Meer dan 6,6 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Manisch mijmeren

Henri Osewoudt 08 augustus 2021
Ik geloof niet dat er schrijvers zijn die moedwillig debuteren met onvoldragen werk, maar of uitgevers hen daar altijd voor willen of weten te behoeden waag ik ook te betwijfelen. Natuurlijk kan niet iedereen de letteren maar binnen denderen met iets van het kaliber ‘De avonden’ of desnoods op zijn Voskuils (ziet iemand wat ik daar deed?), maar noodzaak en kwaliteit lijken het nogal eens af te leggen tegen gretigheid en geldingsdrang. Nu hoort dit evenzeer bij de literatuur als bij de levensfase waarvan de meeste debuutromans een weerslag zijn, dus erg is het allemaal niet. Als een schrijver verder niets doet, verdwijnt zo’n debuut gewoon vanzelf weer. Indien een schrijver zich echter niet laat ontmoedigen en maar stug door blijft schrijven en publiceren, ontstaat er als vanzelf iets wat vroeger wel een oeuvre werd genoemd en tegenwoordig een back catalogue heet, en een beetje afhankelijk van hoe succesvol dat allemaal is, kan er een moment aanbreken dat de schrijver zich rekenschap moet of wil geven van vroeger werk.

Of juist niet natuurlijk.

In het essay waarmee hij de heruitgave van zijn debuut viert, merkt Auke Hulst op dat Tommy Wieringa zijn eerste twee romans zo hardvochtig de vergetelheid probeert in te zwijgen dat ze zich juist daardoor nog in enige belangstelling mogen verheugen. Zo ijzig verloopt het distantiëren overigens niet altijd. Henk van Straten laat haast geen interview onbenut om hartstochtelijk eerder werk af te wijzen. Over het algemeen zijn eerste vier(!) romans, maar soms zelfs alles wat voorafging aan het boek dat hij op dat moment aan het promoten is – de wens tot telkens weer opnieuw rein en onbevangen debuteren. Hulst, nog zo met zijn geesteskind begaan dat hij zodra een gelegenheid (nieuwe uitgever, een verkoopsucces, schrijfjubileum) zich voordoet het weer de schijnwerpers induwt, om er alsnog erkenning voor op te eisen (zo lijkt het althans), vertegenwoordigt dan weer de andere kant van het spectrum.

Rob van Essen zweeft een beetje tussen deze uitersten in. Er is dan weliswaar een schrijversjubileum en het is misschien onkies maar toch ook wel legitiem om je af te vragen of iemand ook brood zou hebben gezien in het heruitgeven van ‘Reddend zwemmen’ als ‘De goede zoon’ geen prijs had gewonnen en een bestseller was geweest, maar in het nawoord weet Van Essen zonder zijn jongere ik af te vallen, een aangename toon van relativering en berusting te treffen. Niet verwonderlijk gezien de vijfentwintig jaar die schrijver en werk inmiddels scheiden, maar het draagt ook bij aan de indruk dat Reddend zwemmen veeleer een interessant dan een goed boek is. En misschien nog wel voornamelijk interessant omdat het geschreven is door Rob van Essen. Die zich dus niet uit het veld liet slaan door de schrale ontvangst van zijn debuut, maar stug door is blijven schrijven en uiteindelijk doorbrak met De goede zoon.

Er zijn namelijk wel wat overeenkomsten tussen debuut- en doorbraakroman. Reddend zwemmen valt ook te lezen als een soort van roadnovel. In beide boeken gaat iemand op pad en vanaf de eerste zin weet de lezer al dat de stem en de observaties van die verteller belangrijker zijn dan het doel van de reis, zo dat er al is. In Reddend zwemmen geen seksscènes met zelfrijdende auto’s (in plaats daarvan is er een ritje achter op de fiets bij Steven – wat niet tot seks leidt) maar wel ideeën en thema’s die vijfentwintig later weer zullen opduiken: bijvoorbeeld personages die zich zo misplaatst voelen dat ze troost vinden in het idee dat ze uitgezonden zijn door een buitenaardse beschaving om het leven op aarde observeren en vooral dat er een moment zal komen dat ze weer naar huis mogen. Maar waar De goede zoon uiteindelijk een hechte en slim geconstrueerde vertelling blijkt, meandert Reddend zwemmen vormeloos voort tot de schrijver er genoeg van lijkt te hebben of ook niet meer goed weet hoe het nog verder zou moeten.


Een man stapt in een trein, de trein stopt midden tussen de weilanden, de man stapt uit de trein, loopt naar het eerstvolgende dorp en vindt daar onderdak bij een oude collega die in een jeugdherberg werkt. Tot dusver alles met onbekende reden, maar hij mag blijven op voorwaarde dat hij een muurschildering voltooit. De jeugdherberg is naast jeugdherberg ook een populaire locatie voor het maken van trouwfoto’s en na een weinig succesvolle episode als partycrasher slaagt de man erin om als genode gast een trouwfeest te bezoeken. Dat is wel zo’n beetje het verhaal. Ondertussen worden er vele blikken bier gedronken, talloze shagjes gedraaid en heel dan wel half opgerookt (over het algemeen een teken dat de auteur zelf flink heeft zitten dampen tijdens het schrijfproces), wezenloze gesprekken gevoerd, maar vooral veel en vruchteloos gemijmerd over (Twentse) meisjes, muurschilderingen, contactadvertenties en cafetariahouders. De observaties zijn niet ongeestig, maar toch ook weer niet bij voortduring zo geestig en onontkoombaar dat vermoeidheid en verveling op veilige afstand blijven. Van Essen maakt in het nawoord gewag van een ‘een beetje een manisch boek’ en de niet aflatende jacht op de uitgestreken grimlach geeft de lezer inderdaad soms het gevoel dat hij niet een roman leest, maar in gijzeling is genomen door een danig opgefokte cabaretier. De onthulling van Van Essen dat hij na publicatie benaderd werd door Paul van Vliet die een scene van hem wilde kopen (hoe Van Vliet daarbij kwam wordt helaas niet verteld) is daardoor wat minder vervreemdend dan hij in eerste instantie wellicht lijkt. De scene in kwestie is de bruiloftsscene, door Coen Peppelenbos al eens uitgeroepen tot het grappigste fragment uit de Nederlandse literatuur. Ieder zijn humor natuurlijk, maar een bruiloft in een feestzaaltje in de provincie is hoe dan ook niet een plek waar fijnzinnige satire of subtiliteit veel kans van slagen heeft. Overigens wist Paul van Vliet de lol nog aanmerkelijk boertiger op te dienen dan de roman, aldus Van Essen.


In het nawoord vertelt Van Essen onderhoudend over de ontstaans- en ontvangstgeschiedenis van zijn eersteling. Welbeschouwd is het onopgemerkt gebleven. Er verschenen twee recensies in plaatselijke kranten, de een onverschillig, de ander vernietigend en daar bleef het bij. De bibliotheken namen nog wel fiks af en Paul van Vliet belde dus, maar de rest was stilte. Het zou fijn zijn om nu met droge ogen te kunnen betogen dat Reddend zwemmen zijn tijd vooruit was, maar if anything zou ik zeggen dat het eerder een paar jaar te laat kwam. Als er al ooit een tijd was voor een ironisch-lullig getoonzet non-verhaal over een wijsneuzige betaman met levensangst op de zolder van een jeugdherberg buiten het seizoen terwijl de regen tegen de ramen klettert, dan was die in de tweede helft van de jaren negentig wel verstreken. Te veel new-wave, te weinig rave zullen we maar zeggen. Nu in het derde decennium van de eenentwintigste eeuw is het dan weliswaar een historische roman geworden (inclusief guldens, geen internet, roken in de trein en volwassen mannen die nog onbevangen op schoolmeisjes kunnen geilen), maar dat maakt het nog niet tot een goed, laat staan een belangrijk boek. Daarvoor is het toch te gewoontjes in zijn absurdisme, te soft in zijn spotlust (lachen om anonieme provincialen die de polonaise lopen zal niemand pijn doen), te mild in zijn malaise en misantropie en te comfortabel in zijn zelfverkozen cocon van passiviteit en miskenning. Niet gezegd dat het daarmee ook een slecht boek zou zijn. Van Essen is naar mijn idee beter op de korte baan dan als romancier (met uitzondering van De goede zoon) en wie het verhaal met tussenpozen, hoofdstuk voor hoofdstuk tot zich neemt, zal zich waarschijnlijk best amuseren. Al met al blijft Reddend zwemmen toch de gast op de D-lijst: leuk dat hij er ook (weer) is, maar niet degene voor wie je naar het feest bent gekomen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Henri Osewoudt

Gesponsord

Om haar baan als video producer te redden, gaat Katie in zee met reddingszwemmer Hutch. Het enige probleem? Ze kan niet zwemmen. Wat begint als een leugentje om bestwil verandert al snel in een web van bedrog.

Asfalt is een verhaal over twee reizen die naar één bestemming leiden. Overgeleverd aan de gratie van de onbekenden die hen een lift geven, maken vier jongeren een tocht die hun leven voorgoed zal veranderen.