Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Charmante mijmeringen van een aandoenlijke meneer

Nico van der Sijde 03 januari 2024
"Palomar" is de laatste voltooide roman van de geniale Italiaan Italo Calvino (1923-1985). Ruim dertig jaar geleden, toen ik zo'n beetje alles van Calvino las en herlas, vond ik het een van zijn meest charmante en meest ontroerende. Nu ik het boek na ruim dertig jaar herlees, na eerst een stapeltje andere Calvino's herlezen te hebben, voel ik weer dezelfde charme en dezelfde ontroering. Ook moet ik er weer flink van mijmeren, met een even brede glimlach als dertig jaar geleden.

Deze dunne roman is opgetrokken uit drie genummerde delen, elk verdeeld in drie genummerde hoofdstukken, die elk weer verdeeld zijn in drie genummerde paragraafjes. Dus draait hij om 3x3x3 korte verhaaltjes, heel gecomprimeerd, en niet verbonden door enige plot. In die korte tekstjes gebeurt bovendien weinig: meneer Palomar observeert, beschouwt, denkt na, mijmert, stelt filosofische vragen, en that's it. Alle verhaaltjes zijn een soort fabeltjes in het klein, die uitmonden in mijmering en verwondering. Wel is er iets van een systeem: de tekstjes met nummer 1, zegt Calvino in zijn korte nawoord, draaien om visuele ervaringen en neigen de vorm aan te nemen van een beschrijving; de tekstjes met nummer 2 halen ook taal, betekenissen en symbolen erbij en neigen naar een verhaal; de tekstjes met nummers 3 geven rekenschap van ervaringen van meer speculatieve aard, betreffende bijvoorbeeld de kosmos en de relatie tussen het ik en de wereld, en het verhaal neigt hier een meditatie te worden. Calvino werkt dus met een ordening die er erg strikt uit ziet, maar de grenzen tussen de verschillende categorieën zijn gelukkig vloeiend en poreus. Zeker is paragraaf 1.1.1 veel beschrijvender dan paragraaf 3.3.3, en zeker is paragraaf 3.3.3 op zijn beurt weer veel meditatiever, maar de schaal is glijdend.

In elk verhaaltje zien we meneer Palomar - wiens naam niet voor niets naar een wereldberoemd observatorium verwijst- pogingen doen om de dingen met nieuwe ogen te bekijken, en om alles wat hij ziet of beschouwt met open geest te beschrijven. En dat leidt in alle gevallen ook tot mijmeringen over hoe hij zich tot die dingen verhoudt, en wie die 'hij' precies is die zich tot de dingen verhoudt. Of zelfs hoe die 'hij' verandert door steeds objectiever naar de dingen te kijken, zodat de subjectieve kanten van zijn 'ik' steeds afnemen. Die mijmeringen, beschouwingen en beschrijvingen nemen dan soms de vorm van verhaaltjes aan, maar naarmate het boek vordert krijgen zij een steeds meditatiever karakter. En vooral een vragend karakter, waarbij alles steeds opnieuw wordt onderzocht in exploraties die steeds weer nieuwe onzekerheden opleveren. Die vragen en onzekerheden vind ik ontroerend en innemend: meneer Palomar weet ook de antwoorden niet, want hij is geen wijsgeer, maar net zo'n onbeholpen sukkelaar als u en ik. Maar hij kiest er wel voor om zich in die vragen en onzekerheden onder te dompelen, en dat leidt weer tot originele inzichten en invalshoeken die ik, als jongbejaarde burgerman, niet zou kunnen bedenken. En u misschien ook niet.

"De blik van Palomar blijft waakzaam, beschikbaar, verstoken van elke zekerheid", zo wordt al snel gezegd. En eerder werd gezegd: "maar op dit moment gaat het hem erom de hemel te ervaren met het blote oog, zoals zeevaarders in de oudheid en ronddwalende herders. Het blote oog betekent voor hem, die bijziend is, een bril [...]". Kijken als de vroegere zeevaarders, met het blote oog, betekent volgens mij: kijken en navigeren zonder de hulpmiddelen van nu, en vooral ook zonder de zekerheden en referentiekaders van nu, die in de weg staan van het zuivere en onbevooroordeelde observeren. En dus met een blik die is "verstoken van elke zekerheid", met een blik dus dus die onthecht is van alle conventies en vaste zekerheden die onze blik beïnvloeden. Maar ja, die onthechting en die volkomen open blik gaan nooit helemaal lukken: alleen al het ironische detail dat Palomar bijziend en brildragend is geeft dat al aan. Net als zijn ongeduldigheid, zijn onhandigheid, de wijze waarop hij zich volgens anderen soms als een zonderling lijkt te gedragen. Of uitspraken van het type "maar hij was nu eenmaal wie hij was: zijn gebondenheid aan de dingen bleef onregelmatig en wankel, als bij mensen die altijd bezig lijken iets anders te denken, terwijl dat andere er niet is". Deze citaten illustreren bovendien dat meneer Palomar niet als ik- figuur optreedt, maar geobserveerd wordt door een naamloze verteller die Palomars bespiegelingen en observaties parafraseert. Met een zekere ironische distantie, en een zekere meewarigheid soms zelfs, maar zonder oordeel en zonder conclusies. En ook dat draagt voor mij bij aan de charme van dit boekje. Want meneer Palomar is niet alwetend, ondanks al zijn pogingen, en de hem observerende verteller is dat ook niet. Elke gelijkhebberigheid en stellige zekerheid is dit boekje dus vreemd.

Meneer Palomar doet dus in elk verhaaltje wel erg zijn best, maar dat is steeds tevergeefs. Wel is zijn houding soms heel innemend: een simpele zonsondergang boven zee leidt bijvoorbeeld niet tot een simpel 'wat een mooie zonsondergang', maar tot overpeinzingen van het type: "In een wereld die uiteenvalt zou hij het meest tere willen redden: die brug op zee tussen zijn ogen en de zon". Maar ook dat lukt niet, want hij is als zwemmer in de zee ook maar een spiegeling tussen de spiegelingen, en bovendien is ook zijn blik maar beperkt. Dus ook hier is zijn poging tevergeefs, misschien zelfs naïef of al te idealistisch. En dat maakt hem in mijn ogen aandoenlijk en heldhaftig tegelijk. Aandoenlijk omdat het allemaal niet lukt, heldhaftig omdat hij het wel probeert en blijft proberen. En wel blijft hopen op bestendige bruggen tussen zijn ogen en de zon, of tussen zijn geest en de fenomenen. Meteen in het eerste verhaaltje doet hij daarom al pogingen om zijn observatie te richten op één enkele zeegolf, en niets meer, zodat hij dat stukje van de zee tenminste scherp en nauwgezet kan observeren en beschrijven. Om vervolgens te merken dat het schouwspel van zee en strand enorm veel vloeiende en veranderende dynamiek heeft, waarin elke golf in andere golven vervloeit, zodat het je als observator nooit lukt om je puur te richten op één enkele golf. Wat voor meneer Palomar uiteraard teleurstellend is, een mislukking zelfs. Maar die mislukking levert wel een paar originele beschrijvingen op van strand, zee en golven. Beschrijvingen die u en ik niet zouden hebben kunnen bedenken, omdat wij nooit zo hebben gefocust op één enkele golf. En misschien ook omdat wij denken dat we wel weten hoe een zeegolf er uit ziet, en daardoor minder aandachtig naar de zeegolven kijken. Terwijl meneer Palomar weet dat hij niet weet, en dus met extra aandacht kijkt en denkt. En wij kijken met hem mee, aan de hand van de hem observerende verteller. Maar zelf zijn wij lang zo aandachtig niet, zo weten wij.

Op vergelijkbare manieren komt meneer Palomar - en: de verteller die hem observeert en parafraseert- tot charmante beschouwingen over veel verschillende fenomenen. Bijvoorbeeld: de grillige en steeds veranderende figuren van spreeuwenzwermen, de fragiele aanblik van een maan in de middag, de oneindigheid en onbegrensdheid van een ogenschijnlijk simpel gazon, de vreemde aanblik van twee parende schildpadden, de raadselachtige aanblik van de enige albino- gorilla ter wereld, de weerspiegeling van zonlicht op zee, het onuitputtelijke en welhaast encyclopedische woordenboek van kazen dat zich opent in een simpele kaaswinkel, de sterrenhemel, de planeten, de bijna prehistorische aanblik van reptielen in een dierentuin, het wel heel verrassende epifanie- gevoel in een van toeristen vergeven Japanse Zen- Boeddhistische tuin, en nog veel meer. Wat leidt tot verrassende perspectieven op al deze zo verschillende fenomenen, en tot originele gedachten over hoe Palomar zich tot die fenomenen verhoudt. En al die gedachten beginnen en eindigen in open vragen, in verwondering over de fenomenen en zijn eigen verhouding tot die fenomenen. Of tot filosofische speculaties en vragen over de werking van taal en tekens, bij mens en dier. De communicatie van parende schildpadden lijkt bijvoorbeeld vreemd, maar hoe vreemd is ook niet de onze, en wat zijn de overeenkomsten en verschillen? De albino gorilla, die zo anders is dan anderen en misschien daarom wel zich zo stevig aan een autoband vastklampt, lijkt daarin wellicht sprekend op de mens, die ook anders is dan anderen en zich ook wanhopig vastklampt, maar dan aan woorden en symbolen. En zo'n autoband is een lege cirkel, maar dat zijn woorden en symbolen uiteindelijk ook. Bovendien, "wat is beter dan een lege cirkel in staat alle betekenissen aan te nemen die je eraan wil toeschrijven? Misschien is de gorilla wel bijna zover dat hij op de bodem van de stilte de bronnen bereikt waaraan de taal ontspringt, dat hij een vloeiende band kan scheppen tussen zijn gedachten en de onontkoombare, doffe duidelijkheid van de feiten die zijn leven bepalen...".

Ook mijmert Palomar eindeloos over het gefluit van merels, en over de mogelijkheden om zelf al fluitend aan hun communicatie deel te nemen. Zou dat de leegte kunnen vullen tussen natuur en cultuur, tussen stilte en woord, tussen merel en mens? Typische Palomar-vragen, zonder antwoord, en dus ook vragend om nader onderzoek. Dus probeert meneer Palomar een fluitende dialoog aan te gaan met de merels. Wat dan weer leidt tot een eindeloze open vraag: "Hij en de merels blijven verbaasd tegen elkaar fluiten en elkaar ondervragen". Dus de leegte tussen stilte en woord, en tussen merel en mens, wordt nergens ingevuld. Wat blijft is juist de verwondering over die leegte, het verbaasde verwijlen in die leegte, de eindeloze wederzijdse ondervraging in woordloos en onbegrepen gefluit. En juist dat niet- begrijpen is het begin van dit paragraafje en het passende einde ervan.

Intrigerend is ook met hoeveel aandacht en verbazing meneer Palomar de disharmonische bewegingen beschrijft van rennende giraffen in een dierentuin: "Meneer Palomar kan er niet genoeg van krijgen de rennende giraffen gade te slaan, gefascineerd door de disharmonie van hun bewegingen. Hij kan maar niet uitmaken of ze nu galopperen of draven, want de bewegingen van hun achterpoten hebben niets te maken met die van hun voorpoten. Onbehouwen krommen hun voorpoten zich voor hun borst en rollen daarna weer uit tot op de grond, alsof ze niet weten welk van hun vele gewrichten ze die ene seconde zullen buigen. Hun achterpoten, die veel korter en stijver zijn, huppelen er achteraan, een beetje scheef, alsof het houten poten zijn, of strompelende krukken, maar net alsof het voor de grap is, alsof ze weten dat ze er gek uitzien. Intussen danst hun nek die naar voren gestrekt is op en neer, als de arm van een hijskraan, zonder dat je verband kunt leggen tussen de beweging van hun poten en die van hun nek. Verder hobbelt hun rug ook mee, maar dit is gewoon de beweging van de nek die opgevangen wordt door de rest van de ruggengraat". Vervolgens mijmert meneer Palomar over de vacht van de giraffen, die voor hem een embleem is van die disharmonische giraffen-bewegingen: "de vlekken van hun vacht, gerangschikt in onregelmatige, maar homogene figuren met scherpe, hoekige omtrekken; ze zijn als het ware het exact grafische equivalent van de gesegmenteerde bewegingen van het dier. Je zou het eigenlijk geen vlekken moeten noemen, maar eerder een zwarte vacht waarvan de gelijkmatigheid onderbroken wordt door lichtgekleurde aderen die erdoor lopen en die een ruitvormig patroon vormen: een discontinuïteit in pigmentatie die de discontinuïteit der bewegingen al aankondigt". En daarna zijn er dan de voorzichtige hypotheses over waarom meneer Palomar zo geïnteresseerd is in giraffen: "Misschien omdat de wereld om hem heen zich zo onharmonisch beweegt en hij altijd hoopt op er een patroon, een constante in te ontdekken. Misschien omdat hij van zichzelf voelt dat hij bij de dingen die hij doet gedreven wordt door de ongecoördineerde prikkels van zijn geest die niets met elkaar te maken hebben, en waarvan het steeds moeilijker wordt ze in te passen in welk model van innerlijke harmonie dan ook". Dus eerst wordt de giraffe, door zijn bewegingen en door zijn vacht, een wonderlijke belichaming van discontinuïteit en disharmonie. En meteen daarna wordt dat weer een metafoor voor de disharmonische buitenwereld en binnenwereld van meneer Palomar. En die van mij, misschien, want wie zegt dat ik harmonischer in elkaar zit dan meneer Palomar? Of dan een giraffe?

Meneer Palomar beschouwt kortom alles met verwondering, met een vragend gevoel van niet- weten. Vaak mijmert hij ook over stiltes en leegtes waar ons kijken en denken geen vat op hebben. Hij bedenkt: "De weigering om meer te begrijpen dan datgene wat [de dingen] ons laten zien is misschien de enig mogelijke manier waarop je respect kunt hebben voor hun geheim". Tegelijk echter beseft hij "dat hij nooit in staat zal zijn bij zichzelf de behoefte om te vertalen te onderdrukken", want "niet interpreteren is onmogelijk, zoals het onmogelijk is jezelf ervan te weerhouden om te denken". Eigenlijk zouden we bij alle fenomenen moeten zeggen dat we niet weten wat ze betekenen, en hun geheim in stilte moeten respecteren. Tegelijk projecteren we betekenis in alles wat we zien, horen en overdenken, en doorbreken we de stilte dus steeds met onze interpretaties. Maar die interpretaties zijn weer erg onzeker, en dus vol met stiltes, leemtes en open plekken. Al was het maar omdat we ook niks begrijpen van ons ik, of van onszelf als subject en individu, en dus ook niets van onze subjectieve en individuele perspectieven op de wereld. We weten immers zelfs niet waarom wij eigenlijk kijken en denken, en al helemaal niet waarom we dat op onze specifieke manier doen. En ook dat voedt Palomars verwondering.

Vooral in de laatste paragraafjes worden de mijmeringen naar mijn smaak bovendien beeldschoon filosofisch, en daardoor extra verwonderlijk. Daarin vraagt Palomar zich af hoe hij kan leren kijken vanuit puur objectief perspectief, dus zonder zijn gebruikelijke referentiekaders, met totale uitschakeling van zijn eigen 'ik'. Dat levert meteen al twee heel fraaie vragen op: "Maar hoe kijk je naar iets terwijl je je eigen ik erbuiten laat? Van wie zijn de ogen die kijken?" Tegelijk denkt hij - of: de verteller die hem parafraseert- ook: "Om naar zichzelf te kijken heeft de wereld de ogen (en de bril) nodig van meneer Palomar". Vanuit die tweeledige gedachtegang onderneemt meneer Palomar een intrigerend experiment, met een even verrassende als voorlopige conclusie: "Dus van nu af aan zal meneer Palomar de dingen van buitenaf bekijken en niet van binnenuit; maar dit is niet genoeg: hij zal ze bekijken met een blik die van buiten hemzelf komt, niet vanuit hemzelf. Hij probeert het experiment meteen te doen: nu is hij zelf niet degene die kijkt, maar de wereld van buiten die naar buiten kijkt. Als dit vastgesteld is, werpt hij een blik in het rond, in afwachting van een algehele gedaanteverwisseling. Dat had je gedacht. Hij wordt omringd door de grauwheid van alledag. Alles moet opnieuw bestudeerd worden. Het is niet genoeg dat het buiten naar buiten kijkt: de af te leggen weg moet beginnen bij wat er bekeken wordt en dit verbinden met wat kijkt". Kennelijk is het totaal gelijkschakelen van ik en wereld, of van fenomeen en oog, van 'wat kijkt' en 'wat bekeken wordt', niet de juiste weg. Want dan wordt elk verschil uitgewist, terwijl juist de veelvoudigheid van verschillen kenmerkend is voor onze wereld. En ook verdwijnt dan de mogelijkheid dat degene die kijkt, en vooral ook de wijze waarop hij kijkt, dat wat bekeken wordt verrijkt en extra laat glanzen, omdat die blik daar een extra, specifieke eigen kleur aan geeft. Of, beter misschien: omdat die blik datgene wat bekeken wordt erkent en herkent. Calvino zegt dat laatste veel virtuozer en mooier: "een ding is alleen maar blij als het bekeken wordt door de andere dingen, wanneer het ervan overtuigd is dat het zichzelf betekent en niets anders, temidden van de dingen die zichzelf betekenen en niets anders". Dus ook de blik die zoveel mogelijk abstraheert van het eigen 'ik', en die 'wat bekeken wordt' dus zo min mogelijk vervormt, verschilt van wat bekeken wordt. En juist dat verschil maakt waardevolle ontmoetingen mogelijk tussen 'wat kijkt' en 'wat er bekeken wordt'. Dat soort ontmoetingen zijn dan "gelukkige momenten", die "alleen gebeuren als je ze het minst verwacht". Want dit soort ontmoetingen onttrekken zich aan de controle van ons 'ik', en aan elke conventionele subject- object verhouding. Ze zijn zelfs nauwelijks denkbaar en voorstelbaar, omdat ze alleen kunnen ontstaan dankzij het loslaten van onze referentiekaders en onze systematische kenvermogens. Wat volgens mij goed recht wordt gedaan in de zojuist aangehaalde formuleringen, die ongelofelijk treffend en precies zijn, maar die volgens mij bewust de grens van het begrijpen opzoeken. En die geen definitieve conclusies bevatten, maar alleen stof voor nieuwe bespiegelingen, met nieuwe vragen en onzekerheden. Want "het buiten dat naar buiten kijkt", wat IS dat precies? Hoe moet ik mij überhaupt een van het ik gezuiverde blik voorstellen? En het ding zelf dat niet door onze blik wordt vervormd? Of de relatie - de gelukkige ontmoeting- tussen dat ding en die blik? Dus die "verbinding" tussen "wat er bekeken wordt" (maar dan zonder enige vervorming door onze referentiekaders) en "wat kijkt" (maar dan zonder enige vervorming door ons subjectieve 'ik')? Ik heb geen idee, en meneer Palomar evenmin..... En TOCH houdt hem en mij dit blijvend bezig!

Dus mijmert meneer Palomar over van alles: over hoe wonderlijk de fenomenen zijn en hoe zij altijd aan onze interpretaties ontsnappen, over hoe wonderlijk die leemtes in onze interpretaties zijn, over de vele raadsels van de fenomenen en van onze verhouding tot die fenomenen, over hoe de wereld er uit zou kunnen zien als wij kijken met ogen die helemaal vrij zijn gemaakt van ons eigen 'ik', over ons wonderlijke verlangen naar orde, en over de niet minder wonderlijke disharmonie en ongrijpbaarheid van onze buitenwereld en onze binnenwereld. Al die mijmeringen vind ik aanstekelijk, intrigerend, opvallend lichtvoetig, en heel charmant. Daarom mijmerde ik naar hartenlust met hem mee. En met die mijmeringen ga ik nog wel een tijdje door.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.