Meer dan 4,8 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een fraai adieu aan het verloren tijdperk van Transsylvanië en van de Hongaarse monarchie

"Geteld, geteld" is het eerste deel van de ongeveer 1600 bladzijden dikke Transsylvanische trilogie, waarin Miklós Bánffy een vergeten tijdperk en belevingswereld op fraaie tot leven wekte: de oneindig geschakeerde wereld van Transsylvanië in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog. Transsylvanië - het tegenwoordige Roemenië- was toen nog onderdeel van het koninkrijk Hongarije. Zoals Hongarije toen nog een immens groot en bloeiend land was, en tevens onderdeel van de nog immensere Oostenrijks- Hongaarse dubbelmonarchie die in WO I totaal versplinterd en weggevaagd zou worden. Deze trilogie was helemaal vergeten, net als Bánffy zelf (toch in zijn tijd een vooraanstaand persoon van adel en van grote politieke statuur). Maar een aantal jaren geleden werd de trilogie jubelend herontdekt. Ook bijvoorbeeld door Cees Nooteboom, die in "533. Een dagenboek" enkele inspirerende en aanstekelijke bladzijden over Bánffy schreef. Toch duurde het nog jaren voordat ik zelf aan deze trilogie begon, simpelweg omdat ik werd afgeschrikt door de omvang. Maar ik ben blij dat ik mijn schroom heb overwonnen, want "Geteld, geteld" vond ik heel meeslepend. Met dank ook aan het soepele Nederlands van vertaalster Rebekka Hermán Mostert. Ook haar nawoord is informatief, net als het voorwoord van Jaap Scholten.

Ik had overigens best wel enige tijd nodig om goed in het boek te komen. Het tempo is namelijk heel traag, de gedetailleerdheid van de vele uitweidingen is overvloedig, het aantal personages en bijfiguren is buitensporig, terwijl het boek soms bezwijkt onder de vele geëxalteerde natuurbeschrijvingen en de vele taferelen vol van politiek gekonkel en gedoe. Maar dat trage tempo begon ik steeds charmanter te vinden, omdat het helemaal hoort bij de ervaring van het verdwenen tijdperk: een tijdperk waarin men nog te paard ging, en waarin een trage rit per koets als veel voornamer en edeler gold dan een rit per auto. Bovendien wilde Bánffy duidelijk uitgebreid en met alle aandacht stil staan bij alle facetten van de verdwenen Transsylvanische en Hongaarse wereld. Dat verklaart én rechtvaardigt volgens mij het trage tempo van dit boek, evenals de overdadigheid ervan.

Die overdadigheid werd voor mij bovendien steeds meer een kracht. Al die tientallen personages met hun verschillende eigenaardigheden kun je als lezer nauwelijks onthouden, en bij sommige personages staat de uitgebreidheid van hun beschrijving nauwelijks in verhouding met hun belang voor het verhaalverloop. Maar ze geven allemaal wel extra kleur aan de hier beschreven wereld. Temeer omdat die beschrijvingen vaak heel vermakelijk, treffend en onderhoudend zijn. Al die tientallen vlammende en hooggestemde natuurbeschrijvingen overweldigen en overvoeren je behoorlijk, door hun aantal en hun zo uitgesponnen en overdadig- lyrische karakter. Maar juist die veelheid en overmatige vervoering tovert ons wel een oneindig geschakeerde wereld voor ogen van bijna onbevattelijke pracht. Temeer omdat elke natuurbeschrijving met een fenomenale pen is beschreven, net als de vervoering die sommige van de hoofdpersonen voelen bij het zien van die schoonheid en het koesteren van hun door schoonheidsgevoelens aangewakkerde liefdesgevoelens. De tientallen beschrijvingen van luxueuze bals en diners zijn vaak aan de overdadige kant, maar maken je wel helemaal vrolijk met hun onnavolgbare schittering en pracht. Al die uitgebreide beschrijvingen van politieke intriges en contra- intriges doen je soms happen naar adem, en doen je verlangen naar een redacteur met een drastische snoeischaar, maar de intriges zijn vaak wel heel vermakelijk en juist die vertakte veelheid van intriges is erg fascinerend. En beklemmend bizar bovendien, want de futiele vreemdheid van veel van die intriges laat zonneklaar zien dat niemand ook maar enig idee heeft van de nakende ondergang van het trotse koninkrijk Hongarije .....

Bánffy doet kortom zijn stinkende best om de verdwenen Transsylvanische en Hongaarse wereld te schilderen in al zijn rijkdom en overdaad, in al zijn veelvormige pracht, in al zijn door niemand vermoede doem, en in het trage tempo dat bij die wereld past. Wat een boek oplevert waar je als lezer rustig de tijd voor moet nemen. Veel tijd. Maar het is tegelijk een heel onderhoudend boek, met veel fraaie en meeslepende passages. Bovendien is het een verbluffend gevarieerd boek. Want Bánffy switch moeiteloos van luxueuze bals en diners naar jachtpartijen in dichte wouden, en naar minutieuze beschrijvingen van villa's en landgoederen, of naar intieme overpeinzingen en smartelijke of juist jubelende mijmeringen van diverse verschillende personages, vervolgens weer naar de pracht van kunst en cultuur en naar de verheven - hoewel zeker niet onbaatzuchtige- idealen van de adel, of naar de gevarieerde schoonheid van diverse zeer uiteenlopende natuurtaferelen, dan weer naar politiek gekonkel op nationaal en regionaal niveau en naar de kleurrijke persoonlijkheden van diverse excentrieke aristocraten, dan ineens weer naar casino's of opzwepende zigeunerorkesten en vervolgens naar woeste paardenritten of juist naar langzame reizen te paard door onherbergzaam landschap, vervolgens weer naar sociologische beschouwingen en smakelijke anekdotes over mislukte hervormingen op het platteland en naar de onverwachte gedragingen van diverse markante dorpelingen......

Samen te vatten is dit overvolle boek kortom niet. Maar veel van de gebeurtenissen in "Geteld, geteld" draaien om graaf Bálint Abády, een soort alter ego van Bánffy zelf, en om zijn eveneens adellijke neef László Gyeroffy. Beide jongelingen delen bepaalde idealen, en een bepaald onvermogen om de wereld te zien zoals die is. Op de een of andere manier vond ik dat laatste heel ontroerend. László vond ik bovendien echt een heel intrigerend personage. Zijn passie voor muziek en voor nieuwe, avant- gardistische muzikale vormen wordt bijvoorbeeld heel meeslepend beschreven, en zijn hooggestemde liefdesgevoelens zijn juist door hun naïveteit en ongeremd- jeugdige intensiteit heel overtuigend en innemend. Maar heel navrant is tegelijk zijn besef dat hij in wezen een wees is, en in de kern een thuisloze. En minstens zo navrant is hoe hij helemaal ten onder gaat door zijn - overigens adembenemend beschreven- overgave aan het gokken, en zijn -eveneens adembenemend beschreven- verslaving aan de virtuele schijnwerelden van casino en kansspel. Alsof het enige thuis dat hij heeft bestaat uit werelden vol van redeloos toeval en grillen van het lot. Daardoor, en door allerlei verwikkelingen en intriges die ik hier niet wil verklappen, gaan alle hooggestemde dromen en idealen van László regelrecht het riool in. Net als veel van de idealen en dromen van zijn vriend Bálint. Staan beide vrienden symbool voor de Transsylvanisch- Hongaarse adel die vlak voor WO I van al zijn dromen en idealen werd beroofd? En voor de verhevenheid van die idealen, en de tragiek van de teloorgang van die idealen? Het zou maar zo kunnen. Maar zij zijn ook meer dan 'alleen' symbolen van een verdwenen tijdperk: László en Bálint zijn naar mijn smaak vooral twee fascinerende personages, die mij intrigeerden door hun concrete roerselen en belevenissen.

Bij Bálint is bovendien sprake van een wel heel complexe en meeslepende liefdesgeschiedenis, met de wel heel raadselachtige Adrienne: een getrouwde vrouw en een vroegere jeugdvriendin, die elke keer dat Bálint haar ziet een totaal andere mysterieuze gestalte lijkt te hebben aangenomen. En hun relatie is al even veranderlijk en veelvormig, vooral omdat zowel Bálint als Adrienne voortgejaagd worden door emoties en onbewuste aandriften die zij zelf niet begrijpen. In het begin van de roman wordt Bálints gevoel nog vooral aangewakkerd door hooggestemde gedachten over schoonheid, en door geëxalteerde emoties over bijna religieuze ervaringen van welhaast ultieme natuurschoonheid, waarin ook de pracht van Adrienne volgens hem wordt gespiegeld en op veredelende wijze wordt ervaren. Zowel die natuurschoonheid als deze liefde worden door Bálint soms zelfs opgevat als "het verloren paradijs, of als een onbewust vermoeden van het nooit gekende": als een gedroomd en onwerkelijk vergezicht van ultiem en onaards geluk, als een onbereikbaar maar oneindig verlokkend hof der lusten dat onze alledaagse en al te banale wereld ontstijgt. Bálints idealiserende en esthetiserende gedachten worden overigens prachtig beschreven, zij het soms op misschien wat al te sentimentele en lyrische toon. Maar toch krijgen deze hooggestemde denkbeelden meteen al duidelijk tegenwicht: Adrienne beschouwt alle natuurschoonheid namelijk als bedrog, als bedrieglijke vergulding van de onvermijdelijke desillusie waarin alles volgens haar uitmondt. En haar redeneringen en argumenten zijn minstens zo eloquent als die van Bálint. Bovendien, hun passie wordt in "Geteld, geteld" steeds duisterder, steeds meer een kluwen van noodlotsgevoelens en doodsangsten die zich vermengen met ongekende - en voor Adrienne zelfs geheel nieuwe- vormen van vervoering en genot. Ook de eerder zo hooggestemde Bálint wordt helemaal in dit dubbelzinnige mengsel meegezogen. Wat soms tot opvallend intense passsages leidt: "Deze laatste nacht vielen ze echter niet in slaap. Zwijgend, woordeloos, bitter en wanhopig kusten ze elkaar met verbeten verlangen, omhelsden ze elkaar met schrammende vingers, met worgende armen alsof ze met al hun krachten de dood zochten, alsof ze elkaar wilden doden.....". Deze kluwen van angsten, ondraaglijk intense passies en aan doodsdrift grenzende noodlotsgevoelens zal iets te maken hebben met vrees voor Adriennes echtgenoot, de vrij satanische en opvallend enigmatische Uzdy. Ook het verbodene, onmogelijke en buiten-conventionele gehalte van hun buitenechtelijke liefde speelt vast een rol. En ook van belang is Adriennes stellige overtuiging dat haar leven in wezen voorbij is, zodat haar liefde voor Bálint wel heel nadrukkelijk in het teken staat van tijdelijkheid en onvermijdelijke dood. Maar het lijkt er tegelijk sterk op dat zowel Bálint als Adrienne allerlei innerlijke geboden en grenzen overschrijden, taboes die geheim blijven voor henzelf en hun lezers, en dat hun passie vooral daardoor ook veel intenser is dan de doorsnee- passie van doorsnee- geliefden. Ook lijkt het erop dat de fysieke en psychische climaxen van hun liefde vooral daarom de gedaante hebben van een soms prachtige, soms angstaanjagend- intense, maar altijd onwerkelijke droom. Bijvoorbeeld de droom van een tijdelijk verblijf in Venetië, stad van overweldigende en onwereldse spiegelingen, en precies daardoor de enige stad waar hun passie voor even kan bestaan. En bovendien lijkt de onbewuste wereld van onbekende en geheime aandriften vaak machtiger dan de ratio. Vooral bij Adrienne, maar zeker ook bij Bálint. Wat wellicht verrassend is gezien zijn hooggestemde idealen, maar het maakt hem voor mij wel interessanter.

Ik ben benieuwd hoe deze raadselachtig- intense passie zich zal ontwikkelen in de volgende twee delen van de trilogie. Ook ben ik benieuwd hoe die andere twee delen gestalte gaan geven aan de pracht van de verdwenen Transsylvanische- Hongaarse wereld en aan de teloorgang van die pracht. En ik ben benieuwd of schittering en duister net zo fascinerend in elkaar gaan grijpen als in "Geteld, geteld". Want alle schoonheid in dat boek staat ook in het teken van de ondergang van die schoonheid, en wordt daardoor des te intenser en smartelijker. Ook in passages als de volgende, waarin een in weelderig licht badende en overdadig gedekte dinertafel contrasteert met een in duister gehulde kamer op de achtergrond: "Wat de zeldzame perfectie van deze tafel tot een hoogtepunt verhief, was echter niet de schoonheid van de voorwerpen, niet het porselein, het kristal of de bloemencompositie, zelfs niet de uitgelezen keur aan voedsel en wijn, maar het contrast tussen de koele, in blinde duisternis gehulde kamer en de weelderige flonkering van de tafel". En dat contrast wordt enkele regels later als volgt verder uitgediept: "Voor zijn ogen was alles mooi en goed- hier stond alles wat er te genieten viel, een verrukking voor oog en tong en zintuigen, prachtige bloemen, ontelbare fonkelende glazen, zilverglanzende kunstige voorwerpen, een verblindend glad en hagelwit tafellaken bestrooid met zachtroze rozen die ontdaan waren van hun groene blaadjes en blozend baadden tussen de zilveren siervoorwerpen, en tegenover hem een andere roze kledingloosheid, de blote armen en hals van de mooie Fanny - haar decolleté was zo luchtig dat het leek alsof haar jurk ieder ogenblik van haar borsten kon zakken. Achter ons ligt het onherbergzame, koude, genadeloze leven vol bedreigingen en boosaardigheid, dacht László, en voor ons ligt het genot, het eten dat met kennis van zaken moet worden genoten, rijkelijk vloeiende drank die ons in een roes brengt, schoonheid, licht en geuren, een boos rozen en een rozig vrouwenlichaam, alles wat ons de meedogenloosheid van het leven doet vergeten,, en de dood, die zich misschien achter onze ruggen schuilhoudt in het duister van de kille kamer [...] Aan dit weloverwogen geënsceneerde diner at en dronk inderdaad iedereen meer dan anders, en de conversatie was vrolijker, levendiger dan ooit, alsof ze allemaal wilden vergeten wat er in het donker op hen loerde".

Ik hou van de veelvormigheid van "Geteld, geteld" en van de vele gedaanten waarin natuurschoonheid en vervoering ons in dat boek tegemoet schijnen. Maar ik hou ook van de duistere doem die over dat alles hangt, en van alle grillige en onbewuste passies die in de hoofden van diverse personages rondkolken. En ik ga nu meteen vol verwachting verder met "Te licht bevonden", deel 2 van deze Transsylvanische trilogie.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Het boomhuis in het bos van TJ Klune is door de Hebban Crew gekozen tot het Hebban Boek van de Maand in oktober. Een geweldig boek voor jong en oud!