Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een caleidoscopische roman, vol met existentiële vertwijfeling, compassie en barokke beweging

Nico van der Sijde 23 februari 2024
De grote Braziliaanse schrijver Autran Dourado (1926- 2012) is in Nederland helaas nauwelijks bekend. Zijn prachtroman “Opera der doden”, schitterend vertaald en van een kraakhelder nawoord voorzien door Harrie Lemmens, versmoorde in 1997 bijvoorbeeld rap in de ramsj. En andere boeken van Dourado werden nooit vertaald. Maar in 2024 gaat Koppernik deze roman opnieuw uitgeven. Feest! Bovendien heeft Koppernik onlangs een andere Dourado in de markt gezet: “Het mensenschip”. Ook dat boek is swingend vertaald en helder nabesproken door Harrie Lemmens, en ik vond het zelfs nog imponerender dan “Opera der doden”. Want wat een boek: toen ik het uit had las ik het meteen opnieuw, en toen ik het opnieuw uithad wou ik direct weer aan het boek beginnen. En daarna nog eens, en daarna nog eens.

“Het mensenschip” is een veelvormige caleidoscoop, vol van grillige verhaallijnen, die in beweging komen door een even bizarre als erratische mensenjacht op een (fictief) eiland. Doelwit is de zwakzinnige kleurling Fortunato, die een pistool zou hebben gestolen en schietgevaarlijk zou zijn. Iedereen in rep en roer: sommigen zijn gegrepen door even panische als ongemotiveerde angst, anderen door de snakkende en bijna vertwijfelde behoefte om zich als man te bewijzen in gevecht met Fortunato, terwijl nog weer anderen juist vrezen voor Fortunato’s lot en wanhopig hopen op zijn redding. De avond en nacht van deze jacht worden vanuit vele verschillende perspectieven beschreven, dus vanuit de invalshoeken van veel verschillende personages, die bovendien allemaal op hun eigen manieren worstelen met de existentiële redeloosheid van hun eigen leven en lot. Daardoor verspringt “Het mensenschip” voortdurend van het ene gekwelde personage naar het andere, en van de ene intense scène naar de andere, zodat er een enorme spanning wordt opgebouwd. En ook een adembenemend caleidoscopische veelvoudigheid. Temeer omdat het verhaal over de mensenjacht vaak helemaal overstemd wordt door de nevenverhalen en terloopse drama’s van al die verschillende personages. En zo ontstaat een complexe, ongrijpbaar veelvormige stroom van gebeurtenissen en emoties, een stroom die vol is van barokke beweging. Te vergelijken (zo zegt Harrie Lemmens terecht) met een barok schilderij, waarin geen duidelijk centraal middelpunt is. Zodat er een bijna niet te vatten veelvoudigheid ontstaat van verschillende handelingen en taferelen op vele van elkaar verschillende niveaus.

Die barokke beweeglijkheid en veelvoudigheid wordt bovendien nog versterkt door de stijl van alle afzonderlijke scènes. Of, beter gezegd misschien, de verschillende stijlen. In elke scène voegt de woordkeus zich namelijk naar het temperament en karakter van het personage dat daarin centraal staat. Zodat de woordenstroom van Fortunato anders (verwarder, associatiever, grilliger) klinkt dan de innerlijke monoloog van een priester, die weer anders klinkt dan de gedachtestromen van een dromerig kind. Ook maakt Dourado gebruik van allerlei overgeleverde teksten – bijvoorbeeld van de dichter Camoes en van diverse kroniekschrijvers uit vroeger tijden- die hij parodieert en vervormt. Bovendien valt op hoe vaak Dourado verschillende werkwoord-tijden door elkaar heen gebruikt, hoe vaak hij van de eerste persoon enkelvoud naar de derde persoon enkelvoud verspringt en omgekeerd, en hoe hij steeds weer heen en weer beweegt tussen beschrijvingen van buitenaf (waarin een naamloze verteller vanuit zijn perspectief de handelingen en emoties van een personage weergeeft) en beschrijvingen van binnenuit (waarin juist het personage zelf aan het woord is, of waarin de verteller de woorden van het personage op de voet volgt maar die woorden tegelijk ook op eigen wijze parafraseert). Zodat ook innerlijke monoloog – een stijlvorm waar Dourado in uitblinkt- vaak zomaar verspringt in beschrijvende observatie, en omgekeerd.

Zie bijvoorbeeld de volgende passage: “Ze was niet altijd zo geweest, ijzig, kil. Wanneer was dat begonnen? Met boze, bezeerde ogen probeerde hij in het verleden het punt te vinden waar de ketting gebroken was. Ik geloof niet in de liefde, ik geloof in het lichaam. Maria houdt niet meer van me. Wat zei die kilheid van haar? Wat zei die verachting, dat dode vlees? Een koud lichaam, een gesloten lichaam. Een open bloem, zonder mysterie. Wanneer is die doffe strijd tussen hun twee lichamen begonnen?”. En zie ook de volgende passage, waarin hetzelfde personage de zelfmoord van zijn vader herbeleeft en tegelijk verdringt: “Hij wilde zijn vader vergeten – dat schot dat door de hele wereld dreunde, voorgoed in zijn oren, zelfs in zijn dromen galmde het na-, wilde de ruwe vingers met de doffe nagels van zijn moeder vergeten. Beroerde kinderjaren rond het licht in een kleine woonkamer, tussen lijntjes met nog te betalen boodschappen, rekeningen en nog eens rekeningen, schulden. Het schot van zijn vader in de nacht en zijn moeder huilend bij de doodskist. Haar gekloofde, ongelukkige, gekwelde handen”. Door dit alles ontstaat veel vaart en beweging, en vooral veel koortsachtige spanning en intensiteit. Wat nog versterkt wordt door de diverse afbrekingen en elliptische zinnen. Door zinnen die met hun afbrekingen en incompleetheid benadrukken hoe alles aan de greep van de personages ontsnapt. En hoe verbrokkeld en vol afbrekingen hun wereld is. Ook staan de innerlijke monologen vaak vol herhalingen, vooral van fenomenen waar de personages vergeefs mee worstelen, en die maar blijven doorspoken in hun toch al zo geteisterde hoofd. En dat alles wordt nog versterkt omdat we steeds meegenomen worden door een naamloze verteller die alles ziet, maar die niets duidt of verklaart, en die nergens over oordeelt. Zodat we alleen maar mee kunnen bewegen met de grillige innerlijke bewegingen van elk personage, en met de gebroken beweeglijke wereld zoals dat personage die ziet. Want er is geen verteller die over dat alles oordeelt, en er is geen centrale betekeniskern die de afzonderlijke scènes verheldert of verklaart.

Daardoor zitten we voortdurend in de hoofden van allerlei verschillende personages, die allemaal zijn gegrepen door roerselen die zijzelf niet eens begrijpen of durven te begrijpen. Gepeuter in de psyche, zo noemt Lemmens dat terecht, en daarin kan Dourado zich volgens hem “meten met die andere grootmeester van het grillige gedoe in ons brein, de Portugese schrijver Antonio Lobo Antunes”. Dat is grote lof, want Harrie Lemmens bewondert Antonio Lobo Antunes mateloos. Net als ik trouwens. Het is bovendien een heel treffende vergelijking, omdat Dourado’s gepeuter in al die grillige breinen ook een meeslepende oefening is in compassie en empathie. Net als bij Lobo Antunes. Want in die innerlijke monologen zien we de personages op hun kwetsbaarst: we werpen een blik op pijnlijke gedachtestromen en intieme innerlijke regionen die normaal gesproken verborgen blijven, en die vaak zelfs taboe zijn. Ook soms voor die personages zelf. En volgens mij roept Dourado zijn lezers op om daar net zo naar te kijken als de verteller: met veel aandacht voor elk detail en voor alle grillige verschuivingen in de menselijke geest, maar zonder oordeel. Precies dat maakt dit proza tot een oefening in compassie en empathie: na een eindoordeel (of vooroordeel) kun je rustig ophouden met nadenken en invoelen, maar in Dourado’s wereld is er geen eindoordeel. Zodat je vol empathische aandacht moet blijven peuteren in het onnavolgbaar verwarde hoofd van Fortunato. Of, zoals in de citaten hierboven, in de onverwacht heftige innerlijke roerselen van een eersteklas eikel, die voor zichzelf en anderen een façade optrekt van stellige meningen en normatieve uiterlijkheden. Maar daaronder krioelt het van de kwellingen. En met die kwellingen voel je mee.

Of zelfs met de innerlijke pijn en de hulpeloze zwijgzaamheid van een brute misdadiger: “Amadeu was een verstokte zwijger, hij woog en overwoog zijn woorden, als een oude pijn. [….] Amadeu verzoop in een eindeloos innerlijk betoog”. En, niet minder kernachtig: “Zo was hij altijd gespannen als hij zweeg, eenzaam en triest. En dus kon niemand hem helpen om uit die oceaan te komen. Hij leek net een vis aan een harpoen die verwoed spartelt met een bloedende bek”. Ook worden we meegenomen in de binnenwereld van een tot in zijn haarvaten gefrustreerde luitenant, die in een op zich al stuitende aanrandingsscène ook nog eens een ondraaglijk intense vorm van zelfvernedering doorleeft. En die zelfvernedering wordt vervolgens zelfs nog verhevigd als hij zich na de aanranding overgeeft aan dubbelzinnig seksueel genot bij de hoeren, waarmee hij zich met opzet extra besmeurt en vervuilt. Zij het niet zonder troebele vreugde en tijdelijke treurige troost. Dat alles is behoorlijk shocking. En in de scènes en innerlijke monologen die Dourado ons voorschotelt is het nog een paar niveautjes heftiger dan ik nu laat zien. Niettemin, door die innerlijke pijn en zelfvernedering van die luitenant zo indringend voelbaar te maken, en door elk oordeel over diens grillige en stuitende gemoedsbewegingen permanent op te schorten, stimuleert Dourado OOK onze compassie. Temeer omdat hij tegelijk ook een appel doet om ons in te leven in diverse buitenissige vormen van vriendschap, troost en liefde. Zoals bijvoorbeeld Amadeus’ vriendschapsband met twee andere langgestrafte gedetineerden, een vriendschap die even bizar is als ontroerend: tussen die drie criminelen lijkt er zelfs sprake van osmose, hoe ongelofelijk dat ook lijken moge. Ook is er de even trieste als intens- ontroerende solidariteit tussen de hoeren, die worden uitgebuit en gekoeioneerd door een hoerenmadam die hen tegelijk op bizarre wijze bemoedert. En minstens zo verbazend en aangrijpend is Fortunato’s hechte band met de volkomen verlopen en in het leven verdwaalde Tonho, een visser die uit panische, bijna surrealistische en nachtmerrie- achtige angst voor de zee niet meer durft te vissen, en die alleen nog maar leeft voor en door de drank. Maar die toch op ontroerende wijze een soort substituut- vader is voor de vaderloze Fortunato. En die zijn eigen ongebruikte en nutteloze boot trouwens ervaart als substituut- moeder, plaatsvervangende minnares, troostende vriendin…….

“Het mensenschip” is tegelijk ook een indringende reflectie op de onoplosbare mysteries en raadselen van het bestaan. De handeling speelt zich af op een verzonnen eiland, Boa Vista, een plek vol existentieel isolement. En de kolkende, zeer overheersende, alles omringende zee, is een wel HEEL passend decor voor de barokke beweging in deze roman. Voorts laat die zee ook allerlei existentiële vragen stromen. Reeds op de eerste pagina’s is er sprake van een strandkerkhof aan de randen van de zee, en van een voortdurende afwisseling tussen licht en donker waartussen personages “als een pelgrim” heen en weer bewegen. Die zee zelf symboliseert voor sommige personages bovendien een onbevattelijke vervlechting van leven en dood: men leeft in Boa Vista door veel zeevissen te doden, veel vissers vinden echter de dood in de zee. Alsof iedereen jager is en tegelijk ook prooi. Luzia, de moeder van Fortunato, kan dit nauwelijks bevatten: “Verstard en duizelig worstelde ze om de berg losse flarden in haar hoofd samen te voegen tot een geheel. Ze wilde begrijpen, doordringen tot de kern van datgene wat haar overrompelde, de wetten die over de wereld heersen begrijpen, de machine waarvan zij nu een klein, onbeduidend onderdeeltje vormde, de machine die geen enkele menselijke kracht kon tegenhouden als ze eenmaal in beweging was gekomen. Het menselijke leven is niets waard, iedereen kan doden, iedereen kan doodgaan. De ene dag prooi, de andere jager. De machine van de wereld was te ingewikkeld voor haar, het begrijpen ervan was te moeilijk geworden”.

Die verwarring, die nog versterkt wordt door de panische onrust omdat gewapende mannen jagen op haar zoon Fortunato, neemt bijna mythische proporties aan. Onder andere omdat Luzia tot alle mogelijke Christelijke en Afrikaanse goden en afgoden bidt. Maar vooral omdat dit bidden de wanhoop, en de ondoorgrondelijkheid van alle mysteriën, alleen maar verdiept: “Alle heiligen, de nieuwe God die ze soms aanriep, konden haar niet redden. Haar handen tastten in het donker: als de eerste mens die de eerste bliksem ontdekt, de eerste dood, het eerste rottende lijk, de eerste zwangerschap, de eerste ziekte, het eerste vuur, het eerste offer, het eerste hart dat hevig lijdt”. Voor Luzia is God geen opperwezen dat ons redt en troost, maar de Totale Ander die zij volstrekt niet begrijpt. Want haar wereld is niet die van de moderne mens die de wereld denkt te kennen en te doorgronden, maar die van de eerste mens voor wie alles nog een ongedefinieerd raadsel is. En voor de allereerste en primitieve mens is alles nieuw en beangstigend, zonder vertrouwde contouren, en volkomen ongedefinieerd. Zodat ook de goden geen rustgevende hogere waarheden vertegenwoordigen maar de personificatie zijn van het ondoorgrondelijke mysterie. Zo ongeveer beleeft Luzia tenminste het goddelijke. Net als haar zoon Fortunato, die vol verbijstering kijkt naar de ondoorgrondelijke sterren in het onbevattelijke en peilloos duistere firmament. Dat voor hem niet Het Hogere vertegenwoordigt, maar – op overigens uiterst intuïtieve, maar heel indringende wijze- juist het onpeilbare. Zoals de zee voor Luzia niet gewoon de zee is, maar het Onbevattelijke Oerelement, doorregen van de raadselen van leven en dood, en van de ondoorgrondelijke cyclus van doden en gedood worden.

Pater Miguel, een van de vele andere personages, omarmt dan weer het moderne en meer troostende Christendom. Alleen, hij worstelt op adembenemende wijze met dat geloof. Zelfs bij het bedenken van zijn preek wordt hij door wurgend absurditeitsgevoel overvallen: “Elke dag kruisigt iemand iemand anders, zei pater Miguel terwijl hij naar de doopvont liep. Nee, kruisigen wij iemand. Dat was het ook niet. Kruisigen wij Christus. Hij was op zoek naar de openingszin van zijn zondagspreek. Het kon toch niet dat dat allemaal geen betekenis had voor die lui? Of had het dat echt niet en zocht hij gewoon naar een betekenis van alles, probeerde hij alles te ordenen vanuit een logisch perspectief, een metafysica te bedenken voor de absurditeit van ieders leven? Alles, iedereen”. Ook voelt hij zich in zijn geloofstwijfel tot in het uiterste nietig: “Zo klein was hij, piepklein, een scheepje op de zee”. Een beeld dat fraai resoneert met de titel van de roman, en mogelijk ook met Luzia’s vertwijfelde overpeinzingen over de zee. Ook later heeft pater Miguel het over zijn nietigheid tegenover de immense wereld en tegenover de woeste, al even immense zee: “Zo klein tegenover de grote wereld, als een mossel op een rots waar de zee op beukt”. Bovendien beleeft hij, net als Luzia, de wereld als een peilloos en oeroud mysterie. Een mysterie dat volgens de pater zelfs nog ouder is dan de eerste mens, en dat door de latere mens wordt verdrongen: “Zo moest de wereld zonder mensen zijn, een en al stilte, een glazen stolp, een klankkast in afwachting van de eerste kreet, de eerste stem, de eerste woorden. Een kreet van pijn en lijden; woorden over het mysterie van iedereen die niets zeiden; de stem die de mens dag in dag uit in zichzelf begraaft om er pas later naar te luisteren”. En voor hem is het Christelijk geloof niet langer meer een geloofwaardig antwoord op dat verdrongen mysterie of op de absurditeit van de wereld. Geen wonder dat hij zich totaal door alle goden verlaten voelt. Geen wonder dat hij het befaamde “Ut quid deriliquisti me” (Waarom hebt gij mij verlaten), de woorden van Christus aan het kruis, voortdurend herhaalt. Als een kwellende obsessie waar hij nooit meer vanaf komt, als een tantaliserende existentiële kwestie waarop hij steeds opnieuw het antwoord schuldig blijft. En de verlatenheid van pater Miguel is zelfs nog dieper dan die van Christus aan het kruis: niet met Christus identificeert hij zich namelijk, maar met de verstoten en desperate Judas, die zichzelf niet voor niets wanhopig ombrengt….

Zo lopen er dus allerlei verhaallijnen, met verschillende – lang niet allemaal door mij genoemde- personages, die steeds op hun eigen wijze worstelen met het vaak zo kwellende bestaan. Onder een steeds duisterder nachtelijke hemel, omringd door een steeds woestere zee. Zeer enerverend en meeslepend, allemaal. Vaak ook ontroerend, bovendien: allereerst door de compassie die Dourado voor zijn personages oproept, maar ook door diverse momenten vol vreemdsoortige liefde en buitenissige vriendschap. En bovendien door scènes waarin alle duistere chaos dan ineens weer opgevolgd wordt door rustgevend en helder licht. Wat dan fraaie passages oplevert als: “De eerste meeuw naderde in een lange, trage vlucht van de kant van de eilanden. Het blauw loste op in de lucht. De eerste geluiden van de schone ochtend. De dingen begonnen hun van licht gemaakte mysterie te beleven”. Na de chaotische nacht vol troebelen volgt soms dus onverwacht toch de puurheid van een kreukelvrije ochtend: “Boa Vista keerde terug naar zijn heldere bestaan, zijn wereld van licht”. Na ramspoed en dood ook de hoop van nieuw licht en nieuwe geboorten. Naast de innerlijke kwellingen ook de korte, maar indringende momenten van vreemdsoortige liefde en merkwaardige wanhopige hoop. Naast alle innerlijke worstelingen ook steeds de compassie voor die worstelingen. Naast het duister ook het licht. Zo schrijft Dourado “Het mensenschip”. En dat doet hij prachtig.

Geweldig dat dit boek nu is vertaald. Heerlijk dat er later dit jaar nog een andere Dourado- vertaling opnieuw verschijnt. Dat er nog maar veel van die vertalingen mogen volgen, liefst allemaal van Harrie Lemmens, liefst allemaal zo snel mogelijk.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.