Lezersrecensie
Nazisme, een besmettelijke en onuitroeibare bacil
In 1939, tegen het einde van de Spaanse Burgeroorlog, staken horden Spanjaarden vanuit Alicante de Middellandse Zee over naar de Algerijnse havenstad Oran. Deze mensen vluchtten voor Franco maar werden door het anticommunistische stadsbestuur van Oran gevreesd vanwege hun politieke overtuigingen. De burgemeester van Oran, Gabriel Lambert, was een fascist. In de vluchtelingenkampen braken besmettelijke ziektes uit. Twee jaar later werd het platteland rond Oran getroffen door een tyfusepidemie. Geïnfecteerden uit de inheemse bevolking werden door het koloniale gezag wreed opgesloten in tentenkampen, waar bewakers de zieken gevangen hielden en moesten voorkomen dat buitenstaanders te zien kregen wat zich in de kampen afspeelde. Oran werd vaak aangeduid als strafkolonie vanwege de vele kampen en gevangenissen die door het koloniale bewind waren gebouwd.
De Franse schrijver Albert Camus (1913 – 1960) woonde tot zijn zevenentwintigste in Algiers en Oran en keerde na een kort verblijf in Frankrijk in 1942 terug naar Oran, waar hij begon met het schrijven van De pest. Deze roman, waarin Oran in quarantaine gaat als de pest uitbreekt, is een allegorie op de Tweede Wereldoorlog en het nazisme. De pest staat symbool voor het kwaad dat zich stilletjes verspreidt, terwijl mensen eerst ontkennen, dan lijden en uiteindelijk kiezen voor vechten, vluchten of collaboratie.
De roman is gestructureerd als een tragedie in vijf bedrijven. Vanuit meerdere gezichtspunten laat het kwaad zich stilaan steeds duidelijker in de bek kijken.
Ambtenaar Joseph Grand beschrijft de vrolijke ontkenning als troef van de fascistische burgemeester van Oran: “Op die manier constateerde hij [Grand] de juistheid van een van de stokpaardjes van de burgemeester, een grootindustrieel in onze stad, die met beslistheid verklaarde dat uiteindelijk – hij benadrukte dat woord, dat de kern van de gedachtegang vormde – uiteindelijk dus, onze stad nog nooit iemand dood heeft zien gaan van de honger.”
Het stadsbestuur van Oran is institutioneel wreed. Om toestemming te krijgen om de stad te verlaten “had hij [journalist Rambert] uitentreuren bezoeken afgelegd en een duidelijk beeld gekregen van het functioneren van een stadhuis en een prefectuur door … bureaus binnen te stappen waar de gezichten even voorspelbaar waren als de archiefkasten en de planken met dossiers aan de muur.”
In een bar hoort dokter Rieux het gebral van een verachtelijke marineofficier die beweert dat het neerschieten van familie van patiënten gerechtvaardigd is: “Aan een van de twee tafeltjes die de rest van het smalle zaaltje in beslag namen, zat een marineofficier met aan elke arm een vrouw, een dikke gesprekspartner met een roodaangelopen gezicht te vertellen over een tyfusepidemie in Caïro: ‘Kampen,’ zei hij, ‘ze hadden kampen ingericht voor de inlanders, met tenten voor de zieken en een gezondheidskordon eromheen. Ze schoten op de familie als die probeerde stiekem huismiddeltjes naar binnen te smokkelen. Keihard, maar het was de enige manier’.”
De tentenkampen en vluchtelingenkampen keren veelvuldig terug in de roman. Het zijn de kampen die de verteller niet heeft gezien die de stad het meest kwellen: “Zo waren er in de stad nog een paar kampen, waarover de verteller bij gebrek aan directe informatie naar eer en geweten dient te zwijgen. Wel kan hij zeggen dat het bestaan van die kampen, de mensenlucht die eruit opsteeg, de enorme stemmen van de luidsprekers in de schemering, de geheimzinnige muren en de angst voor die verdoemde plekken, zwaar op het moreel van onze stadgenoten drukten en alom de verwarring en het onbehagen nog deden toenemen.”
De morele kracht van de personages en de filosofische diepgang geven De pest zijn ongekende zeggingskracht. De roman toont hoe mensen reageren op een crisis en betekenis proberen te vinden in hun lijden. De pest onderzoekt de menselijke aard: hoewel we leven in een wereld zonder betekenis blijven we naar het onbereikbare streven, liefhebben en hopen. Dokter Rieux doet gewoon zijn werk en blijft strijden terwijl hij weet dat hij de pest niet kan verslaan. Zijn houding is een pleidooi voor solidariteit, verantwoordelijkheid en menselijkheid. Camus’ heldere, sobere schrijfstijl zonder overbodige versieringen versterkt de emoties. De onheilspellende slotzin mag niet onvermeld blijven. Ten slotte is het verhaal tijdloos en universeel; het roept vragen op over hoe samenlevingen omgaan met crises, hoe individuen zich verhouden tot collectief lijden. De overeenkomsten met de roman Water, waarin een metropool in India het hoofd biedt aan een watercrisis, zijn frappant.
Na de COVID-pandemie zijn mensen de roman op een andere manier gaan lezen en zijn letterlijke interpretaties van het verhaal gangbaarder geworden.
De roman is in 1992 hervertaald door Jan Pieter van der Sterre. In 2004 heeft hij zijn vertaling herzien.
De pest is een literair krachtige en tijdloze allegorie op de Tweede Wereldoorlog en het nazisme. De filosofische diepgang en morele kracht van de personages blijven nog steeds veel lezers inspireren. Bij lezers die minder houden van de filosofische diepgang van een allegorie of ethisch manifest, of meer houden van een meeslepend verhaal met psychologisch uitgewerkte personages van wie de gevoelens intens invoelbaar worden gemaakt, of zich storen aan een overwegend mannelijk en eurocentrisch perspectief, kan deze roman minder in de smaak vallen.
De Franse schrijver Albert Camus (1913 – 1960) woonde tot zijn zevenentwintigste in Algiers en Oran en keerde na een kort verblijf in Frankrijk in 1942 terug naar Oran, waar hij begon met het schrijven van De pest. Deze roman, waarin Oran in quarantaine gaat als de pest uitbreekt, is een allegorie op de Tweede Wereldoorlog en het nazisme. De pest staat symbool voor het kwaad dat zich stilletjes verspreidt, terwijl mensen eerst ontkennen, dan lijden en uiteindelijk kiezen voor vechten, vluchten of collaboratie.
De roman is gestructureerd als een tragedie in vijf bedrijven. Vanuit meerdere gezichtspunten laat het kwaad zich stilaan steeds duidelijker in de bek kijken.
Ambtenaar Joseph Grand beschrijft de vrolijke ontkenning als troef van de fascistische burgemeester van Oran: “Op die manier constateerde hij [Grand] de juistheid van een van de stokpaardjes van de burgemeester, een grootindustrieel in onze stad, die met beslistheid verklaarde dat uiteindelijk – hij benadrukte dat woord, dat de kern van de gedachtegang vormde – uiteindelijk dus, onze stad nog nooit iemand dood heeft zien gaan van de honger.”
Het stadsbestuur van Oran is institutioneel wreed. Om toestemming te krijgen om de stad te verlaten “had hij [journalist Rambert] uitentreuren bezoeken afgelegd en een duidelijk beeld gekregen van het functioneren van een stadhuis en een prefectuur door … bureaus binnen te stappen waar de gezichten even voorspelbaar waren als de archiefkasten en de planken met dossiers aan de muur.”
In een bar hoort dokter Rieux het gebral van een verachtelijke marineofficier die beweert dat het neerschieten van familie van patiënten gerechtvaardigd is: “Aan een van de twee tafeltjes die de rest van het smalle zaaltje in beslag namen, zat een marineofficier met aan elke arm een vrouw, een dikke gesprekspartner met een roodaangelopen gezicht te vertellen over een tyfusepidemie in Caïro: ‘Kampen,’ zei hij, ‘ze hadden kampen ingericht voor de inlanders, met tenten voor de zieken en een gezondheidskordon eromheen. Ze schoten op de familie als die probeerde stiekem huismiddeltjes naar binnen te smokkelen. Keihard, maar het was de enige manier’.”
De tentenkampen en vluchtelingenkampen keren veelvuldig terug in de roman. Het zijn de kampen die de verteller niet heeft gezien die de stad het meest kwellen: “Zo waren er in de stad nog een paar kampen, waarover de verteller bij gebrek aan directe informatie naar eer en geweten dient te zwijgen. Wel kan hij zeggen dat het bestaan van die kampen, de mensenlucht die eruit opsteeg, de enorme stemmen van de luidsprekers in de schemering, de geheimzinnige muren en de angst voor die verdoemde plekken, zwaar op het moreel van onze stadgenoten drukten en alom de verwarring en het onbehagen nog deden toenemen.”
De morele kracht van de personages en de filosofische diepgang geven De pest zijn ongekende zeggingskracht. De roman toont hoe mensen reageren op een crisis en betekenis proberen te vinden in hun lijden. De pest onderzoekt de menselijke aard: hoewel we leven in een wereld zonder betekenis blijven we naar het onbereikbare streven, liefhebben en hopen. Dokter Rieux doet gewoon zijn werk en blijft strijden terwijl hij weet dat hij de pest niet kan verslaan. Zijn houding is een pleidooi voor solidariteit, verantwoordelijkheid en menselijkheid. Camus’ heldere, sobere schrijfstijl zonder overbodige versieringen versterkt de emoties. De onheilspellende slotzin mag niet onvermeld blijven. Ten slotte is het verhaal tijdloos en universeel; het roept vragen op over hoe samenlevingen omgaan met crises, hoe individuen zich verhouden tot collectief lijden. De overeenkomsten met de roman Water, waarin een metropool in India het hoofd biedt aan een watercrisis, zijn frappant.
Na de COVID-pandemie zijn mensen de roman op een andere manier gaan lezen en zijn letterlijke interpretaties van het verhaal gangbaarder geworden.
De roman is in 1992 hervertaald door Jan Pieter van der Sterre. In 2004 heeft hij zijn vertaling herzien.
De pest is een literair krachtige en tijdloze allegorie op de Tweede Wereldoorlog en het nazisme. De filosofische diepgang en morele kracht van de personages blijven nog steeds veel lezers inspireren. Bij lezers die minder houden van de filosofische diepgang van een allegorie of ethisch manifest, of meer houden van een meeslepend verhaal met psychologisch uitgewerkte personages van wie de gevoelens intens invoelbaar worden gemaakt, of zich storen aan een overwegend mannelijk en eurocentrisch perspectief, kan deze roman minder in de smaak vallen.
1
Reageer op deze recensie