Lezersrecensie
’t Hart wijst de weg naar Bach
In het jaar 2000 vierde de muziekwereld niet de geboorte van Christus maar herdacht de 250e sterfdag van J.S. Bach. In dat jaar verschenen diverse boeken over de componist, waaronder het door Maarten ’t Hart geschreven boek ‘Johann Sebastian Bach’. Het werk is geen biografie maar fungeert als wegwijzer in de uitgebreide literatuur over het genie en diens muziek. In 2018 is de uitgave herzien en aangevuld – de aanvullingen met de bespreking van de cantates en de literatuur na 2000 vanaf de vierde druk zijn erg waardevol. De schrijver bejubelt Bachs muziek dat het een aard heeft.
In de eerste helft laat ‘t Hart zien dat hij de polemiek beheerst. Hij gaat in op de talloze biografieën die over Bach zijn geschreven en toont aan dat er veelvuldig werd gespeculeerd, verdraaid en af en toe zelfs verzonnen. De auteur besteedt ruim aandacht aan het eerste woord van Bach dat is opgeschreven. Het gaat om ‘Zippel Fagottist’ waarmee Bach op twintigjarige leeftijd een leerling uitschold, wat later leidde tot een geweldsincident tussen die twee. ’t Hart weet een aannemelijke en onthutsende vertaling van Zippel te geven en beschrijft de aanzienlijke verschillen tussen de beschrijvingen van deze anekdote door de vele biografen en vreest dat de rest van hun biografieën al even wankel zijn.
Het grote probleem bij het schrijven van een biografie over Bach is dat er nauwelijks geschreven bronnen zijn. Het volgende probleem is dat de beschikbare bronnen lastig zijn te duiden. Zo is er een incident waarin Bach boos zijn pruik naar iemand smijt. Sommigen duiden dit als kenmerk van een opvliegend karakter, terwijl ’t Hart uit het incident afleidt dat Bach juist geduldig was. Het illustreert dat geschiedenis schrijven niet kan worden losgezien van de schrijver en het tijdperk waarin deze leeft.
Volgens ’t Hart moeten we als we de mens Bach willen leren kennen niet te rade gaan in de archieven maar in zijn muziek. Hij beweert: “Hoe je bent kun je in noten des te minder goed verbergen of verhullen naarmate je groter bent.“ Het was fijn geweest als hij enig bewijs voor deze stelling had gegeven. De schrijver werpt historici voor de voeten te vaak termen te gebruiken zoals het is goed mogelijk dat, het ligt voor de hand dat, vermoedelijk, waarschijnlijk. Bij zijn duiding van Bachs muziek klinkt echter herhaaldelijk: ik denk dat, het lijkt mij, we moeten maar vastklampen aan … Uit diens muziek zou volgens ’t Hart blijken dat Bach niet ongeduldig was. Maar misschien was hij dat in het dagelijks leven juist wel, omdat hij al zijn tijd aan de muziek wilde wijden. Aan deze mogelijkheid gaat ’t Hart voorbij.
In de tweede helft stelt ’t Hart zijn hart en ziel open en staat stil bij de vele hoogtepunten uit Bachs oeuvre. Zijn verliefdheid op Bachs muziek is op jonge leeftijd ontstaan en nooit voorbijgegaan, waardoor het van de bladzijdes afspat. Hij laat geen kans liggen om te wijzen op het ene superieure stuk na het andere. Zijn kennis van de ruim tweehonderd overgeleverde cantates is bijzonder en hij helpt ingangen te vinden om de uitmuntende te ontdekken die niet onderdoen voor de twee passies. Omdat ’t Hart ook romanschrijver is leest het boek zeer soepel en stoort de stortvloed aan superlatieven niet. Hij bestrijdt hij hardnekkige mythes, zoals dat alleen gelovige christenen werkelijk zouden kunnen doordringen tot de grootsheid van de passies, en dat Bach altijd vanuit de intentie tot christelijke verkondiging zou hebben gecomponeerd. Het zijn vermoedelijk mythes, al is het ondenkbaar dat Bach zoals Maarten ’t Hart van zijn geloof is afgevallen. In welke mate heeft ’t Hart Bach naar zijn eigen beeld en gelijkenis geschapen?
Volgens John Eliot Gardiner “… heeft absoluut niemand zo’n schat aan troostrijke muziek geschreven als Bach.” Voor iedereen die dat herkent heeft ’t Hart een nuttige en inspirerende wegwijzer geschreven.
Maarten ’t Hart is gedragsbioloog en een bekende schrijver van fictie en non-fictie. Als groot liefhebber en kenner van klassieke muziek heeft hij hierover essays en cd-recensies geschreven.
In de eerste helft laat ‘t Hart zien dat hij de polemiek beheerst. Hij gaat in op de talloze biografieën die over Bach zijn geschreven en toont aan dat er veelvuldig werd gespeculeerd, verdraaid en af en toe zelfs verzonnen. De auteur besteedt ruim aandacht aan het eerste woord van Bach dat is opgeschreven. Het gaat om ‘Zippel Fagottist’ waarmee Bach op twintigjarige leeftijd een leerling uitschold, wat later leidde tot een geweldsincident tussen die twee. ’t Hart weet een aannemelijke en onthutsende vertaling van Zippel te geven en beschrijft de aanzienlijke verschillen tussen de beschrijvingen van deze anekdote door de vele biografen en vreest dat de rest van hun biografieën al even wankel zijn.
Het grote probleem bij het schrijven van een biografie over Bach is dat er nauwelijks geschreven bronnen zijn. Het volgende probleem is dat de beschikbare bronnen lastig zijn te duiden. Zo is er een incident waarin Bach boos zijn pruik naar iemand smijt. Sommigen duiden dit als kenmerk van een opvliegend karakter, terwijl ’t Hart uit het incident afleidt dat Bach juist geduldig was. Het illustreert dat geschiedenis schrijven niet kan worden losgezien van de schrijver en het tijdperk waarin deze leeft.
Volgens ’t Hart moeten we als we de mens Bach willen leren kennen niet te rade gaan in de archieven maar in zijn muziek. Hij beweert: “Hoe je bent kun je in noten des te minder goed verbergen of verhullen naarmate je groter bent.“ Het was fijn geweest als hij enig bewijs voor deze stelling had gegeven. De schrijver werpt historici voor de voeten te vaak termen te gebruiken zoals het is goed mogelijk dat, het ligt voor de hand dat, vermoedelijk, waarschijnlijk. Bij zijn duiding van Bachs muziek klinkt echter herhaaldelijk: ik denk dat, het lijkt mij, we moeten maar vastklampen aan … Uit diens muziek zou volgens ’t Hart blijken dat Bach niet ongeduldig was. Maar misschien was hij dat in het dagelijks leven juist wel, omdat hij al zijn tijd aan de muziek wilde wijden. Aan deze mogelijkheid gaat ’t Hart voorbij.
In de tweede helft stelt ’t Hart zijn hart en ziel open en staat stil bij de vele hoogtepunten uit Bachs oeuvre. Zijn verliefdheid op Bachs muziek is op jonge leeftijd ontstaan en nooit voorbijgegaan, waardoor het van de bladzijdes afspat. Hij laat geen kans liggen om te wijzen op het ene superieure stuk na het andere. Zijn kennis van de ruim tweehonderd overgeleverde cantates is bijzonder en hij helpt ingangen te vinden om de uitmuntende te ontdekken die niet onderdoen voor de twee passies. Omdat ’t Hart ook romanschrijver is leest het boek zeer soepel en stoort de stortvloed aan superlatieven niet. Hij bestrijdt hij hardnekkige mythes, zoals dat alleen gelovige christenen werkelijk zouden kunnen doordringen tot de grootsheid van de passies, en dat Bach altijd vanuit de intentie tot christelijke verkondiging zou hebben gecomponeerd. Het zijn vermoedelijk mythes, al is het ondenkbaar dat Bach zoals Maarten ’t Hart van zijn geloof is afgevallen. In welke mate heeft ’t Hart Bach naar zijn eigen beeld en gelijkenis geschapen?
Volgens John Eliot Gardiner “… heeft absoluut niemand zo’n schat aan troostrijke muziek geschreven als Bach.” Voor iedereen die dat herkent heeft ’t Hart een nuttige en inspirerende wegwijzer geschreven.
Maarten ’t Hart is gedragsbioloog en een bekende schrijver van fictie en non-fictie. Als groot liefhebber en kenner van klassieke muziek heeft hij hierover essays en cd-recensies geschreven.
2
Reageer op deze recensie