn jubelende verwachtingen kwijt. En hij neemt een ondraaglijk ellenlang, soms bijna onmatig sentimenteel, maar ook weergaloos ontroerend afscheid van alle onderdelen van de door hem zo geliefde Hongaarse - en Transsylvanische- wereld. Want precies die zo prachtige en intrigerende wereld, die in de vorige twee delen zo overdadig schitterde in al zijn oneindig gevarieerde rijkdom en al zijn verbluffend veelvormige facetten, zal worden weggevaagd door de Eerste Wereldoorlog. Zo weet Bálint. Zo weet ook de alwetende verteller. Zo wist ook Bánffy zelf, want die schreef deze trilogie jaren na de Eerste Wereldoorlog, en sidderend voor de Tweede Wereldoorlog die hij zag aankomen.

Vooral dit derde deel is ook een intrigerend tijdbeeld. Het maakt treffend alle internationale onrust voelbaar in de jaren vlak voor WO I. En ook hoe in Hongarije bijna niemand acht slaat op die onrust en op de steeds toenemende gevaren, omdat iedereen in de pers en de politiek bezig is met totaal loze achterkamertjespolitiek over volmaakt niet- urgente kwesties. Ik weet heel weinig van de jaren vlak voor WO I, en nog minder van het Hongaarse perspectief daarop, dus voor mij was dit allemaal wel heel leerzaam en verrassend. En ook op een beklemmende manier herkenbaar, trouwens, want wie zegt mij dat wijzelf nu niet in een vergelijkbare situatie leven? Het vraagt wel aardig wat doorzettingsvermogen om al de door Bánffy zo uitgebreid geschetste politieke verwikkelingen goed te volgen. Maar doorzetten loont zeker. Te meer omdat het politiek- algemene vaak mooi wordt verbonden met het persoonlijke. Als lezer kun je bijvoorbeeld prima volgen hoe al het politieke gekrakeel doorwerkt in het hoofd en het gemoed van Balint. En hoe de geleidelijke instorting van de Hongaarse wereld ook zichtbaar wordt - of op zijn minst een treffende pendant krijgt- in de gefnuikte, tragische levens van diverse personages. Daarin is Bánffy soms tamelijk onsubtiel en overdadig sentimenteel: de ondergang van Laszlo Gyeroffy, Balints neef en jeugdvriend, wordt bijvoorbeeld wel heel breed uitgemeten en staat wel heel vol met vet aangezette en schaamteloos op de traan mikkende passages. Maar ja, Laszlo is tegelijk ook wel een ongelofelijk sprankelende belichaming van muzikale talenten, bevlogen dromen, hooggestemde idealen en kunstzinnige potenties. En zelfs in deel 3 is hij voor sommige ontheemde bewonderaarsters nog immer een droomprins, en nog steeds de gedroomde belichaming van een andere, veel mooiere, aan alle banaliteit ontstegen bovenwereld. Precies dat maakt zijn ondergang in deel 3 dus wel heel schrijnend, extra tragisch en nog pijnlijker ontroerend. Daarom vond ik de passages over Laszlo's ondergang en dood uiteindelijk toch weergaloos adembenemend, ondanks de sentimentaliteit. Of misschien zelfs juist wel door de sentimentaliteit. Want wie zegt dat je over zulke schrijnende tragiek altijd geserreerd en gedoseerd zou moeten schrijven? Wie zegt dat ongegeneerd mikken op de traan soms niet ook passend kan zijn? En past een larmoyante toon juist niet naadloos bij de inderdaad wel heel tranentrekkende ondergang van Laszlo Gyeroffy? Temeer omdat die ondergang ook zo naadloos past bij de ondergang van al het fraaie in de Hongaarse wereld van toen? Ik houd niet van dik aangezette larmoyante taferelen, ook niet als het onderwerp daar zeer toe uitnodigt. Maar ondanks mijn innerlijk protest daartegen zoog Bánffy mij toch helemaal mee in al die tranentrekkende tragiek. Pure boeketreeks, soms, maar wel boeketreeks die voor mij werkt. Tot mijn eigen verbazing.

Fraai vind ik bovendien hoe Balint, die in deel 1 en 2 zo uitbundig genietend kon jubelen over de ultieme pracht van de natuur, in deel 3 nog steeds troost kan putten uit die natuurpracht. Of, beter gezegd misschien, uit de verlangens naar het hogere die door die natuurpracht worden opgewekt. Zie zijn volgende overdenking, naar aanleiding van de zelfmoord van een vriend: "Arme Gaszi! Zelfs in zijn laatste uren gingen zijn gedachten uit naar zijn grote, onvervulde cultuurdorst.... En Balints ogen vulden zich met tranen. Zo zat hij nog heel lang buiten, met zijn kin steunend in zijn hand, terwijl hij starend uitkeek over het witte veld voor hem. Wat was sneeuw toch wonderschoon, zo vlak voordat hij smolt! Het oppervlak viel uiteen in ijzig kant, duizenden glinsterende puntjes, allemaal in de richting van de zon gewend. De zonnestralen brandden er diepe, smalle gaatjes in, alsof er vanuit het zuiden ontelbare speren in geworpen waren. Het smelten veroorzaakte dat uiteenrafelen van het gladde oppervlak, dat door de warme zon langzaam maar zeker verwoest werd - en toch leek het alsof al die kleine sneeuwschuimen puntjes dooreen orkaan naar de zon geblazen werden, als een geheime hunkering naar het stralende licht, naar het hemelvuur, in een onnut en dodelijk verlangen. Het beeld leek Balint nu haast symbolisch, en hij dacht aan zijn vriend, die zelfmoord had gepleegd". Ja, dat beeld van de smeltende sneeuw, dat verwoest wordt door zijn verlangen naar de zon, is behoorlijk omineus: Gaszi ging ten onder aan zijn onvervulde verlangen naar cultuur, terwijl ook Balint zelf door allerlei vergeefse verlangens wordt gekweld. Maar dat verlangen is tegelijk heel verlokkend en prachtig, net als de natuur. Naast de ondergang, vergeefsheid en teloorgang is er dus ook die pracht. En dat wordt naar mijn smaak mooi voelbaar gemaakt in passages als deze. Deze scène lees ik dus als treurzang én lofzang: een treurzang over alle vergeefsheid en vergankelijkheid, een lofzang op alle - weliswaar tijdelijke- schittering en - weliswaar vergankelijke- pracht.

Een vergelijkbare combinatie van treurzang en lofzang meen ik te herkennen in de passages over de gedoemde, maar o zo hooggestemde liefde tussen Balint en Adrienne. In deel 1 en 2 van deze trilogie wordt al heel duidelijk dat die liefde nooit een "happy end" zal krijgen, en dat al hun hooggestemde dromen over een aan het aardse ontstijgende liefdesband onvervuld en onwerkelijk zullen blijven. In deel 3 wordt de relatie dan ook beëindigd, wat je als lezer dus allang zag aankomen, al is de exacte aanleiding naar mijn smaak dan wel weer verrassend. Kortom, ook hier veel tranentrekkende tragiek , vergeefsheid en onvervuldheid. Maar toch bevat ook deel 3 weer de nodige zinderende intensiteit. En dus allerlei jubel waarbij ik als lezer volop mee moet jubelen. Kijk met mij mee naar de volgende scène, waarin Balint bekijkt hoe Adrienne baadt in een beek in een dicht bos. En ervaar samen met mij hoe Balint helemaal in extase raakt van alle natuurpracht, en van Adrienne die te midden van al die onbevattelijke natuurpracht ook zelf een onbevattelijk- mythische gedaante aanneemt, als ware zij de belichaming van hogere sferen. Dat gaat zo: "Balint posteerde zich op de steile oever, met een goed uitzicht op de beek. Terwijl hij zich overgaf aan het moment kreeg hij het gevoel dat hij droomde. Het was betoverend. Misschien was dit hier om hem heen geen bos. Misschien was die rots daar beneden geen rots, en het bruisende water geen water. Misschien was er geen ruimte en geen afstand. Alles gebeurde in één dimensie, doorzichtige zonnestralen van dunne goudstof op een donkere achtergrond, hier en daar kleine glinsteringen, verder geen licht, een decor van paarsige boomstammen met nevelsluiers ertussen, die alles onwerkelijk deden lijken. En onder aan dat beeld, op de beroete spiegel, kringelden azuren cirkels! Midden in die ringen ontstond uit de sluiernevels een mistwitte vrouwenfiguur! Een vrouw die met rechte schouders en balancerende armen afdaalde! Haar haar was donkerder dan de zwarte rotsen, dan het mos, dan de boomstammen. Zo donker, dat het duister rondom haar lichte huid leek te drijven. Ze naderde het vallende water; het schuim rees op, eerst bij haar voeten, daarna stapsgewijs omhoog langs haar lange benen, haar dijen, en steeds hoger, steeds schuimender, alsof het uitzinnig raakte van de aanraking, van wat het omringde en van elkaar deed wijken. Daar stond een droombeeld, een visioen uit een antieke sage, een badende bosnimf in het wilde woud, of de godin van het bos, Artemis zelve....".

Zo intens en bloemrijk wordt toch maar in weinig boeken verlangd en gedroomd. Uiteraard verscherpt deze scène nog de tragiek: de zo intense liefde van Balint en Adrienne zal eindigen in onvervuldheid, de zo extatisch bejubelde natuurpracht is deel van een wereld die zijn ondergang tegemoet gaat, dus is alle pracht en verlangen ook van vergankelijkheid en vergeefsheid doordrenkt. Maar tegelijk is die vergankelijke pracht en vervoering nu wel opgetekend, waardoor deze scène toch bewaard blijft. De gedoemde wereld van toen is inmiddels voorbij, maar in die wereld werd ondanks alle doem en ellende ook bloemrijk gedroomd en verlangd, en precies DAT is ook opgetekend in deze trilogie. Waardoor deze trilogie niet alleen een treurzang is over het voorbije, maar ook een lofzang daarop en een gedenkteken daarvoor. Een gedenkteken misschien ook voor een tijd waarin mensen nog in extatische jubelende vervoering konden raken van een woud en een beek, en nog ongeremd geloofden in de mythische en bovenzinnelijk- sprookjesachtige pracht van de liefde. Een lofzang wellicht dus ook op een verdwenen mentaliteit, tot in de stijl aan toe: misschien is de sentimentaliteit en de onverdunde romantiek van dit boek wel 'ouderwets', een stijl die hoort bij een wereld die er niet meer is, maar ook een stijl die nog een allerlaatste keer opflakkert in deze trilogie. Een stijl en levensopvatting bovendien die voor mij, als 21e eeuwse en vrij rationalistische westerling, ook echt iets is "van vroeger", maar ook een bepaalde gevoelsintensiteit weerspiegelt waar ik soms stiekem naar verlang. En dat alles ontroerde mij behoorlijk.

Een exuberante lofzang, een ontroerende klaagzang, een intrigerend tijdbeeld: dat alles is deze trilogie. En de drie boeken staan ook nog eens vol van schrijnende passie, geëxalteerde natuurbeschrijvingen, intense schoonheidsbelevingen en meer. Ja, soms zijn ze larmoyant en sentimenteel, maar daarmee heb ik mij gaandeweg verzoend. In ben kortom blij dat ik deze trilogie nu ken.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde