Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een erg weerbarstige, maar prachtige trilogie

Nico van der Sijde 13 februari 2016
Met horten en stoten, maar uiteindelijk met veel plezier en soms zelfs jubelend heb ik de trilogie van Jon Kalman Stefansson gelezen. Een trilogie vol grote woorden, wat al blijkt uit de titels van de drie delen: ‘Hemel en hel’, ‘Het verdriet van de engelen’ en ‘Het hart van de mens’. Een trilogie ook vol lange zinnen met allerlei twijfelende uitspraken over leven en dood, over de kracht en onmacht van literatuur en kunst, over de noodzaak en ontoereikendheid van dromen, over de essentie van de mens. Halverwege het eerste deel zat ik eerst helemaal stuk: zoveel poëtische zinnen, zoveel grote woorden, zoveel filosofische uitspraken, …… ik trok het gewoon niet. Te meer omdat sommige van die uitspraken naar mijn smaak toch ook wel forse clichés bevatten. Maar na drie keer slikken begon ik opnieuw met deel 1, las toen in een ruk de hele trilogie, en ik was uiteindelijk helemaal tevreden.

Aanvankelijk had ik vooral veel moeite met de toon en vertelwijze. Hoofdpersoon is ‘de jongen’, een poëtisch en door het leven geteisterd jongmens dat drie boeken lang naamloos blijft. Maar over die jongen wordt dan gesproken door een verteller (misschien een groep vertellers) die steeds de wij-vorm gebruikt, zich in allerlei prachtige maar wel heel zwaarwichtige terzijdes verliest, en die zelfs het meest eenvoudige voorwerp gebruikt als aanleiding tot een ellenlange associatie over de ondoorgrondelijkheid van het bestaan. Ik snapte er niets van: wie is hier nou aan het woord, en waarom kiest hij deze toon? Vooral daardoor haakte ik eerst af. Maar toen ik opnieuw met deel 1 begon snapte ik het snel: aan het woord is een dode (misschien een groep doden), of liever een geest die eeuwig tussen dood en leven zweeft, en die dus alles ziet vanuit het perspectief van een onherroepelijk verlies. De verteller is dus veel meer dan u en ik doordrongen van de fragiliteit van alles, en beziet daardoor alles waar wij achteloos aan voorbij zouden gaan met ongeremde intensiteit. Zowel zijn verlangens als zijn gevoelens van gemis zijn heftiger, urgenter, schrijnender, beeldbepalender. Voor ons is een kamerplant gewoon een kamerplant, maar een geest ziet die kamerplant als een beeld van een heel gezinsleven vol prachtige illusies en smartelijke teleurstellingen. En zo is alles wat ‘de jongen’ meemaakt voor de verteller (en ‘de jongen’ zelf) een ondoorgrondelijke allegorie van de raadsels van leven en dood. Het verhaal is dus een lamentatie, vol smartelijk verlies maar ook vol verwondering.

Tja, je moet ervan houden, maar toen ik eenmaal begreep hoe het zat vond ik dat vertelperspectief wel prachtig gekozen. En toen begon ik al die terzijdes, ondanks de clichés die er naar mijn smaak soms tussen zaten, ineens ook heel mooi te vinden, sommige zelfs schitterend. Het verhaal op zich is bovendien ook allesbehalve saai. Het speelt in IJsland, aan het eind van de wereld, ongeveer een eeuw geleden. Vroeg in het eerste deel verliest ‘de jongen’ zijn vriend, Bardur, die sterft tijdens een vistocht. Die barre vistocht in een gammel bootje wordt werkelijk ijzingwekkend beschreven: de moordende kou, de barre storm, de oneindige diepten. Dat is werkelijk smullen voor liefhebbers van extreme natuurverschijnselen. Tegelijk zijn die natuurverschijnselen ook metaforen voor het fragiele menselijke bestaan: die vissers zijn in hun kleine bootjes volkomen overgeleverd aan de wispelturigheid van de vernietigende elementen, maar wij zijn dat in onze veilige leunstoel net zo goed. En beide betekenissen klinken dan door in passages als de volgende: “Maar de zee is helemaal niet mooi en we haten haar des te meer als de golven tientallen meters boven de boot opdoemen. […] Een paar kreten, een stel wild gesticulerende armen en dan is het alsof we er nooit zijn geweest, het dode lichaam zinkt, het bloed wordt koud, het geheugen wordt tot niets, en dan komen de vissen die losjes tegen lippen stoten die gisteren nog gekust werden en dingen zeiden die alles betekenden”. Na het verlies van zijn vriend onderneemt ‘de jongen’ diverse dolende voettochten en boottochten, steeds met andere kleurrijke en bizarre personages. Ook dan wordt hij geconfronteerd met allerlei extreme natuurverschijnselen: sneeuwstormen, ijswoestijnen, peilloze ravijnen, tochten over diepzee in ondoorgrondelijke mist, dagenlange regenbuien, plots noodweer in de zomer waardoor boten kapseizen, ontberingen waarbij hij zijn verstand totaal verliest. En steeds zijn dit ook metaforen voor het leven van de mens en het innerlijk leven van de jongen: de sneeuwstormen worden vergeleken met de stormen die er soms woeden in ons innerlijk, de draaikolken in de oceanische diepten staan model voor de woelingen in onze ziel, enzovoort. De taferelen zijn soms bijna adembenemend grotesk: er is bijvoorbeeld een lange, soms hallucinatoire tocht met een doodskist langs ravijnen in een sneeuwstorm, of ook een onnavolgbare passage over hondse seks vlakbij een dode. Stefansson kan echt geweldig schrijven over extreme ontberingen in de natuur en ons innerlijk. Maar prachtig zijn vooral ook de passages waarin ‘de jongen’ even vrede vindt: ‘De jongen vergeet de dag van gisteren, hij vergeet de onzekerheid, de dreigementen, en hij vergeet ook Snorri, komt pas ver boven op de hoogvlakte bij zinnen, blijft staan, kijkt achterom, ziet een punt in de verte en gaat in het zonovergoten gras liggen dat zachter en helderder is dan zijn leven, hij kijkt naar de wolken die voorbijzeilen en het leven komt naar hem toe’ . Ook fraai vind ik diverse passages waarin ‘de jongen’ of de verteller reflecteert op de zin van het leven: “De zin van het leven, is dat de blauwe hemel die we nooit kunnen bevatten?”. Of op het leven als eindeloze reis naar het onbestemde: “We hebben een lange weg afgelegd, langer dan wie ook voor ons, onze ogen zijn als regendruppels, vol van hemel, heldere luchten en het niets.”

Ook prachtig is hoe ‘de jongen’, ondanks alle ontberingen en vertwijfeling, blijft dromen van schoonheid en blijft geloven in de kracht van poëzie en literatuur. Hij schrijft veel brieven, en leest en herleest zelf ook veel brieven: al die brieven zijn feitelijk hartenkreten vol smart, maar ook een appel. Een appel dat volgens hem ook opstijgt uit gedichten, romans, muziekstukken, soms zelfs uit de sublieme pracht van de natuur. En dat appel is: leef! Oftewel: leg je niet neer bij het treurige tranendal dat het leven zeer zeker is, maar blijf zoeken naar ultieme schoonheid, desnoods tegen alle gezonde verstand in. Ontroerend is dan dat dit niet alleen het appel is dat die jongen krijgt en naar anderen uitzendt: het is ook het appel van de verteller, een levende dode die alles verloren heeft en die toch de droom bezingt. Juist die levende dode vraagt ons, aan het m.i. werkelijk fenomenale slot van de trilogie, om ons in te leven in een bijna onmogelijke gedachte: de gedachte dat liefde, hoe fragiel en vergankelijk ook, toch sterker kan zijn dan de dood. We weten dat dit niet kan, de dode verteller weet al helemaal dat dit niet kan, en toch moeten we erin geloven, want anders zijn we verloren.

Ja, een mooie gedachte vind ik dat, en mooi opgeschreven bovendien. Stefansson excelleert in het beschrijven van extreme natuurkrachten binnen en buiten ons die ons wanhopig kunnen maken, maar ook in het beschrijven van die wanhopige hoop. En daarom ben ik blij dat ik deze trilogie, hoe lastig ik hem eerst ook vond, toch in een keer uitgelezen heb.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.